Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Werkcolleges van het vak Vennootschaps- en rechtspersonenrecht €7,39   Ajouter au panier

Notes de cours

Werkcolleges van het vak Vennootschaps- en rechtspersonenrecht

1 vérifier
 49 vues  1 fois vendu
  • Cours
  • Établissement

Dit document bevat de antwoorden op de vragen van de werkgroepen van het vak Vennootschaps- en rechtspersonenrecht. Dit document bevat niet de vragen waarop antwoord wordt gegeven.

Aperçu 4 sur 31  pages

  • 11 avril 2023
  • 31
  • 2021/2022
  • Notes de cours
  • -
  • Toutes les classes

1  vérifier

review-writer-avatar

Par: esmeevanderplas1 • 1 année de cela

avatar-seller
Werkgroepen Vennootschaps- en
rechtspersonenrecht
Werkgroep I
Art. 2:4 BW geeft een sanctie op het ontbreken van authenticiteit.
- Zin 1  als de wet aangeeft dat er een notariële akte moet zijn, en die is er niet, dan
ontstaat de rechtspersoon niet.
o Hoe zit dat met de vereniging in het algemeen? Voor een vereniging is geen
notariële akte vereist  informele vereniging.
- Zin 2  ontbreken van authenticiteit
o Een notaris heeft zijn notariële akte, de authentieke akte, maar hij kan ook
andere soorten akten passeren. Alleen wat authentiek wordt genoemd is de
specifieke notariële vorm opgemaakte akte. Als een notaris een koopakte
maakt en die voldoet niet aan de formaliteiten, dan is het wel een door de
notaris getekende akte, maar het is niet een notariële akte in de zin van de
wet, niet een die authenticiteit heeft.
o Als kracht van authenticiteit zou ontbreken, dan is de wetgever niet zo hard.
De rechtspersoon kan tot stand komen, maar dan moet die misschien
reparatiewerkzaamheden verrichten. Er is wel een opzicht wanneer er
authenticiteit moet zijn; als een rechtspersoon in het leven zou zijn geroepen
bij uiterste wilsbeschikking.

In een uiterste wilsbeschikking kan een rechtspersoon worden opgericht. Die rechtspersoon
kan wel een stichting zijn, maar geen vereniging, omdat voor een vereniging een meerzijdige
rechtshandeling is vereist (art. 2:26 lid 2 BW).

Meerderheid
- Gewone meerderheid  de meeste stemmen (kan meer dan de helft zijn, maar dat
hoeft niet.
o De meerderheid beslist.
- Absolute meerderheid  meer dan de helft, meer dan 50% van de stemmen.
- Versterkte/gekwalificeerde meerderheid  afhankelijk van wat wet noemt of als de
statuten daarover iets bepalen.
o Bij een statutenwijziging bij een vereniging  versterkte meerderheid; 2/3e
uitgebrachte stemmen.
o Voor besluit tot omzetting  versterkte meerderheid; 9/10e uitgebrachte
stemmen, tenzij stichting.
- Unanimiteit (algemene stemmen)  100%, alle stemmen luiden gelijk.
- Buiten vergadering stemmen
o Wanneer iedereen aanwezig is en ze ook allemaal voor of allemaal tegen
(unaniem) iets stemmen, dan kan je zelfs zonder dat je een officiële
vergadering bijeen hebt geroepen, ingeval van een vereniging, rechtsgeldig
een besluit nemen.

, o Dat is niet alleen een kwestie van unanimiteit, maar dan moet ook echt een
ieder, alle leden, aanwezig zijn.

Bij twee keuzemogelijkheden vallen de gewone en absolute meerderheid samen. Bij meer
dan twee keuzemogelijkheden kan dat anders zijn.

Voorbeeld  er vindt een verkiezing plaats tussen A, B en C. A krijgt 20%, B krijgt 35% en C
krijgt 45% van de stemmen. C heeft dan een gewone meerderheid (de meeste stemmen),
maar niemand heeft een absolute meerderheid (meer dan de helft).

Vaak wordt in statuten gewerkt met absolute meerderheden. Om daarop uit te komen, kan
worden bepaald dat degene met de minste stemmen afvalt. In het voorbeeld zou A dan na
de eerste ronde afvallen en zou de volgende ronde tussen B en C gaan. Als B de meeste
stemmers van A erbij krijgt, zal B de absolute meerderheid behalen. Het feit dat C in de
eerste ronde een gewone meerderheid had, blijft dan zonder betekenis. B wordt verkozen.

Vraagstuk I
Vraag 1
Art. 2:30 lid 1 BW
- Een informele vereniging kan geen erfgenaam zijn.
- Een informele vereniging kan geen registergoederen verkrijgen.

Art. 2:29 lid 2 jo. lid 1 BW  als een dergelijke inschrijving in het handelsregister niet heeft
plaatsgevonden, dan is iedere bestuurder voor een rechtshandeling waardoor hij de
vereniging bindt, hoofdelijk aansprakelijk.

Art. 2:30 lid 4 jo. lid 2 BW  als inschrijving heeft plaatsgevonden, dan is er een kleinere
aansprakelijkheid mogelijkheid.

Art. 2:6 lid 2 BW  een beroep op statutaire onbevoegdheid van het bestuur enkel kan
wanneer de rechtshandeling op de bij de wet voorgeschreven wijze openbaar was gemaakt.
- Openbaarheid dient tot afwering van mensen die in het rechtsverkeer handelen van
zo’n vereniging, maar dan wel op de hoogte moeten zijn van hetgeen aan informatie
vanuit dat handelsregister beschikbaar is.

Regeling fusie en splitsing niet van toepassing op een verenging zonder rechtsbevoegdheid
(art. 2:308 lid 2 BW).

Vraag 2
Art. 2:44 lid 2 BW  zowel ten aanzien van besluiten als ten aanzien van
vertegenwoordigen; het verwerven van registergoederen kan alleen als de statuten dit
bepalen. Als dat niet zo is, dan ontbreekt die bevoegdheid.
Het bestuur mocht zich dus alleen bevoegd achten tot het verwerven van een ‘home’ als dat
uit de statuten bleek.

Vraag 3

,Recht hebben op een aandeel uit liquidatiesaldo (art. 2:23b BW)  als er geld in kas zit,
eerst kijken of er iets bepaald is, maar als dat niet zo is, dan komt wat er nog over is aan de
leden toe.

Stel dat de vraag was in hoeverre het mogelijk is, in het algemeen gesproken, dat aan leden
een uitkering van het vermogen van een gewone vereniging wordt gedaan? Wat is de
hoofdregel waarop dit de uitzondering is?
Hoofdregel  art. 2:26 lid 3 BW; geen winstuitkering aan leden.
Uitzondering  art. 2:23b lid 1 BW; als er in de akte geen andere bestemming is gegeven,
dan kan uiteindelijk het saldo dat resteert toekomen aan de leden. Dat is echter wel de
laatste oplossing.
Normaal gesproken wordt er in de akte wel een alternatief doel gegeven waartoe het
resterende geld dan is bestemd.

Art. 2:27 lid 4 sub f BW  regeling over het resterende saldo in geval van ontbinding. Dat is
dan eigenlijk het alternatieve doel waar het geld na ontbinding vaak naartoe gaat.

Vraag 4
Het recht op vereniging staat in art. 8 GW. Dat kan worden beperkt in uitzonderlijke
gevallen, bijvoorbeeld op grond van de openbare orde (art. 2:20 BW).
Art. 2:20 lid 1 BW  werkzaamheden in strijd met openbare orde, dan wordt de
rechtspersoon op verzoek van OM verboden verklaard en ontbonden.
Als een rechter met zo’n verzoek van het OM geconfronteerd wordt, dan wordt hij
geconfronteerd met gedragingen van leden van de vereniging. Het verzoek is om verbieden
en ontbinden van de rechtspersoon.

Je zou alleen de leden strafrechtelijk kunnen vervolgen en dan blijft de rechtspersoon buiten
schot, maar dat is anders als er een zodanige verbinding bestaat tussen de gedragingen van
de leden en de rechtspersoon dat ook toerekening aan de rechtspersoon kan plaatsvinden
van die gedraging.
Als die verbinding kan worden gelegd, maar dan moet het OM wel alles in het werk stellen
om dat ook aannemelijk te maken.
Hoe kan een officier het aannemelijk maken?
- Je zou je kunnen focussen op gedragingen van het bestuur, want zij zijn degene die
besturen en daarmee ook vertegenwoordigers zijn.
- Het gaat niet om incidentele gedragingen, maar ook structurele gedragingen, die
bovendien juist in dit verband worden uitgeoefend. Het lijkt erop alsof dit
verenigingsverband er juist voor is om ook die activiteiten te faciliteren.
o In dat geval wordt het al heel erg dicht bij elkaar gebracht.
- Er staat ook nog dat bijna alle leden die gewoonte hebben. Dan wordt het heel
massief en lijkt het erop dat die vereniging zich niet alleen met hockey bezighoudt en
juist die strafrechtelijke activiteiten worden uitgeoefend. Het is dus een vereniging
die faciliteert.

De mate waarin art. 8 GW (vrijheid van vereniging) hier opzij kan worden gezet, dan moet
het om maatschappelijk ontwrichtende activiteiten gaan. Dat blijkt uit arrest HR Vereniging
Martijn.

, Vereniging Martijn  het recht op vereniging (art. 8 GW) is heel zwaarwegend, maar in
zwaarwegende omstandigheden, waaronder maatschappelijke ontwrichting, kan daar ook
paal en perk aan worden gesteld en moet dat zelfs in bepaalde gevallen.

Vraagstuk II
Vraag 1
Art. 2:53 BW  wat is een coöperatie?; het voorziet in stoffelijke behoeften van leden,
anders dan een verzekering.
Art. 2:53a lid 1 BW  bepalingen van de titel van de gewone vereniging zijn van
overeenkomstige toepassing, behalve art. 2:26 lid 3 BW (uitkeringsverbod aan leden).

Op grond van art. 2:53 jo. 2:53a lid 1 jo. 2:26 lid 3 BW is het wel mogelijk dat een coöperatie
winst verdeelt onder haar leden.
Dat vormt eigenlijk ook in essentie een bestaansrecht voor die bijzondere vereniging. Niet
alleen de coöperatie, maar meer in het bijzonder zelfs nog de onderlinge
waarborgmaatschappij, worden daardoor aantrekkelijk voor de leden.

Vraag 2
Art. 2:55 jo. 2:56 lid 1 BW  coöperatie kan in de statuten bepalen dat leden worden
uitgesloten voor bijdrage in tekort of bedrag beperkt tot een maximum. In dit geval komt er
een aanduiding achter de naam van het lid, zodat ze weten op wie ze een beroep kunnen
doen. Ze krijgen B.A. voor de naam (beperkte aansprakelijkheid).
U.A. zou ook kunnen, want dan is het ook beperkt.

Vraag 3
Omzetting beëindigt het bestaan van de rechtspersoon niet (art. 2:18 lid 8 BW). Je krijgt een
andere organisatievorm, maar niet een andere rechtspersoon.

Vraag 4
We gaan van een vereniging naar een BV. We moeten daarvoor kijken naar art. 2:183 lid 2
BW. Daarin staat dat ieder lid van de coöperatie na omzetting in een BV automatisch
aandeelhouder wordt.

Er moet ook rekening worden gehouden met art. 2:36 lid 4 BW  omzetting kan niet
geschieden, indien een lid nog kan opzeggen op grond van art. 2:36 lid 4 BW.

Vraag 5
Normaal gesproken eindigt een rechtspersoon nog niet, maar komt hij in een situatie van
vereffening van het vermogen. Als dat klaar is, dan eindigt het bestaan van een
rechtspersoon. Omdat er in dit geval geen baten meer zijn, houdt deze CLICT BV op te
bestaan (art. 2:19 lid 4 BW).

In de situatie dat er bij het nemen van het besluit tot liquidatie geen baten en ook geen
lasten meer zijn, dan houdt de rechtspersoon van rechtswege op te bestaan door het nemen
van het liquidatiebesluit/ontbindingsbesluit (art. 2:19 lid 4 BW). In dit geval wordt aan
vereffening niet toegekomen.

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur vanhemertjulia. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,39. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

66579 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€7,39  1x  vendu
  • (1)
  Ajouter