1 DE GRIEKEN
CONTRAPPOSTO, CONTRAPOST: Een houding waarbij verschillende delen van het lichaam in tegengestelde
richtingen zijn gedraaid
Vb. Kouros van Kritios, David van Michelangelo
VERKORT: perspectief, toegepast op een enkele vorm, bijvoorbeeld een voet die is afgebeeld alsof hij uit het
beeldvlak naar voren steekt.
Vb. Worstelaars, 500 v Chr
DORISCH: zevende eeuw v.Chr.
Dorische zuil: lengte = 5.5x doorsnede
Akroterion: gebeeldhouwd ornament op de top en aan de hoeken van een timpaan of fronton
Kroonlijst: horizontale band aan een bouwwerk, meestal uitspringend en geprofileerd of van
versieringen voorzien
Fries: gekaderde, uitgebreide voorstellingen op gebouwen en
monumenten uit, met name, de klassieke oudheid
o Triglief: ornament tussen architraaf en kroonlijst; rechthoekige
stenen blokken die aan de voorzijde van twee verticale gleuven
voorzien zijn, terwijl ook de randen links en rechts hol afgeplat
zijn.
o Metoop: plaat van gebakken klei (oorspronkelijk) of steen, als
sierelement bevestigd tussen de trigliefen van een Dorisch fries
Architraaf: epistyle, de onderste dragende balk in het hoofdgestel
Abacus: vlakke stenen dekplaat aan de top van een klassiek kapiteel
Echinus: rond soort "kussen", vormde samen met de abacus, het eenvoudig kapiteel dat boven op een
zuil van de Dorische orde werd geplaatst
IONISCH: vroege zesde eeuw v.Chr.
Ionische zuil: lengte = 9x doorsnede
Voluut: krul- of spiraalvormige versiering die
kenmerkend is voor het kapiteel van een Ionische zuil
KORINTHISCH: midden vijfde eeuw v.Chr.
Ornamentaal
, 2 DE ROMEINEN
TROMPE-L’OEIL: illusionistisch schilderij, bedoeld als “gezichtsbedrog”
Vb. ‘Ontsnappen aan kritiek’, Pere Borrel del Caso,
Bij de Romeinen: ‘doorkijkjes’ naar tuinen op fresco’s
OCULUS: cirkelvormige opening in een muur of koepel
Vb. Panteon
BAS-RELIEF: halfverheven beeldwerk
Vb. Worstelaars, 500 v Chr
HAUT-RELIEF: beeldhouwwerk of gietwerk in reliëf waarbij de achtergrond ongeveer gelijk
valt met de omgeving en waarbij de beeltenis sterk naar voren uitsteekt
Vb. Arc de Triomphe
GULDEN SNEDE OF GULDEN MIDDEN: alles in balans
Vb. Parthenon, Mona Lisa
SPOLIA (SPOLIATIE): bouwmaterialen afkomstig uit een oudere cultuur die worden hergebruikt
Vb. Triomfboog van Constantijn (Reliëfs uit tijd Trajanus, Hadrianus, Marcus Aurelius)
3 DE MIDDELEEUWEN EN DE VROEGE RENAISSANCE
BASILICA of BASILIEK: Oud-Romeinse zuilenhal voor openbare
doeleinden, later vroegchristelijke kerken. Vorm: langwerpig grondplan,
oostzijde soms apsis, verdeeld in een schip (verlicht door lichtbeuk) en
twee zijbeuken, lager en smaller dan het schip en met of zonder galerij
erboven.
Vb. Basilica van Constantijn
LICHTBEUK: bovenste zone van de muren van het schip van een basilica of kerk, die boven het
dak van de zijbeuken uitsteekt en waarin vensters zijn aangebracht
STEUNBEREN: massieve plaatselijke verzwaring van het muurwerk om dit te versterken en de
zijdelingse druk of spatkrachten van de op de muur rustende gewelven, luchtbogen of kappen
op te vangen en naar de fundering af te voeren
FRESCO: muur- en plafondschildering op een vers aangebrachte (fresco) vochtige
kalkondergrond met behulp van met water aangemaakte pigmenten, die door de kalk worden
opgezogen.
LOGGIA: in de architectuur van de Italiaanse Renaissance een kamer of klein gebouw,
open naar een of meer zijden, met zuilen die het dak dragen
CHIAROSCURO of CLAIR-OBSCURE: in de schilderkunst het gebruik van tegenstellingen
tussen licht en schaduw, onder meer ten dienste van het modelé