Samenvatting MSK 2
Inleiding MSK1
Kinesitherapie heeft als doel het optimaliseren van de omstandigheden waarin natuurlijke herstel- of
aanpassingsprocessen kunnen plaatsvinden met behulp van de voor de kinesitherapeut geschikte
verrichtingen. De doelstelling van een kinesitherapeut is vaak het optimaliseren van de
omstandigheden voor herstel- en aanpassingsprocessen door het, daar waar mogelijk is, elimineren
van herstelbelemmerende factoren. In de keuze van de behandeldoelen en het behandelconcept
staan de belangen van de patiënt centraal. Hierbij streeft de kinesitherapeut ernaar zijn
hulpverlening te overleggen met de patiënt en deze af te stemmen op de hulpvraag.
In het kinesitherapeutisch methodisch handelen zijn verschillende fasen in het denkproces van de
kinesitherapeut te onderscheiden. Dit methodisch handelen is geen doel op zichzelf, maar een
hulpmiddel om efficiënt en effectief te kunnen handelen. Hierin worden 8 fases onderscheiden. Het
kinesitherapeutisch hulpverleningsproces bestaat uit 3 delen: de aanmelding, diagnostische proces
en het therapeutisch proces. Binnen de aanmelding met screening spreekt men van
probleemoriëntatie. In deze fase wil de kinesitherapeut nagaan of er een indicatie is voor het
diagnostisch proces van kinesitherapie. Nadien komt de diagnostische fase waarin de anamnese, het
onderzoek en de analyse omvat zijn waarbij de kinesitherapeut een kinesitherapeutische evaluatie
opmaakt van het gezondheidsprobleem van de patiënt en waarbij hij analyseert of er een indicatie is
voor een kinesitherapeutische behandeling.
Werken volgens een strategie betekent eerst denken, dan doen. Er is altijd sprake van voorbereiding
en planning van het onderzoek en de behandeling. De handelingen worden bewust en volgens een
plan uitgevoerd en op hun resultaten gecontroleerd door evaluatie. Evaluatie van resultaten
betekent opnieuw denken: kritisch reflecteren op het handelen en dit handelen analyseren. De
kenmerken voorbereiding, planning, uitvoering, evaluatie en afsluiting gelden voor het totale proces
van kinesitherapeutisch handelen, van het begin tot het einde van het zorgverleningsproces. Deze
kenmerken gelden ook voor elke fase, voor elk onderdeel van het zorgverleningsproces. Dit proces
verloopt via de fasen verwijzen en aanmelding, anamnese, onderzoek, analyse, behandelplan,
behandeling en evaluatie naar de afsluiting van de behandelepisode.
Het proces kent een begin- en een eindpunt en verloopt in die zin lineair. Binnen dit lineaire verloop
vinden echter steeds cyclische processen plaats. Het cyclisch verloop komt bv. tot uiting in het feit
dat de kinesitherapeut door zijn bevindingen tijdens de fase van het onderzoek terugkeert naar de
fase van de anamnese voor aanvullende informatie van de patiënt. Op grond van die nieuwe
informatie kan het zijn dat hij een ander of een aanvullend onderzoek doet. Ook binnen een fase bv.
de anamnese, vinden cyclische processen plaats: de kinesitherapeut komt, op grond van zijn
interpretatie van tot dan toe verkregen onderzoekgegevens, terug op eerdere door de patiënt
gegeven informatie en stelt hierover aanvullende vragen. Deze aanvullende informatie kan mogelijks
leiden tot een andere interpretatie van de gegevens.
Acht fasen in het zorgverleningsproces
De verschillende fasen die in het kinesitherapeutisch zorgverleningsproces worden uitgevoerd.
Fase 1: aanmelding
De aanmelding is het moment waarop de patiënt zich opgeeft of opgegeven wordt voor
kinesitherapie. De therapeut start met de screening. Screening is een proces dat leidt tot de
beslissing of verder kinesitherapeutisch onderzoek geïndiceerd is.
Indien een patiënt met verwijzing bij de kinesitherapeut komt, zal de kinesitherapeut vaststellen of
de verwijzing volledig en duidelijk is en of, op basis daarvan, kan worden doorgegaam met fase 2 de
anamnese. Op grond van de gegevens in deze verwijzing vormt de kinesitherapeut zich een globaal
idee van de problemen van deze patiënt op alle domeinen van het menselijk functioneren volgens
,het ICF (vroege hypothese). Dit gebeurt op basis van kennis, inzicht en ervaring van de
kinesitherapeut en zelfs zonder dat er contact met de patiënt, door observatie en interpretatie van
bv. de manier van opstaan, lopen, gaan zitten of een hand geven.
Fase 2: anamnese
In deze fase is de kinesitherapeut op zoek naar gegevens rond het ervaren gezondheidsprobleem van
de patiënt. Door het vraaggesprek in de anamnese krijgt de kinesitherapeut een specifieker beeld
van de vroege hypothesen. Hierbij worden alle domeinen van het ICF in kaart gebracht worden,
waarbij ook belang gehecht wordt aan herstelbevorderende en herstelbelemmerende factoren,
zowel van persoonlijke als contextuele aard.
Deze hypothesen zullen richting geven aan het kinesitherapeutisch onderzoek dat in de volgende
fase wordt uitgevoerd.
Tussenstap: na de aanmelding en anamnese volgt een analyse van de anamnese, waarbij de
voorlopige, vroege hypothese worden verfijnd, gebruik makend van het ICF model en mogelijks het
MDBB model. Deze hypothesen worden getoetst in het verdere klinisch onderzoek. Op basis van de
vroege hypothesen worden dus onderzoeksdoelstellingen opgesteld, de richtinggevend zijn voor het
verdere kinesitherapeutisch onderzoek.
Fase 3: onderzoek
Fase 3 van het methodisch handelen bestaat uit het uitvoeren van het kinesitherapeutisch
onderzoek. Dit sluit aan bij de geformuleerde, voorlopige hypothese(n) uit de analyse na de
anamnese. Tijdens het kinesitherapeutisch onderzoek objectiveert de kinesitherapeut de aard en de
ernst van de functioneringsproblemen van de patiënt, waarmee hij de voorlopige hypothese(n)
voortkomend uit de anamnese, toetst. De kinesitherapeut maakt hierbij voorkeur gebruik van
klinisch relevante meetinstrumenten en evidence based onderzoekstechnieken. De kinesitherapeut
is op zoek naar de meest waarschijnlijke relatie tussen de symptomen/functiestoornissen en de
achterliggende pathofysiologie alsook naar de relatie tussen de ernst van de klachten en de
bevindingen uit het kinesitherapeutisch onderzoek.
Via cyclische processen ontwikkelt zich het concept over het gezondheidsprobleem van de patiënt.
Fase 4: analyse
Tijdens fase 4 in het methodisch handelen vindt een analyse plaats van de tot dan toe verkregen
gegevens. Op basis van die analyse formuleert de kinesitherapeut een kinesitherapeutische
evaluatie. Hierbij gaat het om het samenvatten en interpreteren van de verzamelde gegevens en op
basis hiervan probeert men vast te stellen of er al dan niet sprake is van een indicatie voor
kinesitherapeutische behandeling
Tussenstap: na de analyse van de anamnese en het onderzoek wordt samen met de patiënt
besproken of een kinesitherapeut behandeling wordt gestart. Er worden behandeldoelen in overleg
opgesteld. Op basis van de behandeldoelen wordt het behandelplan opgesteld.
Fase 5: behandelplan
In samenspraak met de patiënt wordt een behandelplan met de te bereiken behandeldoelen zo veel
mogelijk volgens het SMART-principe vastgelegd (Specifiek – meetbaar – acceptabel – realistisch –
tijdsgebonden). Het behandelplan heeft altijd als primair doel om te voldoen aan de hulpvraag van
de patiënt indien deze realistisch is.
Het behandelplan wordt ingedeeld op basis van de doelen op korte(re) termijn en lange(re) termijn.
In het behandelplan wordt op een beargumenteerde, evidence-based wijze de interventie bepaald,
alsook wordt de werkwijze vastgelegd. Onder werkwijze wordt o.a. verstaan de duur van de
behandeling, de frequentie, het karakter en de aanpak bij deze patiënt. Bij de keuze van interventies
spelen aanwezige absolute of relatieve contra-indicaties en de te beïnvloeden aspecten een rol. Er
wordt geëvalueerd welke voorwaarden noodzakelijk zijn om tot het beoogde doel te komen en
,tegemoet te komen aan de hulpvraag van de patiënt. De kinesitherapeut bespreekt dan ook de
evaluatie en het behandelplan met de patiënt om tot gewenste en realistische keuzes te maken .
Fase 6: behandeling
Van elk kinesitherapeut-patiëntcontact noteert de kinesitherapeut de gegevens die een weergave
zijn van dat contact in het kinesitherapeutisch dossier.
Tijdens de behandeling beoordeelt de kinesitherapeut met de patiënt de beoogde effecten. Op grond
van deze tussentijdse evaluatie vindt zo nodig aanpassing of bijstelling plaats van te bereiken doelen,
van de dosering of van de gekozen interventies. Indien de gewenste effecten niet optreden, dient de
kinesitherapeut opnieuw zijn werkwijze te overlopen d.m.v. cyclische processen waarbij de eerdere
fasen opnieuw doorloopt maar ook peult naar de therapietrouw van de patiënt en eventuele andere
persoonlijke of contextuele herstelbelemmerende factoren.
Fase 7: evaluatie
Het gaat om de evaluatie van de kinesitherapeutische behandeling als geheel. Het
kinesitherapeutisch handelen wordt periodiek geëvalueerd en wordt in ieder geval bij het beëindigen
van de behandeling geëvalueerd (eindevaluatie). Bij de evaluatie gaat het om het beoordelen ban het
behandelproces en het behandelresultaat (volgens de patiënt en volgens de kinesitherapeut).
In de eindevaluatie wordt vastgelegd of op de vooropgestelde doelen zijn bereikt en zo ja, of dit
binnen de verwachte termijn is gebeurd. De eindevaluatie bevat geen nieuwe informatie.
Fase 8: afsluiting
Bij de laatste fase gaat het om het afsluiten van de behandelepisode.
In een verslag of brief naar de verwijzende arts of collega kinesitherapeut vermeldt de
kinesitherapeut het behandelresultaat en geeft hij zijn mening over continuering, wijziging of
beëindigen van de kinesitherapeutische behandeling.
Aan het hele proces van methodische handelen van de kinesitherapeutisch ligt het klinisch
redeneerproces ten grondslag. Klinisch redeneren kan worden omschreven als het toepassen van
relevante kennis en vaardigheden om een oordeel te geven over het probleem van de patiënt, dit te
evalueren en te behandelen. Klinisch redeneren omvat de mentale processen van verzamelen,
interpreteren en structuren van de informatie waardoor de kinesitherapeut in staat is op grond van
zijn biomedische, gedragswetenschappelijke en kinesitherapeutische
kennis een probleem te verhelderen en op te lossen. Bij het nemen
van beslissingen zal de kinesitherapeut naast vele vakinhoudelijke,
ook maatschappelijke en financieel-economische aspecten in
overweging moeten nemen.
, Het screeningsproces
Screening is een proces waarbij de kinesitherapeut besluit of verder kinesitherapeutisch onderzoek
geïndiceerd is. Bij screening wordt door middel van gerichte vragen, test of andere diagnostische
verrichtingen binnen een beperkte tijd vastgesteld of er al dan niet sprake is van een binnen het
competentiegebied van de individuele fysiotherapeut vallend patroon van tekens en/of symptomen.
Het screeningsproces werd aan het methodisch handelen toegevoegd in het kader van de directe
toegankelijkheid binnen de kinesitherapeut.
Het is belangrijk het screeningsproces te onderscheiden van het diagnostisch proces. Het
screeningsproces komt voor en staat los van het diagnostisch proces. Diagnosticeren is een proces
waarin geobserveerde mogelijke beperkingen in activiteiten of participatieproblemen en het in kaart
brengen van herstelbevorderende en herstelbelemmerende factoren. Bij het screeningsproces gaat
het in de eerste plaats om het herkennen van risicofactoren of alarmsignalen en niet om het
verbinden van die risicofactoren aan een ziektebeeld (geen medische diagnostiek). Het alert zijn op
risicofactoren vindt echter niet alleen plaats tijdens het eerste screeningsproces, maar ook tijdens
het eventuele diagnostisch proces en mogelijke vervolgsessie.
Het screeningsproces vindt plaats voor de anamnese en bestaat uit 4 onderdelen: aanmelding,
inventarisatie van de hulpvraag, screening op pluis/niet-pluis en informeren en adviseren over de
bevindingen van het screeningsproces.
1) Aanmelding
Patiënten kunnen zich op eigen initiatief melden bij de kinesitherapeut of via een verwijzing door
huisarts of medisch specialist. In overleg met en met toestemming van de patiënt wordt in
verwijzende en terugverwijzende zin samengewerkt met de huisarts of specialist. De kinesitherapeut
informeert de patiënt over de screeningsprocedure.
2) Inventarisatie hulpvraag
Bij de inventarisatie van de hulpvraag is het van belang dat de therapeut de belangrijkste klachten in
het functioneren, het beloop daarvan, de doelstellingen en de verwachtingen van de patiënt
achterhaalt.
3) Screening pluis/niet-pluis
Op basis van leeftijd, geslacht, medische voorgeschiedenis, gezondheidsstatus en gegevens over de
aard, ontstaanswijze en het beloop van de klachten moet de therapeut kunnen inschatten of
symptomen ‘pluis’ of ‘niet-pluis’ zijn, om te kunnen besluiten of een verder kinesitherapeutisch
diagnostisch proces aangewezen is. Hierbij maakt de kinesitherapeut onderscheid tussen de
aanwezigheid van een bekend of onbekend dan wel een afwijkend patroon, van een normaal of
afwijkend beloop in de tijd en screent hij op de aanwezigheid van tekens en symptomen die kunnen
duiden op aanwezigheid van ernstige onderliggende pathologieën of aandoeningen. Deze tekens
worden rode vlaggen genoemd.
Een rode vlag is een klinisch uiting welke duidt op een mogelijke aanwezigheid van een aandoening
waarbij een andere expertise dan die van een kinesitherapeut vereist is. Om te komen tot een
conclusie tot een ‘pluis’ of ‘niet-pluis’ situatie, worden enkele stappen doorlopen.
De kinesitherapeut gaat een vraaggesprek aan om ten eerste vast te stellen of de klachten al dan niet
houdings- en/of bewegingsgerelateerd zijn. Ten tweede wordt het beloop van de klachten ingeschat.
Hierbij wordt een interpretatie gemaakt of het beloop van de klachten normaal zijn. Dit houdt in dat
de klachtenprestatie bij de individuele patiënt herkenbaar zijn voor een bepaalde aandoening. Of de
klachten kunnen een afwijkend beloop vertonen in de tijd. Hierbij dient verder doorgevraagd te
worden of dit afwijkend beloop in de tijd verklaarbaar is of niet.