SOCIOLOGIE
1. Wat is sociologisch denken
1.1 Sociologisch denken
1.1.1 Inleiding
De sociologie zoekt antwoorden op verschillende vragen
• Abstracte vragen
- Orde-vraagstuk
→ Hoe komt het dat mensen zich gedragen volgens bepaalde regels?
- Sociale ongelijkheid
→ Is een samenleving mogelijk zonder verschillen in macht en inkomen?
• Concrete vragen
- Welke invloed heeft onze sociale context op ons zelfbeeld?
Ontstaan v sociologie: ‘hoe kan e samenleving leefbaar gemaakt worden vr iedereen’
- want problemen id samenleving hebben altijd gevolgen vr individuen
Sociologisch denken, 2 belangrijke zaken:
1.1.2 Alles is contingent maar niet arbitrair
1.1.2.1 ALLES IS CONTINGENT …
Alles is contingent
= gewoontes, handelingen, instellingen, … die vr ons vanzelfsprekend zijn, zijn elders vaak
totaal anders, & hadden zich dus ook bij ons op e andere manier kunnen ontwikkelen
BV. lockdown: al onze vanzelfsprekendheden (school, vrije tijd, …) vielen weg
Franse filosoof Blaise Pascal ‘wat geldt als waarheid aan d ene kant vd Pyreneeën, is
dwaasheid ad andere kant’
Sociologie
= het vanzelfsprekende ‘loslaten’, wat als …
• Beseffen dat onze gewoontes, afspraken, instituties relatief zijn
• Onze eigen referentiekaders & hetgeen wij evident vinden, in vraag moeten kunnen
stellen
Howard Becker : boek ‘the outsiders’
- wat een samenleving als een normovertreding ziet is afhankelijk van tijd en plaats
,1.1.2.2 … MAAR NIET ARBITRAIR
= geen toeval
Een socioloog zoekt nr patronen v interactie/ sociaal handelen, nr sociale determinanten
daarvan & naar samenhang
BV. Is h toevallig dat Zweden vr e andere aanpak koos id coronacrisis dan België?
1.1.2.3 DE MENS MAAKT ZIJN EIGEN GESCHIEDENIS
Contingentie betekend ook:d mens zijn eigen gesch & instellingen maakt & dus zijn eigen
wetgever is
- Men geloofde niet mr in e opperwezen of h lot als verklaring vr gewoontes
Sociologisch denken betekent dus h in vraag stellen vh vanzelfsprekende om zich vervolgens
d vraag te stellen, hoe d sociale orde mogelijk is id maatschappij waarin men beseft dat alles
relatief is
Samenleving
= door mensen gemaakt, niet door opperwezen/ God/ …
< Verlichtingsdenken
• Gevaar voor chaos ??? = orde-vraagstuk
• Indien wetten slechts conventies zijn, door mensen gemaakt, wrm worden ze dan
nageleefd? (JJ Rousseau)
Waarom is er sociale orde?
• Sanctie
• Is normaal in onze maatschappij (gesocialiseerd)
BV. meteen gaan zitten als je binnen komt id klas , niet in pyjama nr de les komen
1.1.3 De sociologische verbeelding
Sociologen stellen h vanzelfsprekende in vraag, om vervolgens hier oorzaken voor te zoeken
‘ The vivid awareness of the relationship between experience and the wider society ’ (C.W.
Mills, 1959)
= beseffen dat de keuzes die je maakt in verband staan met de maatschappij
‘ The sociological imagination necessitates above all, being able to think ourselves away from
the familiar routines of our daily lives in order to look at them anew ’ (C.W. Mills, 1959)
= afstappen van je gewoontes en ze op een andere manier bekijken
BV. van iets wat op h 1e zicht alledaags & persoonlijk is, is liefde
Gebeurtenissen in iemands leven kunnen wij enkel ten volle begrijpen als we niet enkel
kijken nr h individu & zijn kenmerken mr ook nr d sociale kenmerken & trends waarin die
gebeurtenissen zich afspelen
,Sociologie gaat kijken nr d sociale context & gaat na welke invloed die heeft op ons
gedragen, op onze identiteit & op d manier waarop we omgaan met elkaar
OF
Op een sociologische manier denken betekent: individuele gebeurtenissen plaatsen &
verklaren vanuit h geheel v sociale relaties, die zelf e specifieke historische oorsprong
hebben
De sociologische verbeelding: C. Wright Mills (1959) - denken zoals een
socioloog
1.1.4 De sociale context
• MACRO niveau
- De samenleving, sociale categorieën, …
• MESO niveau
- Sociale instituties, groeperingen, …
• MIVCRO niveau
- Gezin, vriendengroep & rolrelaties hierin (ouder-kind, werkgever-werknemer)
1.1.4.2 CONTEXTUELE FACTOREN
= kenmerken vd sociale context waarin d interactie plaats vindt die d interactie beïnvloeden
Sociale omgeving: grote invloed op wat mens in zijn leven meemaakt (beseffen we vaak niet)
-> Als we te weinig oog hebben vr d sociale context krijgen we e simplistisch beeld vd ander
We denken dat we uit iemands gedrag op 1 ogenblik kunnen afleiden hoe iemand echt is
De contextuele factoren:
1. Sociologische contextuele factoren
Factoren die h resultaat zijn v interactie tss personen & op hun beurt nieuwe interacties
beïnvloeden
BV. ziek: vragen of vriend notities wilt nemen (ontstaat dr interactie = sociologische factor)
2. Demografische contextuele factoren
Structurele kenmerken ve bevolkingsgroep
BV. leeftijdsstructuur, bevolkingsdichtheid, sterfte, huwelijkscijfer, migratie, vergrijzing, …
BV. de vergrijzing in onze samenleving kan een conflict doen ontstaan over pensioenen
3. Materiële contextuele factoren
Grondstoffen, technologie, infrastructuur, … waarover e maatschappij beschikt
BV. tijdens de lockdown, grote impact: liveles, contact met grootouders via pc, …
, 4. Economische contextuele factoren
Factoren die in verband staan met de productie en consumptie van goederen en diensten
-> De contextuele factoren beïnvloeden elkaar en beïnvloeden samen interactie en gedrag
1.1.5 Gedrag, sociaal handelen en interactie
1.1.5.1 GEDRAG
= het gaat zowel om (1) zichtbaar sociaal gedrag en/of (2) ideeën, opinies, attitudes,
gevoelens en/of (3) cognitieve prestaties
1.1.5.2 SOCIAAL HANDELEN
= handelen dat gericht is op anderen of beïnvloed wordt door anderen
BV. mail of brief versturen, cursus leren: je denkt aan wat d leerkracht zei dat belangrijk was
Er is een subjectieve betekenis (mentale voorbereiding) gericht op de andere
Gerichtheid op andere kan zowel betrekking hebben op heden, verleden als op toekomst
Sociaal handelen kan leiden tot interactie
BV. je zwaait naar iem, als die terug zwaait is er interactie
1.1.5.3 INTERACTIE
= wanneer mensen elkaars handelen beïnvloeden
Kenmerken:
• Wisselwerking tussen actoren
• Men anticipeert op het gedrag van de andere
• Er is een gemeenschappelijke interpretatie van elkaars handelen
5 basisvormen van interactie:
1. Sociale ruil
2. Samenwerking
- Er moet eerst e akkoord zijn over e gemeenschappelijke doelstelling
- Men verwacht ook conformiteit
- Leid vaak tt taakverdeling
3. Conformiteit
- Interactie die verloopt volgens d betekenis die beide partners toekennen aan d
interactie
- De rolverwachtingen die beiden hebben tov elkaar worden ingevuld
- Rolverwachtingen overtreden = deviant gedrag
4. Conflict
= e objectieve of subjectieve tegenstelling door e ongelijke verdeling vn schaarse &
gewaardeerde middelen