Floortje Van der Auweraer
SAMENVATTING ARCHITECTUURGESCHIEDENIS EN
ACTUALITEIT:
LES 1: PREHISTORIE (DEEL 1)
Traditionele opsplitsing van de Westerse geschiedenis in enkele grote periodes:
▪ Prehistorische periode (4.000.000 v.C. – 3000 v.C.)
▪ Klassieke Oudheid (3000 v.C. – 476)
▪ Middeleeuwen (476 – 1420)
▪ Nieuwe tijden (1420 – 1789)
▪ Nieuwste tijden (1789 – heden)
Lasiek historisch overzicht. Deze les gaat specifiek over de Prehistorische periode, ze zijn er nog niet helemaal
uit wanneer deze periode juist begon. Laten we zeggen miljoenen jaren voor Christus is de mens al begonnen
met toch een klein beetje zijn omgeving in te richten. Van die periode dateren ook de oudste werktuigen. De
einddatum is belangrijker, ongeveer rond 3000 v.C. eindigt de prehistorische periode en begint de historische
periode, alles daarna. 3000 V.C is de moment waarop historici zeggen dat de oudste geschriften zouden zijn
gerealiseerd, dit is ongeveer. Vanaf dan zien we dat een aantal grote beschavingen ontstaan zoals de
Mesopotamische beschaving, de Egyptische beschaving, de Griekse oudheid en de Romeinse oudheid. Die vier
noemen we de Klassieke oudheid.
Beeld van Reyner Banham, Britse architectuur historicus,
architectuur theoreticus. Hij had de vraag gesteld of we in de
architectuurgeschiedenis wel zo eenzijdig moeten kijken naar het
beeld van de primitieve hut. De primitieve hut die in de
architectuurgeschiedenis heel vaak aangehaald word door
architecten die op zoek zijn naar de oorsprong of de kern van de
architectuur.
Al in de 18de eeuw, toen dat de mensen meer en meer op een
theoretische manier bezig waren met de architectuur, er waren
heel uitgebreide traktaten over wat nu de oorsprong van de
architectuur was. Men wou ook weer terug naar die kern van die
architectuur (Classicisme), dat zijn de Grieken. Maar later vonden ze dan veel archeologische vondsten. in
Egypte begon men ook geïnteresseerd te raken in andere culturen. Nu op de dag van vandaag is er meer en
meer kritiek op de benadering van de architectuurgeschiedenis als iets heel Westers georiënteerd, waarbij we
hetgeen dat in China, India, Afrika amper bekijken.
Wat is er zo interessant aan dit beeld. Hij gaat naast die primitieve hut, de manier waarop architectuur eruit
ziet en architectuur als een soort shelter/ plek waar je beschutting zoekt. Dat je eigenlijk nog twee andere
zaken zijn die je in beschouwing moet nemen namelijk blokken hout (grondstoffen die ter beschikking zijn), de
, Floortje Van der Auweraer
concrete context waarin een bepaald soort architectuur tot stand komt. Ten tweede, het vuur als de
technologie die men beschikte om ook het binnenklimaat van zo’n gebouw/constructie te gaan beheersen.
Het idee van het beeld: we kijken eerst naar welke soort grondstoffen die er tot beschikking zijn en ten tweede,
welk soort kennis is eruit ter beschikking om enerzijds die shelters/beschutting/schil te bouwen. Waar je een
veilig onderkomen kan vinden. Maar anderzijds ook om een soort binnenklimaat te gaan creëren, regelen en te
gaan controleren. Dat is de kern, de controle van de omgeving. Dit kan ook meer symbolisch zijn.
PERIODE VOOR 3000 V.C.:
Periode voor 3000 voor Christus. Het is de periode waarin we geen
geschreven bronnen hebben. Het feit dat er nog geen schrift was
betekent ook dat we wel stenen terugvinden en allerhande materiele
sporen die we kunnen dateren. Maar we hebben geen geschreven
bronnen die ons kunnen informatie geven wat die zaken juist waren.
Het was daarom veel moeilijker om te begrijpen.
Prehistorische periode (pre – historie) = alles voor 3000 v.C.
• Paleolithicum (+/- 2.500.000 v.C.– 40.000v.C.)
• Mesolithicum (+/- 40.000 v.C. – 10.000 v.C.)
• Neolithicum (+/- 10.000 v.C.– 3.000v.C.)
(Het getal 10 000 v.C. is belangrijk: het was de overslag van de mens die gaat van jager- verzamelaar die
nomadisch rondtrekt (lichte constructies). Vanaf die 10 000 v.C. zien we dat die mens meer en meer gaat
beginnen settelen. In de zin dat hij nederzettingen gaat oprichten van kleine dropjes naar hele grote steden (
het neolithicum).
Die twee gaan elkaar beïnvloeden, staan niet los van elkaar. Het
feit dat de mens beslist om op een bepaald moment ergens op een
plek een vuur te maken en daarrond een shelter te bouwen. Dat
maakt dat hij ook keuzes moet
maken rond de brandbaarheid van
dat materiaal, de plek waar de rook
moet wegkunnen. Die technologie
van dat vuur. Heeft ook een impact
op de technologie van die shelter.
Je ziet in de architectuurgeschiedenis dat de mens altijd op zoek gegaan is naar
nieuwere manieren van concepten van ruimten, het creëren van plekken, de
vraag rond wat is het toe-eigenen van een plek.
PRIMITIEVE GROT:
Voor dat de mens ging settelen en ging nederzetten. Trokken ze rond en
leefden ze van de dingen die men vond. Ze aten eetbare planten, vruchten
en soms eens een dier waarop ze jaagden. Toch had die mens al de
behoefte om een aantal zaken permanent te markeren.
, Floortje Van der Auweraer
Naast de dominantie van het vuur. Zien we dat de mens manieren zoekt/
ontwikkelt om van een soort primitief hol tot de manier waarop ze dat hol
langzaam beginnen uit te bouwen tot bijna een vrijstaande woning. Parallel
daarmee zien we dat ook, de cultuur en de manier waarop hij betekenis
creëert, zich verder gaat ontwikkelen.
Stadelgrot (Zuid- Duitsland):
In de stadelgrot heeft men in 1937 een beeld gevonden van de leeuwman (+/-
32 000 jaar oud). Dat beeld is een van de oudere vondsten van sculpturen in
de geschiedenis. Die leeuwman die verbeeld zichzelf op de manier waarop die
mens ook die wereld van hen probeerden te begrijpen en onder controle te
krijgen. In dit geval om de goden te bezweren.
Detail: zeer klein sculptuur, is een ivoren beeldje
MUURSCHILDERINGEN VAN LAS CAUX: (NIET KUNNEN DATEREN)
Zelf in de Prehistorie, probeerden de mens om ergens met de weinige middelen die
hij had toch bepaalde ruimtes te marekeren en betekenis te geven en zijn eigen
wereldbeeld daarin vast te leggen.
De muurschilderingen in de grotschilderingen van Las Caux: er worden heel vaak
dieren afgebeeld. Dat zegt wel iets over het belang van die dieren in de
maatschappij van die mens in die tijd. Men wou een goede jacht voor het overleven
van hun gemeenschap. Het was niet om hun woonplek in te richten.
Heel veel tekeningen zijn rond de Pyreneeën gevonden. Als we naar het plan kijken
naar de grot van Las Caux, dan zien we dat dit honderden meters diep is in die grot.
Het was heel moeilijk bereikbaar, het waren hele speciale plekken die niet dagelijks
gebruikt waren. Het was een enorme inspanning.
Maar die voor die cultuur hele belangrijke
symbolische betekenissen hadden. Dat is ook in
architectuur heel belangrijk. De mens heeft enorm
veel moeite gestoken in het bouwen van
gebouwen die helemaal niet zo functioneel waren
maar een soort representatie van het wereldbeeld/ maatschappij in die tijd.
ARCHEOLOGISCHE VONDSTEN
Voorbeelden van archeologische vondsten. Met de nieuwe technologieën kan
men die vondsten wel dateren. Maar we moeten voor groot stuk raden
waarvoor ze die objecten en overblijfselen precies dienden. Links boven en
onder op dia 20, zien we restanten van een paleolithisch campement in
, Floortje Van der Auweraer
Duitsland. Waar men ziet dat er constructies hebben gestaan met palen in de grond. van die palen heeft men
nog overblijfselen van teruggevonden.
Mogelijke reconstructies van zelfgemaakt tijdelijke onderkomens met takken
en twijgen, dierenhuiden, beenderen en stenen. Men weet min of meer welke
dieren er in die tijd in welke streken leefden. Dan weet men min of meer
welke vegetatie dat er was. Op basis daarvan kan men mogelijke
reconstructies maken van dat soort bouwwerken. Hoe de constructies er
precies uitzagen weten we helemaal niet.
NEOLITHICUM 10 000 V.C. – 3 000 V.C.
heel belangrijk punt: rond 10 000 v.C.:
periode waarin de mens die overgang maakt van
een rondtrekkende nomadische bestaan naar een
sedentair bestaan. Een sedentair bestaan: in de zin
van een vaste verblijfplaats, het bouwen van
constructies die niet de bedoeling hadden om na
een paar weken terug af gebroken te worden. Maar
constructies die dienden om langer te blijven
bestaan.
Hier zijn ook redelijk wat overblijfstele van terug
gevonden, in Duitsland en Nederland. Als we naar
die overblijfselen kijken, zijn dit sporen in de grond
van muren en palen. Je kan structuren herkennen die niet toevallig gebouwd zijn. Dat gaat over een reflectie in
die architectuur en de manier waarop die gebouwen opgericht worden ten opzichten van elkaar. Die ten
opzichten van elkaar opgesteld staan van een manier waarop dat die kleine organisaties/ kleine gemeenschap
in elkaar zat. Je ziet al een soort vaste typologie verschijnen, een half gesloten ruimten met palen ervoor. Ze
hadden een vaste technologie, waarschijnlijk gebaseerd op de materialen en de technologieën die zij
beheersten om die materialen te bewerken en te verbinden.
Bovenaan vinden we een complexe structuur met verschillen soorten gebouwen. Dat verteld dat die
maatschappij al redelijk geavanceerd was. Het waren niet alleen kleine huisjes maar er waren ook al grotere
structuren. Dit kon zijn voor dieren, huisdieren zoals koeien en paarden. Het waren gedomesticeerde dieren,
geen dieren meer waarop we jaagden. Maar dieren die we houden, kweken, kruisen maar ook konden
verhandelen. De mens in die neolithische nederzettingen begint aan landbouw te doen, de grond te bewerken
en de zaken die hij heeft te verbeteren. Het word complexer + de technologie verbeterd.
De architectuur volgt want in een complexere maatschappij, je krijgt meer
mensen/ specialisaties/ handel. Al die zaken in 10 000 v.C. zijn gekomen
door de klimaatverandering/ opwarming van de aarde. Waardoor het
makkelijker was om groenten te kweken, waardoor er ook meer dieren en
prooien ter beschikking waren. Later dat huisdieren beter konden
overleven. Dar heeft gemaakt dat de mens betert gevoed raakt waardoor
de hersencapaciteit verder ontwikkelt, waardoor ze instaat zijn nieuwe
technologieën te gaan bedenken en te ontwikkelen. Dat zich ook uit op een complexere maatschappij.
➢ Nieuwe gebouwtypes, stallingen, voedselopslagplaatsen, tempels, …
➢ De eerste nederzettingen gaan op bepaalde plaatsen, ontwikkelen tot echte steden. De meeste
steden bevinden zich in het Midden- oosten en in Turkije.