Persoonlijkheidspsychologie
Persoonlijkheidspsychologie.....................................................................................1
Hoofdstuk 1: Zelfbeeld en zelfwaardering..................................................................2
1. Inleiding: wat is zelfbeeld?................................................................................2
2. Theoretisch kader - persoonsmodel (Verhofstadt-Denève)....................................5
3. Informatiebronnen bij de opbouw van ons zelfbeeld.............................................9
4. Ontwikkeling van zelfbeeld en zelfwaardering....................................................11
5. Zelfwaardering uitgediept: model Harter...........................................................14
6. Zelfpresentatie..............................................................................................20
Hoofdstuk 2: Persoonlijkheid..................................................................................21
1. Inleiding.......................................................................................................21
2. Definiëring....................................................................................................21
3. Onderscheid persoonlijkheid, temperament en karakter......................................22
4. Geschiedenis van de persoonlijkheidspsychologie...............................................23
5. Ideografische en nomothetische benaderingen (Allport)......................................26
6. Meten van persoonlijkheidskenmerken..............................................................27
7. Big five.........................................................................................................29
8. Meetinstrumenten van persoonlijkheid..............................................................32
9. Persoonlijkheid van kinderen...........................................................................32
Hoofdstuk 3: Emoties en emotionele intelligentie......................................................33
1. Definiëring en omkadering van het begrip emotie...............................................33
2. De zes basisemoties.......................................................................................38
3. Emoties: cultuurgebonden of aangeboren?........................................................39
4. Kan men leugenaars ontmaskeren?..................................................................40
5. Theorieën over het ontstaan van emoties..........................................................41
6. Emotionele intelligentie...................................................................................44
Hoofdstuk 4: Stress, burn-out en coping.................................................................47
1. Stress: een breed begrip.................................................................................47
2. Gezonde en ongezonde stress..........................................................................48
3. Bronnen van stress........................................................................................49
4. Model voor ongezonde stress...........................................................................50
5. Beoordelingsprocessen...................................................................................54
6. Burn-out: langdurige ongezonde stress op het werk...........................................56
7. Gevolgen (consequenties) van stress en burn-out voor jezelf en de omgeving.......64
8. Coping: omgaan met stress.............................................................................64
9. Stress en burn-out: wat kan je zelf aan doen?...................................................65
1
,Hoofdstuk 5: Faalangst.........................................................................................69
1. Angst............................................................................................................69
2. Faalangst......................................................................................................69
3. Herkennen van faalangst (kenmerken).............................................................75
4. Conceptuele benadering: beschrijvend procesmodel van motivatie en faalangst
(Depreeuw en Lens)...........................................................................................79
5. Meten van faalangst: enkele meetinstrumenten.................................................82
6. Hoe omgaan met faalangst..............................................................................83
Hoofdstuk 1: Zelfbeeld en zelfwaardering
1. Inleiding: wat is zelfbeeld?
1.1 Definiëring
Zelfbeeld = ‘het beeld dat iemand heeft van de eigen persoon’.
- Interne kant: wat we zelf weten
2
,- Zelfbeeld = cognitief (wat je in je hoofd hebt over jezelf) zelfpresentatie =
gedrag
- Zelfconcept/zelfschema
o Opvattingen over persoonlijke eigenschappen en functioneren
- Beeld eigen persoon en functioneren
- Persoonlijkheid, relaties, omgeving,…
- Van jongs af aan gevormd
o Niet mee geboren, wordt opgebouwd doorheen ervaringen en relaties met
anderen
- Zowel inhoud als structuur
o Inhoud: wat zit er allemaal in dat zelfbeeld
Uitspraken die de persoon over zichzelf zou kunnen doen
o Structuur: hoe is alles geordend, hangt alles mooi samen?
De manier waarop een persoon zijn opvattingen en verwachtingen
over zichzelf organiseert
- ~ ‘cognitieve component’
- Wie is de ander? = alter beeld
- Extern zelfbeeld = hoe gaan we ons presenteren naar anderen toe (verbloemen),
hoe ga je jezelf voorstellen
1.2 Veel gerelateerde begrippen
- Zelfwaardering
o = het affectieve aspect van het zelfbeeld en slaat op de positieve of
negatieve evaluatie ervan
o Kan gezien worden als de oordelende houding die we hebben tegenover
onszelf
o Hoe tevreden ben ik met mezelf, met de zaken die ik aan mezelf toeken?
o Zie ik mij graag hoe ik ben?
o emotioneel
- Zelfpresentatie
o = het beeld dat mensen van zichzelf ophangen zodanig dat de anderen
zich een beeld van hen kunnen vormen
o We doen ons soms anders voor dan hoe we in werkelijkheid zijn
o Bedoeling zelfpresentatie: controle krijgen op het gedrag van anderen
tegenover onszelf
o Vb. in contactadvertenties
o ‘Sociale identiteit’
o = extern zelfbeeld (hoe je je gaat voorstellen)
- Zelfbeschikking (attributies)
o = te maken met de oorzaak die we aan ons eigen gedrag gaan toekennen
o Hoe gaan we onze prestaties en mislukkingen gaan verklaren
Mensen met een negatief zelfbeeld gaan hun slagen toekennen aan
externe, oncontroleerbare, onstabiele en globale oorzaken terwijl ze
hun mislukken gaan verklaren door interne, stabiele, controleerbare
en specifieke oorzaken
o Zoeken naar oorzaken/verklaringen van ons gedrag
3
, - Zelfhandhaving (coping-mechanisme)
o = de verdedigingsstrategieën die we toepassen om bedreigende situaties
aan te kunnen
o Hoe gaan we nu met die moeilijke situaties om, met tegenslag
1.2.1 Vormen zelfhandhaving (verdedigingsmechanismen)
Verschillende vormen:
- Rationalisatie
o = zaken die voor ons een bedreiging vormen, leggen we zo uit dat ze
verklaarbaar zijn
o Voor jezelf een uitleg zoeken die aanvaardbaar is
Verklaringen zoeken die voor jezelf aanvaardbaar zijn
o Om jezelf gerust te stellen
- Compensatie
o = men tracht zich te doen gelden op een gebied waar hij/zij zwak in is, zo
wil de persoon een echt of ingebeeld gebrek compenseren
o Niet laten zien hoe je je voelt
o Iets proberen verbergen
- Verschuiving
o = wanneer iets of iemand aanleiding geeft tot ongewenste reacties,
worden deze reacties gericht op een veiliger persoon of object
o Afreageren op een (veilige) persoon of object
- Negatie
o = men wilt de pijnlijke informatie liever niet te horen krijgen
o Ontkenning
o Waarheid niet onder ogen willen zien iets anders verzinnen of iets
verbloemen
- Sublimering
o = reacties die sociaal niet aanvaardbaar zijn worden omgevormd zodat ze
voor de persoon sociaal aanvaardbaar zijn
o Omzetten van dingen
o Je reacties omvormen zodat ze meer sociaal aanvaard worden
- Regressie
o = een reactie die kenmerkend is voor een vroeger ontwikkelingsstadium
o Terugval (naar een vorige fase)
- Projectie
o = men gaat zijn/haar eigen gevoelens ‘projecteren’ op iemand anders
o Gevoelens en verlangens projecteren op een ander
1.3 Oefening
Geef bij volgende voorbeelduitspraken aan welk begrip je hierin herkent
4
, - ‘Moeder blijft de mogelijkheid ontkennen dat haar dochter zwanger zou kunnen
zijn’
o Zelfhandhaving negatie
- ‘Ik ben geslaagd voor mijn rijexamen, ik heb enorm geluk gehad met het
parcours dat ik moest afleggen want het was in de buurt waar ik woon’
o Zelfbeschikking - extern
- ‘Je hebt een ontzettende baaldag gehad op stage, er zijn vandaag verschillende
zaken fout gelopen; eenmaal je thuiskomt ontploft de bom en je reageert je af op
je zus die thuis in de zetel zit’
o Zelfhandhaving verschuiving
- ‘Als een student bijna examens heeft, gaat dit soms gepaard met veel stress en
spanning, hij kan dit negatieve gevoel omzetten in positieve energie door hard te
studeren’
o Zelfhandhaving sublimering
- ‘In de buurt van anderen doet Lisa zich 'alwetend' voor, ze vindt het belangrijk
om te pas en te onpas haar mening te verkondigen; ze wil dat anderen naar haar
opzien en rekening met haar houden’
o Zelfpresentatie
- ‘Wanneer het 2de kindje geboren was, ging Tinneke terug kruipen en wilde altijd
opgetild worden terwijl ze ervoor al goed zelf kon stappen’
o Zelfhandhaving regressie
- ‘Wanneer D. in het weekend niet naar huis kan gaan (omdat mama het te moeilijk
heeft), zegt hij soms dat dit komt doordat zijn mama ziek is of naar de dokter
moet gaan; hij probeert hier verklaringen aan te geven die voor hem acceptabel
zijn terwijl hem nochtans wel werd verteld wat de echte oorzaak was dat het
weekendbezoek niet kon doorgaan’
o Zelfhandhaving rationalisatie
- ‘G. zet vaak een grote mond op tijdens gesprekken met zijn leefgroepgenoten,
maar eigenlijk is hij heel onzeker; op die manier probeert hij deze onzekerheid te
compenseren’
o Zelfhandhaving compensatie
- ‘Wanneer K. honger heeft, zegt ze soms tegen mij dat ik honger heb terwijl dit
helemaal niet zo is’
o Zelfhandhaving projectie
- ‘L. vindt zichzelf vaak lelijk en dom, hierdoor gaat ze zich ook minder inzetten
voor haar schoolwerk omdat ze er toch al van overtuigd is dat ze slechte punten
zal halen’
o Zelfwaardering
- ‘Ik kan goed sporten, het liefst doe ik balsporten zoals volley en basket’
o Zelfbeeld
2. Theoretisch kader - persoonsmodel (Verhofstadt-Denève)
2.1 Persoon als dynamische IK-MIJ relatie
Dynamische IK-MIJ relatie ~ human dilemma van de existentiële visie
5
, De mens is in staat zich simultaan als subject en object te ervaren hij kan als
reflecterend subject zichzelf in zijn wereld als object overschouwen en is zich
bovendien van deze mogelijkheid bewust
o IK: subject (persoon als kenner)
Nadenken over de mij-kant (reflecteert)
Het subject dat reflecteert
Persoon die reflecteert, denkt, voelt,…
Bijv. wie zijn mijn vrienden, ben ik tevreden over waar ik
woon?
o MIJ: object (de persoon als gekende)
Het object waarop gereflecteerd wordt
Het IK wordt beschouwd als de denkende, voelende, willende, handelende, observerende
en evaluerende instantie i de persoon het IK dis dus meer proces dan inhoud.
Het MIJ verwijst naar de eigen psychische, fysieke en maatschappelijke componenten die
we bij onszelf kunnen observeren, samen met het beeld dat we bij de andere over
onszelf vermoeden. Het MIJ kan ook geobserveerd worden het is een
betekenissysteem als resultaat van reflecties door het ik.
Het resultaat van dit reflectieproces van het IK op het MIJ zijn de fenomenologische
zelfconstructies verwijst naar iemand zijn directe, creatieve interpretaties van zichzelf
en de buitenwereld.
2.2 Dimensies van het zelfbeeld: 6 fenomenologische
constructies
1) Zelfbeeld
o Wie ben ik?
2) Ideaal-Zelf
o Wie zou ik willen zijn?
3) Alter-Beeld
o Hoe zijn de anderen?
4) Ideaal-Alter
o Hoe zouden de anderen moeten zijn?
5) Meta-Zelf
o Welk beeld hebben de anderen van mij?
o Vanop afstand kijken naar jezelf
6) Ideaal-Meta-Zelf
o Welk beeld zouden de anderen van mij moeten hebben?
ZELFBEELD IDEAAL-ZELF
ALTER-BEELD IDEAAL-ALTER
META-ZELF IDEAAL-META-ZELF
Verdere toelichting bij de constructies:
- Het zelfbeeld gaat over de vraag ‘wie ben ik?’ en heeft in hoofdzaak betrekking
op 2 domeinen, namelijk persoonskenmerken die ik aan mezelf toeschrijf (welke
persoon ben ik?) en condities waarin ik leef (externe gegevenheden, namelijk in
welke materiële, sociale en existentiële situaties leef ik?)
6
, - Het ideaal-zelf gaat over de vraag ‘wie zou ik willen zijn?’ gaat om een
evaluatie van het bestaande zelfbeeld
o Betreft vaak wegdromen, fantasieën of een opstandige afwijzing van
mijzelf
o Andere inhoud van het ideaal-zelf is actief en streeft naar verandering van
sommige huidige persoonskenmerken en condities
Betreft vaak concrete doelstellingen waarvan een zekere mate van
realiseerbaarheid wordt geacht
o Het ideaalbeeld is dynamisch en kan voortdurend worden aangepast op
basis van nieuwe ervaringen
- Bij het alter-beeld gaan we niet over onszelf reflecteren hier vraagt men zich
af: ‘hoe zijn de anderen? Wie zullen ze worden? Welke normen hanteren zij?’
o We bouwen niet alleen een beeld op over onszelf, maar ook over de
anderen
- Het ideaal-alter is het ideaalbeeld dat je over anderen opbouwt vaak
construeren we anderen zoals wijzelf hadden willen zijn
o Het ideaal-alter staat dus niet alleen in relatie met het alter-beeld, maar
ook met ons zelfbeeld en ons ideaal-zelf
- Bij het meta-zelf gaat men hypothesen formuleren over het beeld dat anderen
van onszelf kunnen hebben ‘welke psychische trekken schrijven de anderen aan
mij toe? Wat denken anderen over mijn gevoelens en gedachten?’
o De opbouw van het meta-zelf is grotendeels afhankelijk van de
mogelijkheden tot inleving in de ander en in zijn wereld
- Het ideaal-meta-zelf gaat over hoe ik wol dat de anderen mij zijn (nu en in de
toekomst, maar ook hoe ze me in het verleden zagen)
o We proberen het ideaal-meta-zelf zoveel mogelijk te realiseren waardoor
we de tegenstelling intern en extern zelfbeeld ook goed aanvoelen
o De belangrijkste bedoeling van deze zelfpresentatie bestaat er in om een
zekere controle te krijgen op het gedrag van anderen tegenover onszelf
2.2.1 Toepassing dimensies
Welke dimensies komen aan bod?
Thomas, een jongen van 13 jaar uit de bijzondere jeugdzorg zegt het volgende over
zichzelf:
- ‘Andere kinderen denken over mij dat ik een leuke gast ben’
o Meta-Zelf
- ‘Ik denk dat de meeste moeders lief zijn voor hun kinderen’
o Alter-Beeld
- ‘Later zal ik bakker worden’
o Ideaal-Zelf
o Zelfbeeld (in de toekomst)
- ‘Ik hoop dat mijn vrienden met mij willen spelen als ik dit weekend naar huis
mag’
o Ideaal-Alter-Beeld
- ‘Als ik een moeilijke opdracht krijg, ben ik bang dat ik het niet zal kunnen’
o Zelfbeeld
2.3 Persoonskenmerken en condities
Persoonskenmerken en condities (omstandigheden)
7
, - Vroeger en nu ~ toekomst
o De vraag ‘welke persoon ben ik?’ refereert aan de vroegere en actuele
situatie = ‘wie was ik en wie ben ik nu als persoon?’
o Toekomstige ontwikkelingen: ‘wie zal ik worden?’ moet duidelijk
onderscheiden worden van het ideaal-zelf (verwijst naar de persoon die
men zou WILLEN worden)
- Psychische en fysische persoonskenmerken
o Psychische: karaktereigenschappen
o Fysische: hoe je eruit ziet (uiterlijk)
- Condities waarin een persoon leeft ~ sociale rollen
o Levensomstandigheden van mijzelf en anderen
o Verschillende sociale rollen die een persoon vervult zijn hier belangrijk
Men handelt binnen een beroepsrol, een seksrol, men is vader of
moeder, dochter of zoon, partner,…
- Sociale condities/betekenisvolle anderen
o Sociale condities: het geheel van mensen en groepen met wie ik een
bepaalde relatie heb
o Betekenisvolle anderen: deze mensen hebben bijgedragen en nog altijd
aan de persoon van iemand
Zijn de personen die ik als belangrijk zie, ze dienen voor mij dikwijls
als voorbeeld of identificatiefiguur
2.4 Extern/intern zelfbeeld ~ zelfpresentatie
In de hoop op en positieve evaluatie door anderen, komen wij ertoe, interne aspecten
van het zelfbeeld te verbergen. In dat geval ervaren wij een tegenstelling tussen het
extern ‘gespeeld’ en intern ervaren zelfbeeld.
Zulke strategieën zullen we niet alleen ontwikkelen in relatie tot persoonskenmerken,
gevoelens, gedachten of attitudes, maar ook tot condities waarin we leven.
2.5 Bewustzijnsniveaus: bewust ~ onbewust
Tot nu toe bespraken we enkel die aspecten van het zelfbeeld waarin we ons op een
bepaald moment bewust van zijn, maar er zijn ook onbewuste componenten van het
zelfbeeld, bijv. bepaalde kenmerken van onszelf die we liever niet kennen, maar het kan
ook gaan om condities.
- Bewust = IK
- Iets dat onbewust was, kan bewust worden en dit voeg je dan toe aan je zelfbeeld
2.6 Fenomenologische zelfconstructie en realiteit
Zowel bewuste, als onbewuste, als onjuiste, als niet gekende beelden
Het geheel van bewuste en onbewuste persoonskenmerken en condities die het ik aan
mezelf toeken noemen we het fenomenologisch zelfbeeld. Deze subjectieve
zelfconstructie kan ‘foutieve’ interpretaties bevatten en ook belangrijke fouten vertonen.
8
,Zo zijn er verschillende kenmerken waarover we denken te beschikken, maar die niet
beantwoorden aan de sociale realiteit. Deze ‘verkeerd’ geïnterpreteerde inhouden
behoren tot de ‘onjuiste’ zone van de fenomenologische zelfconstructie.
Er bestaan natuurlijk geen absolute normen voor het beoordelen van juistheid of
onjuistheid van interpretaties meestal gebruikt men de ‘sociale consensus’.
Naast ‘onjuiste’ interpretaties over mezelf en de materiële en sociale wereld zijn er ook
nog hypothetische kenmerken en condities waarop ik niet kan reflecteren omdat ik ze
(nog) niet voldoende ken. Niet gekende inhouden verschillen van onbewuste
inhouden. Ongekende inhouden ken ik niet omdat ik er nog nooit mee geconfronteerd
ben.
3. Informatiebronnen bij de opbouw van ons zelfbeeld
3.1 Introspectie
Introspectie = we kijken in onszelf en nemen onze eigen gevoelens en gedachten waar.
- Gevoelens + gedachten
- Stilstaan bij wat we voelen en denken zelfreflectie
Bij cognitief gestuurd gedrag, zoals beslissen over zakelijke investeringen, kan het
opsommen van de redenen tot een betere zelfkennis leiden. Voor gedrag dat affectief van
aard is, zoals romantische relaties, is dit niet altijd het geval en daarvoor is het beter om
je op je gevoelens te concentreren.
3.2 Percepties van ons eigen gedrag
Zelfperceptie = we nemen ons eigen gedrag waar en gaan dit ook beoordelen.
- Zelfperceptie: gedrag ~ beoordelen
o Eigen gedrag gaan beoordelen
o Stilstaan bij dingen die we doen
Zelfperceptietheorie van Bem: wanneer de interne signalen moeilijk te interpreteren
zijn, verwerven personen zelfinzicht door observatie van het eigen gedrag en de situatie
waarin het plaats grijpt.
3.3 Jezelf vergelijken met anderen
The looking-glass self (spiegelzelf) = onze interpretatie van de reactie van onze
omgeving op ons gedrag.
- Nadenken over hoe we overkomen op andere mensen
- Voornamelijk door de reacties van de andere mensen te gaan interpreteren
conclusie uit trekken
Sociale vergelijkingstheorie (Festinger) = mensen evalueren hun eigen capaciteiten
en opinies door ze met die van anderen te vergelijken.
- We gaan onszelf vooral vergelijken met anderen als de situatie niet zo heel
duidelijk is of in complexere situaties
9
, - Vergelijken met mensen die op ons lijken, dezelfde interesses hebben, dezelfde
leeftijd,…
Wanneer vergelijken we ons met anderen?
Bij onzekerheid of afwezigheid van objectieve criteria
Zelfs als er objectieve informatie aanwezig is (bijv. scores), hechten we soms nog
meer belang aan sociale vergelijkingsinformatie
Met wie vergelijken we ons?
Met personen die op ons gelijken
Soms met anderen die minder goed presteren
3.4 Het autobiografisch geheugen
Autobiografische herinneringen = herinneringen uit ons verleden (zowel positieve als
negatieve).
- 'Flitslichtherinneringen’
o Blijvende, gedetailleerde, scherpe herinneringen
Het geheugen wordt door het zelf op 2 manieren gevormd:
1) ‘Egocentrische vertekening’: men is geneigd het verleden te vertekenen zodat het
zelf meer op de voorgrond treedt
o Bijv. door meer te verwijzen naar jezelf of je eigen aandeel
2) ‘Achteruitzicht vertekening’: de neiging om de eigen bekwaamheid tot voorspellen
van uitkomsten te overschatten voor gebeurtenissen uit het verleden
o Bijv. vertekening van gerapporteerde schoolresultaten
3.5 Culturele perspectieven
- Zelfbeeld wordt ook door culturele factoren beïnvloed
- De ene cultuur hecht waarde aan individualisme en beklemtoont zelfstandigheid,
autonomie en afhankelijkheid
o Persoonlijke doelstellingen krijgen voorrang op trouw aan de groep
- Andere culturen achten collectivisme belangrijk en hechten vooral aandacht aan
onderlinge samenwerking en sociale harmonie
o Het individu is in de eerste plaats een loyaal familielid, teamlid, lid van een
vereniging,…
- Er bestaat een sterk verband tussen culturele oriëntatie en de conceptie van het
zelf
3.6 Besluit
JE ZELFBEELD IS HET EFFECT VAN REACTIES UIT JE OMGEVING, HIERDOOR KAN
JE EEN POSITIEF EN REALISTISCH ZELFBEELD OPBOUWEN OF KAN HET
VERVORMEN.
Een onrealistisch zelfbeeld
o Discrepantie tussen zelf-beeld en meta-zelfbeeld
Een ongenuanceerd zelfbeeld
o Je zelfbeeld opbouwen op basis van 1-2 dingen
10