INLEIDING TOT HET RECHT
INLEIDING
1. Algemeen
De principes van onze rechtsmaatschappij liggen vervat in de grondwet. De basisprincipes gelijkheid en
vrijheid van de burgers. Men onderscheidt drie machten:
Uitvoerende macht: Regering en/of de Koning: bestuur van de maatschappij
Wetgevende macht: Federaal Parlement (Sentaat en kamer); Vlaams Parlement…: stelt wet op
Rechterlijke macht: Hoven en Rechtbanken hebben een controlefunctie zowel in relatie tussen
burger en staat als in de relatie tussen burgers onderling. Deze controlefunctie bestaat in het
verzekeren van de naleving van de wetten.
2. Definitie van het recht
Het recht = geheel van gedragsregels, opgelegd door de overheid als doel het maatschappelijke leven
te ordenen, waarvan de naleving kan worden afgedwongen. Het recht omvat dus:
Geheel van gedragsregels (deze maken het mogelijk mensen met tegenstrijdige belangen toch te
laten samenleven)
Opgelegd door de overheid (in tegenstelling tot deontologie: zijn de regels die worden opgelegd
door een bepaalde groepering of vereniging van professionele aan zichzelf)
Recht kan worden afgedwongen (zonder dwang zijn rechtsregels niet efficiënt. Kan zowel fysiek
(gevangenis) als financieel (boete). Kunnen enkel afgedwongen worden door de rechtelijke macht,
men mag zelf geen recht afdwingen).
Recht beoogt de ordening van de maatschappij
3. Indeling van het recht
Het recht kan op verschillende wijzen worden ingedeeld:
Nationaal en Internationaal: Het recht is beperkt in ruimte en de tijd
Nationaal recht: Kan naar inhoud worden opgedeeld:
PUBLIEKSRECHT: relatie burger-stat/inrichting en werking staatsmachten en staatstinstellingen
PRIVAATRECHT: relatie tussen de burgers onderling
- Burgerlijke recht
- Arbeidsrecht
- Sociaal Zekerheidsrecht
- Fiscaalrecht
- Ondernemingsrecht, inbegrepen het intellectueel recht
- Strafrecht
Het recht kan ook worden ingedeeld volgens afdwingbaarheid
DWINGENDE: (=imperatief recht) kan niet van worden afgeweken, ook niet bij overeenkomst.
AANVULLENDE: Kan van worden afgeweken bij contract.
Hiërarchie: eerst dwingende recht dan contractuele bepalingen en vervolgens het aanvullende recht.
1
,4. De rechterlijke macht in het bijzonder
Het recht kenmerkt zich door een steeds toenemende specialisatie en uitbreiding. Dit heeft geleid tot het
creëren van gespecialiseerde rechtbanken. Daarenboven zijn de rechtbanken bevoegd voor een bepaald
territorium.
Burgerlijke en strafrechtsbanken:
Burgerlijke = behandelen geschillen tussen burgers onderling.
- Vredegerecht
- Rechtbank van eerste aanleg
- Familie- en jeugdrechtbank
- Ondernemingsrechtbank
- Arbeidsrechtbank
Strafrechtbanken = een conflict tussen de overheid, vertegenwoordigd door het openbaar
ministerie en een burger of onderneming, misdrijf zoals verkeersovertreding, moord..
- Politierechtbank (overtreding)
- Correctionele rechtbank (wanbedrijf)
- Het Hof van Assisen (misdaad, politieke en persmisdrijven (geen racisme))
Hof van Beroep:
Behoudens voor kleine zaken (onder de 1.240euro) kan tegen
ieder gerechtelijke beslissing beroep worden aangetekend bij een
Hof van Beroep (Arbeidshof). In België 5 Hoven van Beroep:
Antwerpen, Bergen, Brussel, Gent en Luik.
Hof van Cassatie (aan top van de hiërarchie):
Kan zich nooit uitspreken over de feiten, gaat na of de wet correct
werd toegepast of geïnterpreteerd, dit omvat eveneens
procedurefouten.
DEEL I: HET BURGERLIJKE RECHT
Het burgerlijk recht is een onderdeel van het privaatrecht. Dit betekent dat het regels bevat aangaande
de relatie tussen privaatrechtelijke personen onderling betreffende hun burgerlijke rechten. Omvat:
- Het personen, familie en relatievermogensrecht regelt nationaliteit, woonplaats, huwelijk,
afstamming, naam van een persoon, de bekwaamheid van een persoon…
- Het vermogensrecht (omvat onder andere het goederenrecht, verbintenissenrecht en
bijzondere overeenkomst)
- Nalatenschappen, schenkingen en testamenten
Wordt verder enkel nog ingegaan op bepaalde aspecten van het vermogensrecht!
2
,1. Definities (vermogensrecht)
Het vermogensrecht bevat: de normen en de regels die het vermogen raken. Onder vermogen verstaat
men vanuit juridisch oogpunt: “de juridische algemeenheid die het geheel van de bestaande en
toekomstige goederen en verbintenissen omvat”.
Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon heeft een vermogen en, behalve indien de wet anders bepaalt,
slechts één enkel vermogen. Dit betekent dat iedereen hoe rijk of arm ook een vermogen heeft en dat
niemand zijn ganse vermogen kan vervreemden. (verkopen)
Het vermogen van een persoon dient als algemeen verhaalsonderpand van zijn schuldeisers.
2. De vermogensrechten
Zakelijke rechten: verlenen de rechthebbende onmiddellijke macht op de zaak zelf, DUS: geen
tussenkomst van een derde persoon (vb. eigendom, vruchtgebruik en erfdienstbaarheid)
Vorderingsrechten of persoonlijke rechten: recht om iets van een andere person te vorderen
(vb. huurrecht)
Intellectuele rechten: rechten op een creatie of schepping (vb. auteursrechten)
3. Het voorwerp van de vermogensrechten
Vorderingsrechten hebben een vordering tot voorwerp (vb. de huurder heeft het recht om gedurende
een bepaalde termijn in het huis te wonen doch hij is niet de eigenaar van het huis, deze laatste heeft
namelijk een zakelijk recht op het huis).
Een goed in de juridische zin = een zaak die voor verkrijging vatbaar is en die dient tot het bevredigen
van een behoefte. Een goed kan zowel tastbaar als ontastbaar zijn. Zakelijke en intellectuele rechten
hebben goederen tot voorwerp:
- Zakelijke recht stoffelijk (tastbaar) goed tot voorwerp (bv. een woning)
- Intellectueel recht geestelijk goed (ontastbaar) (bv. ontwerp van een kast)
4. Diverse types van goederen
Welke types van goederen worden er juridisch onderscheiden:
1. Roerende en onroerende goederen
ROERENDE = goederen die van de ene naar de andere plaats kunnen overgaan of kunnen worden
overgeplaatst (dieren, meubels, geld, auteursrechten…)
ONROERENDE = goederen die zich niet verplaatsen of die niet of zeer moeilijk verplaatsbaar zijn
(bv. grond, gebouwen, buizen, bomen, planten…)
Roerende goederen kunnen dus onroerend worden of zijn (onroerend door incorporatie), wanneer
zij van nature bij een onroerend goed behoren twee voorwaarden:
- De eigenaar van het roerend en onroerend goed zijn dezelfde
- Er is een band tussen de beide goederen (vb. een toonbank in een winkel)
3
, Belang van het onderscheid: voer roerende goederen geld het vermoeden “bezit geld als titel”. Bezit is
de feitelijke uitoefening van een recht als ware men de titularis van dit recht, hetzij rechtstreeks, hetzij
door middel van een derde. Degene die het recht feitelijk uitoefent, wordt vermoed de bezitter ervan te
zijn, behoudens tegenbewijs.
De verkrijgende verjaring voor roerende goederen is 3 jaar. De
verjaring voor onroerende goederen is 10 jaar.
Verjaring = middel om, door verloop van een zekere tijd en onder voorwaarden, iets te
verkrijgen of van een verbintenis bevrijd te worden.
2. Goederen die aan iemand en goederen die aan niemand toebehoren
Aan iemand: geïndividualiseerd: woning, horloge, juwelen …
Aan niemand:
Gemene voorwerpen: behoren aan niemand toe en worden gebruikt in het algemeen belang: lucht,
licht, zee, creaties na het verstrijken van auteursrecht…
Goederen die geen eigenaar hebben:
- Onroerend: behoren toe aan de staat (iemand sterft zonder erfgenamen, woning gaat naar staat)
- Roerende: gaan naar diegene die zich er meester van maakt: wilde dieren, verlaten voorwerpen
3. Goederen in de handel en buiten de handel: buiten de handel: de goederen behorend aan het
publiek domein zoals de wegen.
4. Lichamelijke (tastbaar) en onlichamelijke (niet tastbaar zoals intellectuele rechten)
goederen: Voorwerpen zijn lichamelijk of onlichamelijk. In tegenstelling tot onlichamelijke
voorwerpen kunnen lichamelijke voorwerpen zintuigelijk worden waargenomen en worden gemeten
middels een momentopname.
5. Verbruikbare en niet-verbruikbare goederen:
Verbruikbare: gaan teniet bij het eerste normale gebruik (appelen, peren, geld..)
Niet-verbruikbare: gaan niet teniet bij eerste normaal gebruik (auto, stoel, tafel..)
6. Vervangbare en niet-vervangbare goederen: Goederen zijn vervangbaar indien ze voor
de nakoming van een verbintenis onderling verwisselbaar zijn.
7. Deelbaar en ondeelbaar
8. Hoofdzaak en bijzaak: Bijzaak geen onderdeel van de zaak (een borgstelling van een schuld)
9. Tegenwoordige en toekomstige goederen (vb. toekomstig goed een huis dat nog dient
gebouwd te worden)
1. Definities (verbintenissenrecht)
Verbintenis = een rechtsband waarbij een schuldeiser een prestatie mag eisen van schuldenaar
De prestatie = kan geven (betaling), doen (maken van een ontwerp) of niet doen (de eigenaar van de
rechten op een ontwerp verbindt zich tegen betaling zijn rechten niet uit te oefenen).
We onderscheiden dus binnen het kader van een verbintenis:
4