1. Evolutie
1.1. Definiëring perspectief
Grondvoorwaarden natuurlijke selectie:
• Overerving: Er zijn overerfbare eigenschappen kleur haar, kleur ogen
• Variatie: Er bestaat variabiliteit in deze eigenschappen (o.a. via mutatie) er zijn
verschillende bronnen die eigenschappen kunnen aannemen, genetische code
bepaalt variabiliteit in deze eigenschappen
• Selectie: Sommige van deze eigenschappen hangen in een bepaalde context samen
met groter reproductief succes binnen bepaalde context zijn sommige eigenschappen
voordeliger dan andere contexten
Selectie
• ≠ “Survival of the fittest”
• Niet per se de sterkste / slimste / ...
• Beter: “natuurlijke selectie” er is selectie gebeurt, er blijven enkel oranje kevers, dit
gebeurt door verandering in context (belangrijk om in rekening te nemen) – vogels
eten groene kevers
• Verwantenselectie: “Ik zou met plezier het leven geven voor twee broers, twee
kinderen of acht kozijnen”
• Geen selectie van individuen, maar van genen!!
• vb. steriele honingbij (werkers) werkers zijn vrouwtjes en allemaal steriel, maar ze
zijn allemaal verwanten van koningin. Koningin kan enkel overleven door job van
werksters, genen kunnen dus goed doorgegeven worden in dit systeem
• Belangrijke psychologische implicaties: herkennen van verwanten, psychologie van
het altruïsme (dingen doen voor iemand anders ten kosten van jezelf), ...
• Seksuele selectie
= niet enkel kenmerken die overlevingskansen doen toenemen, maar ook
eigenschappen die ertoe lijden dat je meer kan/meer kansen hebt om voor te planten
vb. mannelijke pauw met zeer kleurrijke staart
Psychologische relevantie
• Indien belangrijke psychische kenmerken ook geworteld zijn in ons lichaam: rechtstreekse
erfelijke invloed op deze kenmerken
• vb. grootte brein in belangrijke mate genetisch bepaald, correleert met IQ
op groepsniveau: hoe groter brein, hoe groter IQ
• Erfelijke invloed kan ook lopen via “banale” fysieke eigenschappen
• vb. link extraversie met lichaamslengte en/of attractiviteit (Lukaszewski & Roney, 2015)
langere/mooiere mensen – meer extravert
1
,• Leer van de overerfbaarheid van gedrag = gedragsgenetica
• Sterke negatieve connotaties via o.a. eugenetica (Nazisme) en andere racistische
theorieën als je Jood bent of zigeuner, correleren met slechte eigenschappen, dus
uitroeien van deze ‘soort’ om enkel ‘positieve/goede’ genen over te houden
Bron: boom des leven
- uit stam van bacteriën ontstaan andere soorten
- reptielen, enz.
Je spreekt van een soort wanneer ze onderling een nakomeling kunnen voortbrengen die niet
steriel is, dus die zich wel kan voortplanten
Muildier (paard & ezel) = steriel, dus muildier is geen soort
Sommige takken stoppen = mass extinction (overleven selectie niet)
1.2. Primaten
• Zoogdieren
• Generalisten: kunnen allemaal op 2 voeten lopen
• Groot brein
• Aangepast aan leven in bomen
• Grijphanden (/-voeten)
• Schoudergewricht slingeren
• Frontaal ingeplante ogen (dieptezicht)
• Typisch relatief goed zicht, relatief slechte geur
2
,Blauwe kaders kennen! Grijze kaders niet!
Namen kennen!
Primaten
Apen: “monkey” Anthropoïden Simiiformes
Smalneusapen: apen van de oude wereld
Hominoïdae: mensapen “ape”
Hominidae: mensachtigen grote mensapen echte mensapen “great apes”
Homininae
Hominini
Chimpansees – Bonobo’s – Homo
1.3. Homo sapiens sapiens
Schattingen van gedeeld DNA:
• +/- 98,8% gedeeld met chimpansee
• (= ongeveer 35 miljoen verschillende baseparen in elke cel)
• +/- 99,7% gedeeld met neanderthaler
• +/- 99,9% gedeeld met willekeurige andere mens verschillen zit in 0,1%
• Ontstaan teruggevoerd op +/- 100,000 jaar geleden, Oost-Afrika
• Geruime tijd overlap met andere soorten (vb. neanderthaler +/- 40,000 jaar geleden
uitgestorven)
• +/- 1-4% van ons DNA geschat van Neanderthaler-oorsprong
= er is kruising geweest tussen homo sapiens sapiens en neanderthaler
• Migratie in verschillende fasen
3
, Kenmerken:
• Tweevoeter
• overzicht tijdens trekken (ver zien is voordeel)
• transport van werktuigen en buit
• versmald geboortekanaal (nadeel, riskant)
• Groot / exceptioneel brein
Exceptioneel brein?
• Zeker niet absoluut grootste massa (vb. Potvis: 9 kg versus mens 1,2-1,4 kg) veel
spieren = veel brein nodig om ze aan te sturen
• Noch meeste neuronen (vb. olifant: 3x zo veel)
• Ook niet grootste relatieve massa t.o.v. lichaamsgewicht (vb. spitsmuis: 3,3% versus
mens 2%)
• Ook niet meest rimpelige hersenen: vb. olifanten, walvissen, zebra’s, lama’s:
rimpeliger dan de onze
schors/cortex/buitenste laag van brein is belangrijk omdat er grote concentratie
neuronen in zit. Rimpels laten toe om veel oppervlakte cortex te proppen in schedel
Driehoek: primaten
(logaritmische schaal)
o Primaten: relatief gesproken; hersenmassa
t.o.v. totaal massa is redelijk goed, mens ook
maar niet kampioen
o Voor primaten hebben we geen exceptioneel
zwaar brein t.o.v. lichaamsmassa
o Van alle primaten zijn mensen bijna de
grootste
Primaten hebben relatief gesproken t.o.v. andere dieren een relatief (= t.o.v. totale
lichaamsmassa) zwaar brein, zo ook mensen maar bij mensen is die verhouding niet zo
anders dan bij andere primaten
o Hoe groter brein, hoe hoger in grafiek, hoe
meer neuronen
o Primaten: lijn ligt platter, bij eenzelfde
toename in hersenmassa is er een grotere
toename in aantal neuronen
o Verband: voor primaten geldt dat ze per gram
hersenen, meer neuronen hebben
o Neuronen bij primaten zitten dichter bij elkaar
dan bij andere dieren. Mens niet zo exceptioneel
in dit opzicht t.o.v. andere primaten.
4