ORIËNTEREN OP NATUUR EN TECKNIEK
→ PowerPoint als basis!!
1. PLANTEN
Wanneer we het over planten hebben:
• Meercellige organismen waarvan iedere cel een celkern bevat met daarin ingesloten de chromosomen
• Vermogen om zelf voedsel aan te maken via fotosynthese = autotroof
• Beschikken over een celwand, en in cel een merkwaardig celorganel = vacuole (p.44)
1.1 INDELING VAN HET PLANTENRIJK
1.1.1 DE GROENE WERELD VAN DE PLANTEN
6 herkenbare groepen:
1. Wieren (algen)
2. Sporen
→ Mossen
→ Paardenstaarten
→ varens
3. Zaadplanten
→ naaktzadigen (coniferen)
→ bedektzadigen (bloemplanten)
1.1.2 WIEREN (ALGEN)
= verzamelnaam voor organismen met fotosynthese en die geen landplanten zijn
− Geen wortels, stengels of bladeren
− Geen bloemen
− Voortplanting d.m.v. deling
Kenmerken:
→ Geen systematische eenheid door verwantschap
→ Thallus: geen wortel, stengel, bladeren
→ Chlorofyl is soms gemaskeerd door andere pigmenten (geel, bruin, rood)
→ Voortplanting door deling, vaak ook sporen
1
Emma Matten
,ÉÉNCELLIGE WIEREN
= alleen met microscoop te zien
− Schuimalgen (algen leven in eiwitlaagje)
− Zeevonk: feeëriek schouwspel van blauw en groen licht
− Boomalgen
MEERCELLIGE WIEREN
− Groenwier (Zeesla)
− Bruinwier (blaasjeswier)
− Roodwier (hoorntjeswier)
KORSTMOSSEN (OF LICHENEN)
= alg + schimmel
− Korstvormig
− Bladvormig
− Struikvormig
1.1.3 SPORENPLANTEN
MOSSEN P.29 - 31
− Gewapend tegen uitdrogen
− Grote opslagcapaciteit om water op te
houden, kunnen snel herstellen als ze
uitgedroogd zijn
− Geen transportsysteem van vaatbundels
PAARDENSTAARTEN
− Wel vaatstelsel (hoe hoger, hoe meer licht)
− Wortelstok, of ondergrondse stengel
− Boven de grond vertakte bladeren (geen takken)
− Sporen in doosjes die kunnen openspringen
Sporen= microscopisch klein, bevat enkel genetisch materiaal
Zaad = bevat een embryo (mini plantje) en reserve materiaal (zodat het op de
grond valt en water heeft kiemt)
2
Emma Matten
,VARENS
− Kruipende wortelstok
− Holle takken of stengels
− Tiert welig tussen gewassen
− Mannetjesvaren, adelaarsvaren, dubbelloofvaren,
koningsvaren
Levenscyclus!!
Varens kunnen herkennen!! (Mannetjesvarens, adelaarsvarens,
dubbelloofvaren …)
1.1.4 ZAADPLANTEN P.32 - 35
Eerst naaktzadigen (coniferen) dan bedektzadigen (bloemplanten)
− Zaden ≠ sporen
− Bedektzadigen
→ Ingesloten in een vrucht (zachte of harde vrucht) bv. tomaat
− Naaktzadigen
→ Kegeldragers, vrij op de schubben van een kegel bv. dennenappel
→ Mannelijke en vrouwelijke kegels
Cyclus
1.2 DE BOUW VAN ZAADPLANTEN
3
Emma Matten
, 1.2.1 WAT HEEFT EEN PLANT NODIG OM TE GROEIEN
→ Licht
→ Koolstofdioxide
→ Zuurstof
→ Water
→ Voedingszouten
→ Warmte
1.2.2 DE BOUW EN FUNCTIE VAN BLADEREN P.41 - 45
Fotosynthese in bladgroenkorrels:
Plantencel en
dierlijke cel!
→ Naalden → Bollen (narcissen, tulpen, ui …)
Spar -> solo = ondergronds opslagorgaan van een plant, dat
bestaat uit verschillende lagen bladeren die dicht
Den -> Duo op elkaar zijn geplakt
Lariks -> Legio -> dient als opslagplaats voor voedingsstoffen en
water, en kan nieuwe scheuten en bloemen
→ Stekels = vervormde bladeren
produceren
4
Emma Matten