In dit document staan mijn aantekeningen van alle 7 hoorcolleges van het vak Politicologie. Daarnaast staan ook de aantekeningen van de Q&A die aan het einde van het vak is gehouden.
De aantekeningen zijn puntsgewijs beschreven en gestructureerd naar het onderwerp/onderdeel van het college waar ...
Samenvatting H1 t/m 12 boek Orvis en Drogus politicologie
Tout pour ce livre (2)
École, étude et sujet
Universiteit Leiden (UL)
Bestuurskunde
Politicologie
Tous les documents sur ce sujet (6)
Vendeur
S'abonner
twansteneker
Avis reçus
Aperçu du contenu
Hoorcolleges Politicologie
Hoorcollege 1 (04-04)
Wat is vergelijkende politicologie?
- Political Science in buitenlanden wordt bestuurskunde gecategoriseerd onder Political
Science.
-> hier vooral gericht op vergelijkende politicologie (comparative politics)
- Het is de studie naar macht Steven Lukes geeft hiervoor drie dimensies:
1. The ability of one person or group to get another person or group to do something it
otherwise would not do.
2. The ability of one person or group to get another person or group to not do something.
3. The ability to shape individual or group political demands by causing people to think about
political issues in ways that may be contrary to their own interests.
- Lukes wordt gezien als de grondlegger van de vergelijkende politicologie.
- Studie van macht en besluitvorming binnen nationale grenzen (politieke systemen)
-> dus niet tussen landen (internationale betrekkingen relaties tussen landen), of
supranationaal (EU EUPP)
- Wel vergelijkend systematische studie van politieke fenomenen op meer dan 1 plek en op
meerdere momenten in de tijd.
- Door te vergelijken leren we iets over de verschillende systemen en de overeenkomsten en
verschillen met het Nederlandse systeem.
- Drie centrale vragen:
1. Wat kan politiek gedrag verklaren?
-> belangen (rationele-keuzetheorie, politieke psychologie)
-> overtuigingen (politieke cultuur, politieke ideologie)
-> structuren (marxisme, rational choice institutionalism, historical institutionalism)
2. Wie regeert?
-> pluralist theory: elke samenleving bestaat uit verschillende groepen en macht is
verdeeld over deze groepen, geen enkele groep heeft complete of permanente macht
(vakbonden, werkgeversorganisaties, ZBO’s, ministeries, gekozen politici, SER, non-
gouvernementele organisaties, grote bedrijven, politieke partijen, etc.) heel veel
mensen een beetje macht, niemand kan alleen bepalen wat er gebeurt.
-> elite theory: elke samenleving wordt geregeerd door een elite (maxisme,
(neo)colonialism, patriarchy, critical race theory, randstad-platteland?)
3. Waar en waarom doet bepaald politiek gedrag zich voor?
-> in democratieën niet altijd zoveel vertrouwen in, bijvoorbeeld, dat een verkiezing
eerlijk is verlopen (bestorming Capitool)
-> vertrouwen in politiek in Nederland varieert (bv. meeste mensen hebben vertrouwen
in de politiek, maar groot verschil tussen partijen FvD stemmers hebben veel minder
vertrouwen dan anderen)
-> grote winst van BBB bij provinciale statenverkiezingen stelt juist wel dat er vertrouwen
is in de representatieve democratie (boeren hingen vlag weer ‘goed’, en spraken zich uit)
-> dus opstand tegen het systeem of vertalen van protest door middel van
vertegenwoordiging (via het systeem).
,De moderne staat
- Kenmerken van de moderne staat:
1. Territorium: gebied met duidelijke grenzen.
2. Externe en interne soevereiniteit: in staat om eigen territorium te verdedigen, niet in
hoge mate afhankelijk van een andere macht.
-> vraag: is Wit-Rusland een soeverein land? banden met Rusland, mogelijkheid om in
te vallen vanuit Wit-Rusland (grondwetswijziging nodig geweest hiervoor), kernwapens
geïnstalleerd in Wit-Rusland
-> niet echt meer een soeverein land door afhankelijkheid en isolatie van en door
Rusland.
3. Legitimiteit: erkennen van gezag (het recht van de overheid om beslissingen te nemen)
-> traditioneel, charismatisch en rationeel-juridisch
4. Bureaucracy: groot aantal benoemde personen wiens functie het is om wetgeving te
implementeren.
Relatie staat-burgers
- Politieke regime: een geheel van formele en informele regels, definieert het type regering
van een land.
-> liberale democratie: democratische vorm waar je representatieve democratie vorm hebt,
en waar allerlei vrijheden van burgers in meer of mindere mate zijn gegarandeerd.
-> communisme (Sovjet-Unie)
-> fascisme (Italië, jaren 1930)
-> modernizing authoritarianism (China)
-> personalist regime (Uganda, 1971-1979)
-> electoral authorianism (Rusland)
-> theocratie (Iran, Vaticaan)
- Liberale democratie:
-> sociaal contract: legitieme regeringen worden gevormd wanneer vrije en autonome
individuen een contract aangaan waarin is vastgelegd dat vertegenwoordigers hen mogen
regeren met inachtneming van hun gemeenschappelijke belangen (fictief contract, maar
vaak wel in grondwet vastgelegd) (Jean-Jacques Rousseau)
-> Robert Dahl (criteria voor wat een democratie is): vrijheid van vereniging, vrijheid van
meningsuiting, passief en actief stemrecht, recht voor politici om steun te vergaren,
meerdere bronnen voor politieke informatie, vrije en eerlijke verkiezingen, instituties die er
voor zorgen dat regeringsbeleid gebaseerd is op hoe er gestemd is door burgers
-> hij was voorstander van de democratie, maar in later werk steeds kritischer (klein groepje
nam steeds meer de macht) pluralist naar aanhanger van elite theory.
- Theocratie: iemand die hoofd van een religie is, is ook hoofd van de staat.
-> Vaticaan en Iran.
-> in dit vak gaan we vooral in op regimes die dichterbij staan en representatief zijn voor een
groter aantal cases (algemene patronen ontdekken over hoe een land verschilt van andere
landen vergelijking nationale politieke systemen)
,Verzuiling in Nederland
- Binnen het kader van de liberale democratie hebben we het vaak over allerlei verschillende
termen die niet zozeer samenhangen met de moderne staat maar aangeven dat er nieuwere
ontwikkelingen zijn.
- Zoals overheid-‘governance’-politiek:
-> overheid: geheel van instituties en instellingen waarmee een samenleving wordt bestuurd.
-> instituties: regels, procedures en gedrag voor het nemen van collectieve- of voor iedereen
geldende besluiten (geschreven of ongeschreven, formeel of informeel) bv. Grondwet
-> ‘governance’: proces waarlangs de groeps- of collectieve besluiten worden genomen.
-> politiek: proces waarin verschillende maatschappelijke belangen tot overheidsbesluiten
worden omgezet.
- Nederland is een land van minderheden: niet alleen recent, maar al heel lang.
-> protestanten, liberalen, socialisten, katholieken etc. allerlei minderheden die
gerepresenteerd willen worden.
-> al die verschillende stemmen en minderheden kunnen in het Nederlandse systeem
terugkomen in de Tweede Kamer (geen kiesdrempel)
- De verzuiling is geen van bovenaf opgelegd systeem.
-> elke zuil heeft allerlei organisaties onder zich (politieke partij, onderwijssysteem, krant,
televisie)
-> van wieg tot graf was het leven van Nederlanders ingedeeld naar ideologie.
-> de ene zuil was wat beter en strakker georganiseerd dan de andere.
- Amerikaanse politicoloog Arend Lijphart heeft veel boeken geschreven over Nederland:
maatschappij zit op hele specifieke manier in elkaar.
-> verzuiling die perfect is ingedeeld, zonder onderling contact tussen elkaar.
- Maar aan de top van de zuilen komt de elite bij elkaar (bijvoorbeeld de politici)
-> mensen in de zuilen kunnen elkaar niet luchten of zien, maar zij moeten het land besturen
en moeten dus gaan samenwerken in een coalitie.
- Dus enerzijds ‘bubbels’ (tussen mensen in de zuilen, opgesloten in de zuil met hele sterke
scheidslijnen), en samenwerking van de elites (bovenin de ‘tempel’) Lijphart typeerde dit
als ‘consociational democracy’
- Hij zag snel dat er verschillende type democratieën zijn, hij veralgemeniseerde zijn typering
van het Nederlandse systeem:
, - Verenigde Staten, waar elites heel sterk tegenover elkaar staan (Republikeinen en
Democraten), waar ook veel verschuiving bestaat tussen de macht weinig samenwerking
(concurrentie tussen elites), maar toch meer kruisende scheidslijnen in de bevolking (bv.
behoren tot een bepaalde kerk zegt niet veel over de rest van de sociale klasse)
-> dit maakt de VS een meer centrifugal of centripetal democracy.
- Regels van ‘consociational democracy’ concensus democratie:
1. Minority veto (bij gevoelige zaken, niet doordrukken): belangrijk omdat iedereen elkaar
weer tegenkomt, men kan niet zonder elkaar in de Nederlandse politiek
-> bv. VVD kan zich nooit sterk uitspreken tegen de EU, want dan verliezen ze D66
2. Proportionality (evenredige vertegenwoordiging: geen districtenstelsel): alle stemmen
op één hoop, delen door 150 hoeveel zetels nodig is voor één zetel, en zo kijken
hoeveel zetels een partij heeft gekregen
-> hét systeem om minderheden tot uiting te laten komen.
3. High degree of autonomy (autonomie in eigen kring): zelf bepalen hoe de partij eruit
ziet, of er partijdemocratie bestaat, of er een school opgericht wordt die past bij de
religie of overtuiging (ook nog eens gefinancierd door de overheid)
4. Grand coalition (meerderheidskabinetten): nergens geschreven in de Grondwet dat er
politieke partijen bestaan, of dat er meerderheidskabinetten gevormd moeten worden.
-> het gebeurt wel, maar het zou heel makkelijk kunnen om een minderheidskabinet te
vormen op een aantal kernthema’s, om zo wisselende kabinetten te vormen op
verschillende thema’s het idee is dat er een brede consensus moet zijn voor een
kabinet, een politieke cultuur.
- Nog meer regels in het boek benoemd, maar dit is de kern.
- Inductief bestudeerd door Lijphart (het systeem bestuderen en kijken wat er speelt)
- Zuilen worden steeds minder belangrijk en meer inconsistent, met een aantal veranderingen
die daar ten grondslag aan liggen:
1. Individualisering: afname identificatie met sociale groep, grotere individuele
bewustwording.
-> ontkerkelijking (rooms-katholieke en protestants-christelijke zuil)
-> afname lidmaatschap vakbeweging (sociaaldemocratische zuil)
2. Mondialisering: toename verbindingen met buiteland in werk/wonen/familie.
-> vakanties in buitenland, meer grensarbeid, grotere arbeidsmigratie naar NL.
- Er is dus sprake van verandering van de ‘klassieke’ scheidslijnen:
-> sprake van relativering: minder hechting aan zuil, omdat dat steeds meer uit elkaar valt, en
door kennis van andere manieren is er minder belang bij de eigen zuil.
1. Meer richting een depolitized democracy, waar er overbrugging bestaat over de sociale
scheidslijnen minder strak.
-> tegelijkertijd een beweging naar nieuwe scheidslijnen.
2. Anderzijds ook meer richting een centripetal democracy, waarbij er sprake is van meer
concurrentie tussen elites opkomst van populisme.
- Er zijn een aantal aanwijzingen dat er nieuwe zuilen ontstaan, maar die zijn veel minder sterk
dan in de jaren ’50.
- Geen vorming van eigen nationale media/vakbeweging/politieke partijen
-> het dichtbij is Forum voor Democratie, met eigen mediakanalen, eigen scholen, en de
wens tot een gesloten samenleving en eigen munt.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur twansteneker. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,35. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.