Verdieping jongste kleuter
Wat is een peuter?
Volgens de ontwikkelingspsychologie is de peuterfase een fase die volgt op die van de baby en voorafgaat op de
kleuterfase. De peuterfase loopt van 1,5 jaar tot 3 jaar.
→ In de cursus wordt er ingezoomd op de kinderen die starten in de basisschool (2,5 jaar).
Hoofdstuk 1 en 2: De (ontwikkeling van een) peuter
Tijdens de babyfase groeit een kind heel snel, tijdens de peuterfase vertraagt deze groei.
De lichamelijke ontwikkeling
Peuters worden groot-motorisch meer stabiel en voeren hun bewegingen steeds vloeiender uit.
» Ze genieten van de bewegingen en vertonen een echte bewegingsdrang.
» De peuter leert door te herhalen, te experimenteren, te lukken en te mislukken.
» De peuter is een verhuizer: ze houden ervan om dingen te verplaatsen, te vullen, leeg te gieten,…
! De peuter kent de mogelijkheden en beperkingen van zijn eigen lichaam onvoldoende, waardoor hij soms
voor zichzelf gevaarlijke situaties creëert.
We zetten in de klas sterk in op de nood aan beweging met een bewegingshoek, bewegingsactiviteiten,… maar ook
door in activiteiten zoals een verhaal bewegingskansen in te bouwen.
Ook de fijne motoriek ontwikkelt zich verder. Ze hebben hun spieren al meer onder controle, en zetten stappen op
vlak van de oog-hand-coördinatie.
Omdat de fijne vingermotoriek nog volop in ontwikkeling is, is het belangrijk de peuter te laten oefenen op
bewegingen vanuit het schoudergewricht.
In het algemeen:
» Peuters hebben meer slaap nodig. Peuters van 2j hebben gemiddeld 13 uur slaap nodig per dag. Een peuter
van 3j heeft 12 uur slaap nodig.
o In de kleuterklas: plan de dagen niet te vol en plan regelmatig rustmomenten of
herhalingsmomenten in.
Zelfredzaam of zelfstandig?
Zelfredzaamheid
Zelfredzaam zijn = zichzelf kunnen redden in dagdagelijkse taken.
» Zelfredzaamheid heeft te maken met zichzelf aan- en uitkleden, zelf eten en drinken, zindelijkheid,…
» Je kan dit ondersteunen in je aanpak: eerst toon je het zelf, daarna voer je het samen met de peuter uit,
daarna laat je het hen zelf proberen maar blijf je bij hen om te ondersteunen waar nodig om het hen
tenslotte volledig zelfstandig te laten doen.
» Het betekent NIET dat de peuter alles zelf moet kunnen. Weten hoe je om hulp vraagt is ook een vorm van
zelfredzaamheid.
1
, Zelfstandigheid
Zelfstandig zijn = de mate waarin je iets alleen kan, de mate waarin je onafhankelijk bent van de ander.
» Zelfstandigheid gaat over handelingen EN over zelfstandig beslissingen kunnen maken.
→ Beide begrippen gaan hand in hand. Naarmate de peuter meer handelingen zelfstandig kan, wordt hij ook
zelfredzamer.
Zindelijkheid
De combinatie van de ontwikkeling van de hersenen en de groeiende controle over de spieren zorgen ervoor dat
peuters zindelijk worden.
Zindelijkheidstraining = het weglaten van de luier.
» Vanuit medisch standpunt worden kinderen pas zindelijk vanaf 3 a 4 jaar.
» Veel verwachten dat peuters zindelijk zijn als ze naar school gaan → gevolg: de training wordt geforceerd
met mogelijks een fout plaspatroon en zelf blaasfunctiestoornissen.
» Het is aangewezen pas te starten met zindelijkheidstraining vanaf 2 jaar, als de luiers droog zijn bij
middagdutjes, als het kind begrip heeft voor de woorden ‘pipi en kaka’ en als de luier 1 op 2 keer droog is bij
controles (2u tussen).
» Wanneer de zindelijkheidstraining niet het gewenste effect heeft → Zet een stapje terug en probeer 2 a 3
maand later nog eens.
10 geboden van droogtraining:
Ontwikkeling van de waarneming
Jonge kinderen nemen globaal waar (weinig aandacht voor details). Tijdens de peuterfase neemt die aandacht voor
details toe. De peuter zal in eerste instantie aandacht besteden aan details die hem boeien.
» Waarnemingen zijn sterk emotioneel gekleurd.
Bv. Wanneer een peuter een hond achter een omheining zoet blaffen, dan ziet de peuter de hond wel maar
niet de omheining. De peuter wordt dan met angst overspoeld.
» Peuters nemen nog steeds waar met al hun zintuigen. De meeste hebben wel al afgeleerd om alles in hun
mond te stoppen.
» Peuters hebben kijkhandjes → ze willen alles vasthouden en bestasten.
» Peuters zien, horen en voelen heel de dag door. Ruiken is een verwaarloosd zintuig. Dit omdat ruiken moeilijk
is voor peuters, ze blazen vaak uit door de neus in plaats van in te ademen.
→ Als peuterleerkracht moet je de peuters een rijke omgeving moeten bieden waarin ze het waarnemen
kunnen oefenen met al hun zintuigen.
2
, » Je zal hen moeten begeleiden en hun aandacht vestigen op specifieke details.
» Het materiaal dat je voorziet moet tegen een stootje kunnen.
→ Snoezelen is een manier om peuters te laten waarnemen met één specifiek zintuig per keer. De klemtoon
ligt niet enkel op de zintuigen, ook op het doezelen.
De cognitieve ontwikkeling
Volgens Piaget bevindt de peuter zich in de pré-operationele fase. Volgende zaken spelen een belangrijke rol:
1. Actief leren
2. Representeren
3. Taal.
Actief leren
Hoe verloopt het?
1. Actief leren verloopt van concreet naar abstract
Actief leren start met het manipuleren van voorwerpen en het bewegen met het hele lichaam. Hoe meer de
peuter vertrouwd is met een bep. voorwerp, hoe beter hij het zich zal kunnen voorstellen. Daardoor zal hij er
ook mee kunnen omgaan op een symbolisch niveau: hij kan erover vertellen, luisteren naar een verhaal over
het voorwerp, het herkennen op foto’s, zonder dat hij het voorwerp bij zich heeft.
2. Actief leren verloopt van eenvoudig naar complex
Eenvoudige handelingen ontwikkelen zich ook tot moeilijke combinaties van handelingen door middel van
actief leren. Een peuter zal bijvoorbeeld aanvankelijk torens bouwen met legoblokken. Pas later ontwikkelt
hij de vaardigheid om de blokken zowel horizontaal als verticaal aan elkaar vast te maken.
3. Actief leren verloopt van ‘hier en nu’ naar ‘daar en toen’
Omwille van het beperkte voorstellingsvermogen van peuters is het absoluut noodzakelijk om voorwerpen
ruimtelijk en tijdelijk aanwezig te stellen om er actief mee bezig te zijn. Aanvankelijk zal een peuter je niet
kunnen vertellen welke kleur zijn jas heeft, wanneer hij die jas niet ziet. Een kleuter daarentegen kan je alle
details van zijn jas vertellen. Dat wil zeggen dat een peuterleerkracht heel wat zaken in de klas moet brengen
om er actief mee aan de slag te gaan.
Aspecten van actief leren:
» Peuters zijn onverbeterlijke snuffelaars
Hun natuurlijke drang doet hen voorwerpen, dieren en mensen actief exploreren. Daarbij gebruiken ze al hun
zintuigen. Dit natuurlijke verlangen is een van de belangrijkste middelen voor het kind om actief te gaan
leren.
» Tijdens dergelijke activiteiten verwerft de peuter informatie over hoe voorwerpen zich tot elkaar verhouden
en hoe ze samen worden gebruikt
Door rechtstreekse ervaringen op te doen leer de peuters relaties ontdekken en zijn wereld te structureren.
Zo leert een peuter dat een penseel dient om te schilderen,…
» Als een peuter een hele tijd met materiaal is bezig geweest raakt hij ermee vertrouwd
De peuter gaat dan op zoek naar nieuwe manieren om het materiaal te verkennen. Zo ontdekt hij niet enkel
de relaties tussen voorwerpen, maar ook de relaties tussen oorzaak en gevolg.
Bv. een peuter weet wat hij met zand kan doen, naa een tijdje doet hij er water bij. Hij is verwonderd en kan
3
, experimenteren met het ‘nieuwe’ zand.
» Om actief te kunnen leren moet een kind ook vrij initiatief kunnen nemen
Een peuter moet natuurlijk nog leren om zelfstandig keuzes te maken, en daar heeft hij de hulp van een
volwassene bij nodig.
Representeren
Representatie = Het vermogen om zich een voorstelling te vormen van de realiteit, om een bepaalde gebeurtenis die
in het verleden heeft plaatsgehad, opnieuw aanwezig te stellen door die situatie na te spelen.
» Het gaat over een mentale voorstelling van dingen, van gebeurtenissen.
» Vooraleer een peuter in staat is te representeren, is hij alleen bezig met concrete dingen, met dingen die er
hier en nu zijn, die hij ziet, die hij voelt, die hij ruikt,…
Hoe verloopt het?
1. Representeren verloopt van concreet naar abstract
Elk leren begint met de actieve ervaring van reële dingen. De peuter zal eerst dingen die aanwezig zijn
nabootsen. Zo neemt een peuter bijvoorbeeld ook een doekje als mama aan het poetsen is en doet alsof ze
ook poetst. Daarna gaat de peuter over naar tot uitgestelde imitatie. Hij bootst dingen na die hij eerder
gezien heeft, maar die niet meer aanwezig zijn.
2. Representeren verloopt van eenvoudig naar complex
Hoe beter een peuter kan waarnemen, hoe beter hij in staat zal zijn meer complexe voorstellingen te maken.
Zo kan een peuter meer vertellen over een voorwerp, worden de tekeningen meer complex,... naarmate de
ontwikkeling vordert.
3. Representeren verloopt van ‘hier en nu’ naar ‘daar en dan’
In de loop van zijn ontwikkeling groeit bij de peuter de capaciteit om te onthouden en zich dingen ‘voor te
stellen’ die niet aanwezig zijn. Dat komt pas echt tot stand in de kleuterfase. Het is dan ook zinvol hier op te
oefenen door de peuter te stimuleren voorbije gebeurtenissen voor te stellen.
Aspecten van representeren:
» Een kind dat ruime, uiteenlopende en actieve ervaringen heeft gehad, kan aan de hand van de zintuiglijke
signalen veel voorwerpen herkennen.
» Peuters imiteren de handelingen en geluiden van mensen en dieren die ze gezien hebben.
Hij begint steeds ingewikkelder handelingen na te bootsen. Imitatie is het begin van het ‘doen alsof’ of van
het rollenspel.
» Tussen twee en drie beginnen peuters het speelgoed, de foto’s en de prenten in verband te brengen met de
voorwerpen die ze voorstellen.
» Rollenspel helpt de peuter om gebeurtenissen en situaties voor zichzelf zin te geven.
Zo speelt een peuter doktertje en verklaart hij als dokter aan zijn beer wat er allemaal gaat gebeuren.
» Wanneer de peuter zeer veel heeft geëxperimenteerd met materiaal, zal hij die materialen ook gaan
gebruiken als middel tot representeren.
Zo zal een peuter stilaan dingen beginnen maken met klei. Hoe beter de peuter vertrouwd is met het
voorwerp en hoe sterker de fijne motoriek ontwikkeld is, hoe beter de representatie zal lijken op het
onderwerp.
» Door zijn contacten met volwassenen en door zijn ervaringen, leert de peuter begrijpen dat geschreven taal
een betekenis heeft.
4