Psychologische gespreksvoering en interactionele vaardigheden (’22-
’23)
Competenties:
► De student kan de theoretische interpretatiekaders van gespreks- en interactionele vaardigheden
beschrijven;
► De student kan de gespreks- en interactionele vaardigheden herkennen;
► De student kan de gespreks- en interactionele vaardigheden toepassen;
► De student kan een persoonlijke reflectie maken over zijn/haar eigen gespreks- en interactionele
vaardigheden en over zichzelf als klinisch psycholoog.
Schriftelijk examen (theorie hoc + wpo & casus!) en praktijk (aanwezigheid + attitude WPO’s,
portfolio, examenvideo): 50%-50%
! Verplichte literatuur per HOC
Examen:
Het schriftelijk examen bestaat uit volgende onderdelen:
• Theoretische vragen (inzicht en reproductie) op basis van de slides van WPO’s, HOC’s en de
verplichte literatuur om te peilen naar de theoretische kennis van de student.
• Schriftelijk en gesloten boek: 1 reproductie-, 1 inzichts- en 1 toepassingsvraag met telkens
eigen deelvragen
o Toepassingsvraag op basis van een papieren casus om te peilen naar de observaties,
herkenning en toepassingsvaardigheden van gesprekstechnieken;
1
,Deel 1: inleiding en basishouding
Verplichte tekst: Leijssen, M. (2006). Een therapeutische relatie. Gids voor gespreksvoering
(pp. 34-72)
Gespreksvaardigheden:
Het communicatiemodel van V. Satir
Binnenkant vertalen naar observeerbare communicatie= coderen
Decoderen: andere persoon neemt u buitenkant waar en verwerkt dat in die zijn binnenkant &…
Constant proces coderen en decoderen
Vier elementen van een boodschap:
Vier elementen tegelijkertijd in één boodschap (Schulz von Thun, 2010):
1. Letterlijke inhoud: feitelijke betekenis van wat wordt gezegd; “ik zie het niet meer
zitten” -> echt wat die zegt
2. Expressief deel van de boodschap: weergave van de boodschap; “met een zucht of
neutraal gezicht zeggen dat het niet meer gaat” -> hoe het gezegd wordt
3. Informatie over de relatie: de informatie in de boodschap die weergeeft hoe de
zender de relatie tot de ontvanger (op dit moment) ziet -> client zegt bepaalde
boodschap tijdens sessie -> vertrouwd therapeut
4. Appelerend deel van de boodschap: de zender doet een appel, wil dat de ander iets
doet met de boodschap die hij/zij zendt -> door eigen boodschap iets
teweegbrengen in de andere persoon/personen => reageren op iemand zijn
boodschap
2
,Inhouds- en betrekkingsniveau:
Watzlawick et al. 1967:
1. Inhoudsniveau van communicatie: de feitelijke boodschap die wordt overgebracht;
(wat gezegd wordt)
2. Betrekkingsniveau van communicatie: de informatie in de boodschap die de relatie
tussen zender en ontvanger weergeeft, zoals gezien door de. zender. De
interpretatie van het betrekkingsniveau is afhankelijk van toon en non-verbale
aspecten van communicatie. (zegt iets over relatie; “de bril stond weer omhoog” ->
respect vragen aan andere of verbetering gedrag)
Voorbeeld: “Ga jij die schoenen aandoen vanavond?”
Buitenkant : open vraag omtrent schoenkeuze
Binnenkant: zegt misschien ook iets over de gevoelens en ideeën van de zender
Betrekking: ik vind dat jij andere schoenen moet kiezen, als je deze schoenen aandoet zal ik boos zijn
op jou
Virginia Satir: Communication and Congruence (excerpt) VIDEO:
Twee niveaus van dialoog, komen van andere plekken uit persoon -> dialoog van de woorden
en dialoog van genezen
Boodschap en boodschap over onze boodschap; “I’m fine” op kille droge manier zeggen
= Dubbele boodschap: lichaam zegt iets anders dan woorden (woorden komen van linker
hersenhelft, wat je zou moeten zeggen, en de lichaamstaal komt van de rechterkant)
Wat en hoe zeggen -> congruentie? Incongruent?
➔ Bij incongruentie niet zomaar tegenspreken van letterlijke boodschap maar in
achterhoofd houden dat die persoon zijn boodschap niet overeenkomt met innerlijke
boodschap
Interpreteren van een boodschap
Gebruik van vuistregels of heuristieken
Doel: omgeving voorspelbaar maken, snel kunnen reageren, controle te krijgen, om te kunnen gaan
met complexiteiten, … Bijvoorbeeld:
► Causale actor-observator attributieneiging: neiging om eigen gedag te verklaren uit instabiele,
externe (situationele/toevallige) factoren en het gedrag van anderen te verklaren uit stabiele,
interne (eigenschappen van de persoon) factoren;
► Negatief eigen gedrag of gevolgen aan anderen toe te schrijven en goede gevolgen
eerder aan onszelf toeschrijven (goede punten; zichzelf <-> slechte punten)
3
, ► Bv gebuisd op statistiek – moeilijk examen, ik had griep --- Marieke mijn studiegenoot, die
begrijpt er echt geen jota van.
► Gedragsconfirmatie: het uitlokken van responsen die de eigen vooronderstelling ondersteunen;
(bevestigen van eigen vermoeden terwijl het meer als dat is)
► Bv: zoals je oma op zondag “ je lust toch graag rode kolen he”
► Beschikbaarheidsheuristiek: gebruikmaken van wat (gemakkelijk) beschikbaar is in het
geheugen;
► Specialist denkt eerst en vooral aan problemen gerelateerd aan eigen vakgebied
► Bv beschikbaarheidsheuristiek – we leven in een burn-out maatschappij – heel veel
gedrag wordt benoemd/gelabeld als burn-out
► Confirmatorische strategie: de neiging alleen informatie te zoeken die overeenkomt met de
eigen veronderstelling (interpreteren volgens al veronderstelde hypothese)
► Confirmatie: neiging om in gesprekken vooral gaan te zoeken naar confirmatie , bv je
hebt een vermoeden dat de partner van je beste vriendin vreemd gaat. En je gaat vragen
stellen alla ‘vaak met zijn gsm bezig zeker? Jaja, op zondag gaan fietsen met de vrienden?
Ahja als hij alcohol denkt te drinken gaat hij bij zijn ouders slapen, omdat hij niet dronken
de baan op wil…
Waarden en normen
Waarden
► Eigen vooronderstelling van wat goed of fout is;
Bewust zijn van directe en
► Voorbeeld: gelijkwaardigheid. indirecte manieren van
waarden- overdracht
► Waarden als normen kunnen ook verschillen tov verschillende personen (hoeveelheid aandacht naar
bepaald onderwerp, non-
Normen verbaal goed of afkeuren,…)
► Gedragsregels die uit waarden worden afgeleid (specifieker)
► Voorbeeld: beide partners helpen mee in het huishouden.
➔ Bepalen ook eigen luisterproces of interpretatie; moet je niet aanpassen maar wel bewust
zijn van eigen waarden & normen! Vraagt dus ook veel zelfreflectie en kritisch zijn
Psycholoog/hulpverlener:
Basishouding, gespreksvaardigheden en interactionele vaardigheden
= zijn de belangrijkste methodieken/instrumenten van onze job!
“Een professionele hulpverlener moet in staat zijn om te kunnen spelen met zijn gedragsdisposities;
hij moet kunnen kiezen uit een repertoire van vaardigheden, heeft een respectvolle, empathische,
transparante grondhouding en moet kritisch naar eigen handelen kunnen kijken (zelfreflectie).”
Daarom is het nodig om deze vaardigheden eerst bewust aan te leren, en nadien heel veel te
oefenen. Later gaat het dan ‘vanzelf’.
Afstemming op client; kan op de kleinste subtiliteiten vallen (soms kan er gewoon geen klik zijn)
4