MICRO ECONOMIE
1 – Inleiding: economische terminologie
Economie handelt over de menselijke inspanningen om zoveel mogelijk behoeften te bevredigen rekening
houdend met schaarse, alternatief aanwendbare middelen.
1.1 Behoeften en soorten goederen
Behoefte: het aanvoelen van een tekort en het verlangen om dit tekort op te heffen.
Niet-schaarse goederen: vrije goederen (lucht) maken geen deel uit van het economisch
keuzeprobleem.
Schaarse bevredigingsmiddelen: zijn onvoldoende aanwezig om volledig in alle behoeften van alle
mensen te voorzien. Ze zorgen voor keuzeproblemen (kost geld >< beperkt budget)
Schaarse of economische goederen zijn alle schaarse, stoffelijke goederen of diensten die
menselijke behoeften kunnen bevredigen.
Consumentengoederen: bestemd voor ver- of gebruik door een consument ter bevrediging van
een eigen behoefte en niet verdere productie.
Kapitaalgoederen: aangekocht om andere goederen en diensten te produceren
Niet-duurzaam: verbruiksgoederen levensduur > 3 jaar
Duurzaam: gebruiksgoederen levensduur < 3 jaar
1.2 Productie, productiefactoren en investeringen
1.2.1 De productiefactoren
Natuur of grondstoffen
Arbeid: bevolking op arbeidsleeftijd 15-64j (absolute bovengrens) en beroepsbevolking, wie wil
werken (schoolplicht, huisvrouwen…) (effectieve bovengrens)
Kapitaal (-sgoederen of investeringsgoederen)
Informatie en kennis
Management
1.2.2 Het productieproces
Productie is het combineren van productiefactoren met
als doel toegevoegde waarde te creëren.
Investeringen: toevoegen van productiemiddelen aan
de bestaande hoeveelheid kapitaalgoederen.
Investeren: uitstel van consumptie en omwegproductie.
1.3 Welvaart en welzijn
Welvaart: de mate waarin behoeften m.b.v. schaarse middelen
worden bevredigd.
Welzijn: welvaart & bevrediging van verlangens onafhankelijk van
schaarse middelen.
1
, 2 – Prijsvorming op de markt: marktvraag
Kopers/ consumenten willen zo veel mogelijk tegen een zo laag mogelijk prijs aankopen.
→ bepalen de marktvraag (QV)
Verkopers/ producenten willen zo hoog mogelijke prijs voor hun geproduceerde goederen.
→ bepalen het marktaanbod (QA)
Marktvraag: totale hoeveelheid die alle consumenten samen willen kopen tegen verschillende prijzen
gedurende een bepaalde periode.
1
2
2.1 De individuele vraag van de consument
Vraagfunctie van 1 individuele consument geeft het verband tussen de gevraagde hoeveelheid van
goed1 (Q1) en de prijs van goed1 (P1), prijzen van andere producten (P2, P3 ...) en zijn inkomen (Y).
Q1 = f (P1, P2, P3 ... Y)
Bij een partiële analyse wordt het inkomen en de prijzen van andere goederen als constant
beschouwd.
Q1 = a - b (P1)
QT-shirts = 16 - 0,2 PT-shirts
16 is de autonome vraag, onafhankelijk van de prijs (P=0)
-0,2 is de hellingsgraad van de vraag
De helling van de vraag is negatief.
Wet van de vraag: wanneer P ↗, ↘ Q en P ↘, ↗ Q
2.2 De prijsgevoeligheid van de vraag
2.2.1 Berekening van de prijselasticiteit coëfficiënt
ΔQ q2−q1
v ΔQ P v Q v q1
ε p= . of ε p= of ε p=
ΔP Q ΔP p2− p1
P p1
∆Q absolute hoeveelheidswijziging ∆P absolute prijswijziging
Q oorspronkelijke hoeveelheid P oorspronkelijke prijs
Bij een boogelasticiteit wordt het effect nagegaan van een meetbare prijswijziging op de gevraagde
hoeveelheid.
2
1 – Inleiding: economische terminologie
Economie handelt over de menselijke inspanningen om zoveel mogelijk behoeften te bevredigen rekening
houdend met schaarse, alternatief aanwendbare middelen.
1.1 Behoeften en soorten goederen
Behoefte: het aanvoelen van een tekort en het verlangen om dit tekort op te heffen.
Niet-schaarse goederen: vrije goederen (lucht) maken geen deel uit van het economisch
keuzeprobleem.
Schaarse bevredigingsmiddelen: zijn onvoldoende aanwezig om volledig in alle behoeften van alle
mensen te voorzien. Ze zorgen voor keuzeproblemen (kost geld >< beperkt budget)
Schaarse of economische goederen zijn alle schaarse, stoffelijke goederen of diensten die
menselijke behoeften kunnen bevredigen.
Consumentengoederen: bestemd voor ver- of gebruik door een consument ter bevrediging van
een eigen behoefte en niet verdere productie.
Kapitaalgoederen: aangekocht om andere goederen en diensten te produceren
Niet-duurzaam: verbruiksgoederen levensduur > 3 jaar
Duurzaam: gebruiksgoederen levensduur < 3 jaar
1.2 Productie, productiefactoren en investeringen
1.2.1 De productiefactoren
Natuur of grondstoffen
Arbeid: bevolking op arbeidsleeftijd 15-64j (absolute bovengrens) en beroepsbevolking, wie wil
werken (schoolplicht, huisvrouwen…) (effectieve bovengrens)
Kapitaal (-sgoederen of investeringsgoederen)
Informatie en kennis
Management
1.2.2 Het productieproces
Productie is het combineren van productiefactoren met
als doel toegevoegde waarde te creëren.
Investeringen: toevoegen van productiemiddelen aan
de bestaande hoeveelheid kapitaalgoederen.
Investeren: uitstel van consumptie en omwegproductie.
1.3 Welvaart en welzijn
Welvaart: de mate waarin behoeften m.b.v. schaarse middelen
worden bevredigd.
Welzijn: welvaart & bevrediging van verlangens onafhankelijk van
schaarse middelen.
1
, 2 – Prijsvorming op de markt: marktvraag
Kopers/ consumenten willen zo veel mogelijk tegen een zo laag mogelijk prijs aankopen.
→ bepalen de marktvraag (QV)
Verkopers/ producenten willen zo hoog mogelijke prijs voor hun geproduceerde goederen.
→ bepalen het marktaanbod (QA)
Marktvraag: totale hoeveelheid die alle consumenten samen willen kopen tegen verschillende prijzen
gedurende een bepaalde periode.
1
2
2.1 De individuele vraag van de consument
Vraagfunctie van 1 individuele consument geeft het verband tussen de gevraagde hoeveelheid van
goed1 (Q1) en de prijs van goed1 (P1), prijzen van andere producten (P2, P3 ...) en zijn inkomen (Y).
Q1 = f (P1, P2, P3 ... Y)
Bij een partiële analyse wordt het inkomen en de prijzen van andere goederen als constant
beschouwd.
Q1 = a - b (P1)
QT-shirts = 16 - 0,2 PT-shirts
16 is de autonome vraag, onafhankelijk van de prijs (P=0)
-0,2 is de hellingsgraad van de vraag
De helling van de vraag is negatief.
Wet van de vraag: wanneer P ↗, ↘ Q en P ↘, ↗ Q
2.2 De prijsgevoeligheid van de vraag
2.2.1 Berekening van de prijselasticiteit coëfficiënt
ΔQ q2−q1
v ΔQ P v Q v q1
ε p= . of ε p= of ε p=
ΔP Q ΔP p2− p1
P p1
∆Q absolute hoeveelheidswijziging ∆P absolute prijswijziging
Q oorspronkelijke hoeveelheid P oorspronkelijke prijs
Bij een boogelasticiteit wordt het effect nagegaan van een meetbare prijswijziging op de gevraagde
hoeveelheid.
2