Economie en bedrijfsleven
Hoofdstuk 1: Beginselen van economie
Schaarse en efficiëntie
Economie als wetenschap is de discipline die bestudeerd hoe in de maatschappij schaarse middelen
aanwendt en verdeelt voor de productie van goederen en diensten.
Relatieve schaarste, is de schaarste dat ontstaat wanneer de middelen onvoldoende zijn voor de
behoefte. Er zijn altijd beperkingen, toont aan relatieve schaarste. Dan moeten er belangrijke
beslissingen gemaakt worden. Belangrijk deel van de economische logica.
Middelen, productie factoren, bepalen de productiemogelijkheden. Productiefactoren: dat wat wordt
ingehuurd wordt door bedrijven: arbeid, kapitaal (niet financiële betekenis, maar fysiek, alles wat je
nodig hebt om goederen te produceren), natuurlijke hulpbronnen (grondstoffen, hal afgewerkte
materialen, grond), ondernemerschap (visie dat gepaard gaat met onderneming schap).
Er is altijd een behoefte, een na het andere. Er is een persoonlijke groei. Het blijft moeilijk om keuzes
te maken, beslissing maken in functie van de schaarste. Het is dus belangrijk om de middelen efficiënt
in te zetten. Er moete afwegingen gemaakt worden, iets opofferen = opportuniteitskost.
De economische logica
Economische principes van de economische logica:
- Keuzes en afwegingen.
- Opportuniteitskost, “in de marge” denken (kleine veranderingen, marginale wijzigingen:
nieuwe beslissing dan gaan wij kijken wat de beslissing doet in marginale termen, wat gaat het
extra kosten/opbrengen)
- Gedrag in functie van “prikkels” (Prikkel dat aanzet om een beslissing niet te doen veranderen,
is voor een groot deel psychologie) Bijvoorbeeld: Afspraak met Paul de Grauwe, hoge prijzen
die zijn ook goed, zet ons aan tot een ander gedrag. Een hoge prijs verandert inderdaad het
gedrag, bijvoorbeeld het gas wordt minder gebruikt, omdat het te duur is. De overheid kan er
wel nog altijd ingrijpen. Dat zijn politieke keuzes.
- Eigenbelang en maatschappelijk belang (Adam Smith, grondlegger van de economische
wetenschap. Als iedereen zijn individueel belang heeft, dan is dat goed voor heel de
maatschappij. Vooravond van de verlichting en industriële revolutie, ‘als wij ons eten hebben
van de slager, … dan is dat niet omdat zo altruïstisch zijn, maar te danken omdat ze juist aan
zichzelf denken’. Wanneer een slager vlees verkoopt, dat is aanbod en verdienen zij er
inkomen aan. Zij gaan met die inkomen een vraag uitoefenen, want die slager heeft ook eten
nodig. Ze hebben een aanbod gecreëerd en hebben nu ook een vraag. Vraag een aanbod
ontmoeten elkaar in de markt, ze bepalen de prijs. Als er schaarste is, dan gaat de prijs
omhoog. Gelijkheid tussen vraag en aanbod.) Arbeidsverdeling: in fabrieken dat het helpt om
arbeid te verdelen door te specialiseren → Hogere productiviteit bereiken.
Economische valkuilen, er worden wel eens fouten gemaakt.
- ‘Post hoc ergo propter hoc’, drogreden (na dit, daarom, vanwege dit). Zie voorbeeld
PowerPoint. Vaak door een gebrek van informatie gaan m’n foute verbanden maken. Het
wordt soms ook misbruikt in de politiek.
Pagina 1 van 35
, - Verwarring correlatie met causaliteit. Correlatie: dingen samen veranderen volgens een
bepaald patroon. Dat betekent niet dat het ene het andere veroorzaakt. Zie voorbeeld
PowerPoint. Vaak is er een ander aspect dat niet in de redenering wordt meegenomen.
- Onterechte veralgemening. Voorbeeld 1: markt waarbij 3 bedrijven even groot marktaandeel
heeft, wat gaat er gebeuren wanneer deze in deze sector wanneer A zijn prijzen verlaagt, dan
gaat het marktaandeel vergroten. Wanneer de 3 bedrijven allemaal de prijzen daalt, is er geen
verandering.
Voorbeeld 2: Spaar paradox, is pure macro-economie: stel dat je beslist om meer te sparen,
je wordt rijker (meer vermogen), maar als iedereen redeneert om meer te sparen dat gaat een
serieuze doorslag geven wat zorgt voor minder consummatie, waardoor bedrijvenminder gaan
produceren, job verliezen, … . In totaal wordt er dan minder gespaard.
- Ceteris paribus (het overige gelijkblijvend). Als econoom en wetenschapper een grote
uitdaging: heel de wereld ons laboratorium is. In het labo kan je nagaan wat er gebeurt. Maar
m’n kent het gedrag niet van de mensen. Experimenteren is veel moeilijk, gecontroleerde
effecten nagaan en opvolgen is veel moeilijker. Nagaan wat het effect is van een variabele op
een ander. Voorbeeld dia: prijseffect moet worden geïsoleerd worden, anders weten we het
juiste effect niet op vraag van kip en hamburgers. Dit wordt ook gebruikt bij het kijken van
vraag en aanbod. De valkuil is om de foute veronderstelling te maken.
Economie als sociale wetenschap
Micro-economie: gedrag op individuen (gezin, bedrijven, deel-analyses, een onderdeel van de grote
economie, … )
Macro-economie: grote factoren (inflatie, koersen, …) geen deelnemen van het geheel. Bijvoorbeeld
voor België, Vlaanderen, … (groot niveau)
Positieve (positivisme) uitspraak en normatieve uitspraak. Er is logica en dit zit in het domein van
positivisme, maar is het aanvaardbaar (dat is normatieve). Bijvoorbeeld uitspraak De Grauwe, hoge
prijzen is goed, want doet ons gedrag veranderen. (Positieve: gedrag veranderen, normatieve: is het
aanvaardbaar deze hoge prijzen?)
Uitspraak 1: normatieve → Wenselijkheid, voorschrijvend, analyses en aanbevelingen
Uitspraak 2: positieve uitspraak → CO2-emissies, impact op ons planeet, …
Modellen werken die de complexiteit vereenvoudigt. Kan theoretisch (economische concepten om
gedrag te beschrijven en te verklaren) en empirische modellen (werkt met data).
De drie economische vraagstukken
Pauls Samuels: middelen efficiënt inzette, juiste keuzes maken volgt voor de volgende 3 vragen:
- Welke goederen/diensten moeten we produceren?
- Hoe gaan we de goederen produceren?
- Voor wie gaan we de goederen produceren?
Productie en stellen van die vragen gebeurt in een variëteit aan economische systemen. Dat kan gezet
worden op een spectrum. Weinig tussenkomst van overheid bv. Amerika (de belastingen zijn lager,
maar onderwijs is veel duurder). Centraal-geleide economie bv. Cuba, Noord-Korea, voormalige Sovjet-
Unie (geen vrije ondermeningschap). Gemengde economie is een hybride bv. België, dat schuift een
beetje bij de verkiezingen, liberale gedachtengoed gaat meer naar links opschuiven, inschrijvingsgeld
moet door de gezinnen betaald worden.
Pagina 2 van 35
,Welke goederen gaan we produceren: in vrije economie wordt dit aan de mensen overgelaten. Zij
mogen kiezen welke goederen ze gaan produceren. Bijvoorbeeld in Sovjet-Unie beslist de overheid dat.
Output is belangrijk met de 4 factoren.
Hoe gaan we ze produceren: Bepaald via de 4 factoren, kapitaal: fysieke betekenis, robotten,
gebouwen, … Interest en dividenden moeten bedrijven betalen als vergoeding voor het gebruik van
machines, … Alles opgeteld geeft het inkomen. Interest en dividenden zijn vergoedingen, wel
financieel, doordat het bedrijf niet genoeg geld heeft om te investeren dus gaat investering zoeken:
bij de bank lenen en betaald interest, of aandeelhouders zoeken die dan ook vergoeding gaat krijgen.
Voor wie gaan we produceren: heeft te maken met herverdeling, sommige mensen uit de
maatschappij kunnen bepaalde goederen niet veroorloven → overheid moet kijken of ze daartussen
moeten komen. Bijvoorbeeld behuizing, moet dat voor iedereen toegankelijk zijn? Sociale woningen?
De vraag wordt dus soms verschillend beantwoordt.
De productiemogelijkheden
Mogelijkheden voor productieheden zijn beperkt. Voorgesteld met de grafiek zie Dia.
Overheid moet kiezen tussen boter of wapens (is heel vereenvoudigt om het voor te stellen). Boter
kan gezien worden gezien als product voor de civiele economie, wapens voor een oorlogseconomie.
Landen die oorlog voeren staan in die overweging. A: alles gaat naar wapens, F: alles gaat naar boter
en niets naar wapens. Punten verbinden en productiemogelijkheid curve: mogelijke combinatie van
productie van boter en wapens. Op de curve: is er efficiënte productie, meer boter produceren door
minder wapens te produceren, de ene kan maar uitbreiden ten koste van de andere. De curve bepaalt
de productiemogelijkheden aan de hand van de 4 productiefactoren.
Onder de curve inefficiëntie: boter als wapens productie kan uitgebreid worden. Dit is niet efficiënt.
Boven de curve U, bereiken wanneer er meer arbeid beschikbaar is, en/of meer grondstoffen, … de 4
factoren. Dat ontstaat er economische groei. Meer boter produceren ten koste van wapens.
Hoofdstuk 2: De markt: vraag en aanbod
Minimumprijzen voor producenten te ondersteunen, maximum voor consumenten te ondersteunen.
(Hoofdstuk 4, dat hierop verder bouwt). Verschillende markten. Vooral de markt, fysiek of virtueel van
goederen en diensten. Markt van goederen en diensten, de vraag de consumenten en het aanbod de
producenten. Basisveronderstelling wordt gemaakt omdat er veel concurrentie is en veel kopers. (Veel
verschillende producenten en consumenten → Vrije markt.)
Vraag
Vraag in een markt verwijst naar de verschillende hoeveelheden die gevraagd worden tegen
verschillende prijzen. Wijzigt de prijs, dan verandert de vraag ernaar. Relatie tussen hoeveelheid en
prijs, nagaan dat de rest gelijk blijft. (1 verandering per keer kijken, bv inkomen verandert niet, de
smaken verandert niet, …, maar alleen de prijs verandert.) Vraagschema verwijst naar het verband
tussen prijs en hoeveelheid. Bekend patroon: wanneer de prijs stijgt, gaan de gevraagde hoeveelheden
dalen. → Wetmatigheid in de markt van vraag en aanbod. Omgekeerd verband, maar hoe sterk hangt
af van de soort vraag, soort product, … Er zijn ook uitzonderingen, de extremen van de markt.
Grafisch voorstellen: verticale as de prijs, horizontaal de hoeveelheid. De hoeveelheid is afhankelijk
van de prijs, maar in economie zetten we altijd de prijs op de verticale as. Punten worden uitgezet.
Hoeft niet lineair te zijn, kan een ander patroon hebben (kromme, …). → Negatief verband.
Pagina 3 van 35
, Wanneer de prijs wijzigt, dan heeft dat invloed op de gevraagde hoeveelheid: wijziging voordoen op
de curve. Van één punt naar een ander punt. Bv prijs daalt, binnen dezelfde vraagstructuur gaat er
meer vraag vertonen.
Andere factoren die belangrijke rol spelen in die markt. Gaat bepalen of consumenten veel gaan vragen
of niet. Gaat lijden dat er verschuiving van de curve zelf gaat plaatsvinden. Verschuiving naar links:
daling van de vraag, verschuiving naar rechts: toename van de vraag.
Toename van de vraag (curve verschuift naar rechts): Analoog voor daling.
Inkomen: neemt toe, gaat de rechte naar rechts. Wanneer de prijzen niet veranderen, de vraag wordt
groter doordat het inkomen toeneemt.
Smaak en voorkeuren: preferenties van de consumenten, wanneer consumenten een sterkere
voorkeur gaan krijgen voor bepaalde producten → Toename voor de vraag voor dat product. Bv.
vegetarische gerechten, …
Verwachtingen: specifiek, prijsverwachtingen. Consumenten verwachten in de nabije toekomst de
prijs gaat stijgen, dan gaan zij vandaag een toename tonen naar vraag van een producten →
Anticiperen. Bv. Beleggers, ze verwachten dat er een prijstoename gaat zijn. Als je verwacht dat olie
gaat stijgen, nu een voorraad maken. Prijsverwachtingen is psychologisch, het is nog geen feit, het zijn
verwachtingen.
Aantal kopers: meer kopers, vraag neemt toe.
Prijs van gerelateerde goederen: Bv. bakboter en de prijs van olijfolie gaat stijgen → Gaat lijden tot
een subsitutie effect. Olijfolie wordt meer naar links gelegd en gaat meer bakboter consumeren.
Waardoor de vraag van bakboter stijgt, curve verschuift naar rechts. Complementaire: Bv. inkt en
kopieermachine. Markt van auto’s en benzineprijs gaat dalen, het interessant op veel benzine te gaan
verbruiken → vraag naar auto’s gaat toenemen. Het zijn producten dat gelinkt zijn aan elkaar.
Wat verklaart negatief verband tussen prijs en hoeveelheid? Kunnen uitleggen aan de hand van
economische begrippen.
Inkomenseffect: Bij daling van prijs van een goed, gaat er meer koopkracht zijn (met zelfde inkomen,
… ), er is meer koopkracht dus meer vraag → Koopkrachteffect. Subsitutie-effect: bij lagere prijs gaat
dit goed goedkoper worden ten opzichte andere. Bv Côte d’or wordt goedkoper, en andere
consumenten gaan meer Côte d’or kopen en andere chocolade links liggen.
Punt op de rechte, is een punt met een bepaalde prijs en hoeveelheid. De hele rechte is de vraag in
het algemeen.
Wet van het afnemende marginaal nut. In economie is een wet een wetmatigheid, een patroon dat
zich altijd voordoet. Het marginaal nut: als je telkens een extra eenheid van een goed gaat gebruiken,
bij extra verbruik van dat goed, het extra nut van het verbruik steeds kleiner wordt. Bv eerste sandwich
veel voldoening, want honger, maar daarna minder. Marginaal nut: is de verandering in de totale nut
als gevolg van verandering in gebruikte eenheden. Marginale begrippen, is een verhouding tussen
verandering. Het marginaal nut is afnemend in een tijdspanning (korte tijdspanning, na elkaar). →
Gevolg: doordat extra voldoening steeds kleiner wordt, gaat er iets gebeuren met de prijs om aan te
zetten tot consumptie → prijs gaat moeten dalen. Bv als ik niet genoeg voldoening heb bij een product,
ga ik het alleen nog kopen als het goedkoper is.
Pagina 4 van 35