SAMENVATTING MEDIAWIJSHEID
Mediawijsheid
Filter bubble: websites en zoekmachines hun resultaten afstemmen op jouw (eerdere) online
zoekgedrag.
Gamen: digitale spellen op elektronische apparaten.
Influencer: iemand die een groot aantal volgers heeft online.
Data mining: is het gericht zoeken naar (statistische) verbanden tussen
verschillende gegevensverzamelingen met als doel profielen op te stellen voor wetenschappelijk,
journalistiek of commercieel gebruik
Bitcoin:
RSS: een verzameling van de laatste nieuwsberichten en/of artikelen op die website.
Blog: een informatief of inspirerend artikel dat online staat
Click bait: (klik aas) aas om mensen te doen klikken, mensen nieuwsgierig te maken
Hoax: een falsificatie die als waarheid wordt gepresenteerd waarop ze je laten klikken
Trol: een persoon die berichten plaatst in een internetomgeving om voorspelbare emotionele reacties
uit te lokken.
Bots: robot(computer)
Big data: zijn gegevensverzamelingen die te groot en te weinig gestructureerd zijn om met reguliere
databasemanagementsystemen te worden onderhouden.
Fomo: de angst om iets te missen
Easter egg: een grap of een verborgen boodschap die in een computerprogramma, film, website,
computerspel, dvd, cd, plaatje, pretparkattractie of boek verwerkt is
Blockchain: een nieuw soort database, waarin transacties opgeslagen kunnen worden
Fact check: nagaan of info en beweringen correct en waarheidsgetrouw zijn.
Sharenting: het delen van foto's en filmpjes van je kinderen of kleinkinderen op sociale media, vaak
zonder dat zij hiermee hebben ingestemd.
Algoritme: een slimme rekenformule die bepaalt wat jij op welke plek in je Instagram-, Facebook-,
Twitter- of YouTube-tijdlijn te zien krijgt.
Phising: is een vorm van internetfraude waarbij u valse berichten ontvangt waarbij geprobeerd wordt
om inloggegevens, creditcardinformatie, ...
Click farm: een dienst die men gebruikt om geforceerd grote hoeveelheden verkeer naar een website
te sturen.
Cyberpesten: een vorm van pesten waarbij het slachtoffer gekwetst wordt via nieuwe media
Stranger danger:
Grooming: een volwassene die je online benadert en manipuleert via sociale media
Podcast: een audiouitzending waarbij het geluidsbestand op aanvraag wordt aangeboden door
middel van webfeeds.
Banner: een deel van het browser scherm waar een advertentie op wordt afgebeeld.
Linkedln: grootste professionele netwerk op het internet, gebruiken om juiste baan of stageplaats te
vinden.
Bèta versie: in ontwikkeling zijnde software die nog niet stabiel genoeg is om in productie genomen
te worden, maar wel al (deels) functioneel is.
Beautification: Op sociale media doen mensen zich vaak gelukkiger voor dan in werkelijkheid.
Internet of things:
Technostress: het hebben van stress door gebruik van digitale communicatiemiddelen.
Doxing: de handeling waarbij identificerende informatie over iemand online wordt onthuld.
P2P: computers die rechtstreeks met elkaar een netwerk bouwen zonder de tussenkomst van een
centrale server.
Phubbing: het fenomeen dat iemand geen aandacht heeft voor de personen in zijn gezelschap omdat
hij de hele tijd met zijn smartphone bezig is.
Spoofing: internetcriminelen doen zich als een andere identiteit voor.
Pushbericht: inkomende meldingen op je telefoon, tablet of computer
Gamification: toepassen van gamedenken en gametechnieken in niet-game omgevingen.
Prosument: een verbruiker die zelf energie produceert.
,Deep fake: een audiovisuele versie van nepnieuws
Slacktivism: de praktijk van het steunen van een politieke of sociale zaak door middel van sociale
media
Digital native: een persoon die is opgegroeid met de informatietechnologie van het digitale tijdperk
Digitale competentie
à is een containerbegrip met daaronder: ICT-
vaardigheden, technologische vaardigheden,
vaardigheden op het gebied van
informatietechnologie, informatievaardigheden,
digitale geletterdheid, digitale vaardigheden.
à belangrijk in verschillende richtinggevende kaders
à sleutelcompetenties in vlaamse eindtermen so
à sleutelcompetenties in Europees referentiekader voor ‘een leven lang leren’
1. Digitale geletterdheid = traditionele geletterdheid, in digitaal tijdperk
2. Mediawijsheid
= (1)het geheel van kennis, vaardigheden en attitudes waarmee burgers zich
bewust en kritisch kunnen bewegen in een complexe, veranderende en
gemediatiseerde wereld (eerder, passief media-gebruik)
= (2) het vermogen tot een actief en creatief mediagebruik dat gerich is op
maatschappelijke participatie (actief media-gebruik)
Er is een conceptnota uit 2012, enkele kernpunten hieruit:
- Mediawijsheid betrekking op alle media: traditionele(kranten/radio) of nieuwe
media(sociale netwerken en games)
- Mediawisjheid evolueert door ontwikkeling nieuwe media
à gevolg: mediawijsheid is geen competentie die men eenmalig kan
verwerven, het is een onderdeel van levenslang leren en professionaliseren.
- Taak van het onderwijs= kinderen opvoeden tot WAKkere mediawijze burgers:
Weerbaar, Alert, Kritisch
- Dubbele opdracht voor de leraar:
o zelf optimaal mediawijs zijn
o zo kinderen opvoeden tot bewuste mediawijze burgers
Mediawijsheid SAMENGEVAT
- Over alle media(nieuwe en traditionele)
- Nadruk op “levenslang leren”
- Finaliteit: maatschappelijke participatie
DENKEN EN DOEN // mediaBEGRIP en mediaGEBRUIK
, Modellen voor mediacompetenties ordenen
1. Nederlands competentiemodel voor
mediawijsheid
Midden: centraal de burgers in de
mediasamenleving
Eerste ring: 8 mediawjsheidcompetenties
Buitenring: 10 gebieden om concrete uitkomste
te kunnen ervaren van mediagebruik
2. Vlaams model mediawijsheid
2 competentieclusters:
• Cluster 1: Media gebruiken
– Bedienen - de knoppen gebruiken
– Navigeren - de weg vinden
– Organiseren - een structuur
aanbrengen
– Produceren - zelf media maken
• Cluster 2: Media begrijpen
– Observeren - de kansen zien
– Analyseren - het achterliggende
onderzoeken
– Evalueren - de waarde beoordelen
– Reflecteren - toepassen op je
gedrag
à Elke subcompetentie kan je toepassen om
één van de 5 mediadoelen te bereiken.
VB: film maken over de geschiedenis van frietjes
om anderen iets bij te brengen: doel:
informeren maar ook creëren.
Elke competentie: kennis, vaardigheden en
attitudes (CLUSTER 1;media gebruiken)
• Bedienen
– K: Je weet hoe de belangrijkste media werken
– V: Je kunt de belangrijkste media gebruiken
– A: Je staat positief ten opzichte van wat je nog niet weet over media
• Navigeren
– K: Je weet welke media je het best gebruikt voor welke activiteiten
– V: Je kunt de media selecteren in functie van je doel, doelgroep en
context
– A: Je staat positief ten opzichte van de mogelijkheden die media kunnen
bieden
• Organiseren
– K: Je weet hoe je media kan opslaan, structureren of terug vinden
– V: Je kunt media opslaan, structureren of terug vinden
– A: Je staat positief ten opzichte van het snel en gemakkelijk terugvinden
van media
• Produceren
– K: Je weet hoe je tekst, foto, video, audio, games, websites, … kan
maken of verwerken tot iets nieuws
– V: Je kunt tekst, foto, video, audio, games, websites, … maken of
verwerken tot iets nieuws