Samenvatting sportmonitoring en performance (sportkunde jaar 1)
Samenvatting LGF tentamenstof
Fysiologie samenvatting, CALO 1e jaars, periode 2
Tout pour ce livre (92)
École, étude et sujet
Hogeschool Arnhem en Nijmegen (HAN)
sportkunde / sport en bewegingseducatie
Leefstijl, Gezondheid & Fysiologie
Tous les documents sur ce sujet (26)
Vendeur
S'abonner
elkeholsbeeke
Aperçu du contenu
LGF samenvatting hoofdstuk 1
Bij alle handelingen en bewegingen dat ons lichaam doet zijn spieren betrokken, deze kunnen we
onder verdelen in 3 typen spieren
1. Glad spierweefsel: dit zijn spieren die we niet bewust kunnen bewegen, het gladde
spierweefsel vinden we terug in de meeste wanden van bloedvaten. We kunnen namelijk
niet bewust spieren samen knijpen of verwijden om de bloedstroom te regelen.
2. Hartspierweefsel: dit spierweefsel bevind zich alleen in het hart, en kan niet bewust gestuurd
worden.
3. Skeletspierweefsel: deze weefsels zitten om skeletspieren (alle botten en bijbehorende
spieren), en deze spieren kan je daarom zelf aansturen.
Als je een spier doormidden snijdt, zie je als eerste het epimysium, dit houdt alle bundels bij elkaar.
Zo’n bundel heet een endomysium en deze wordt bij elkaar gehouden door het permysium. in de
fasciculus, die wordt omhult door de perimysium zitten verschillende spiervezels, dit zijn allemaal
losse cellen maar hebben wel meerdere celkernen.
Als we kijken naar een individuele spiervezel ook
wel een myofibril genoemd wordt deze omringt
door sacroplasma (plasmalella +
basaalmembraan + satellietcellen). De ruimtes
tussen de myofibrillen worden gevuld met
sacroplasma. In het sacroplasma bevinden zich
transversale tubuli, deze soort buisjes vangen
zenuw signalen op en sturen ze door naar de
myofibrillen. Ook heb je nog sacroplasmatische
reticulum deze buizen slaan calcium wat
essentieel is voor de spieren.
We hebben 2 verschillende soorten eiwitfilamenten, je hebt de dunnere filamenten deze bestaan
voornamelijk uit actine en de wat dikkere filamenten deze bestaan uit myosine. Deze
eiwitfilamenten zitten op een myofibril. Op de mysoline zitten koppen die kunnen hechten aan de
actine.
,Een beweging van een skeletspier vindt plaats als er een
reactie komt op een signaal uit het zenuwstelsel. Een a-
motorisch neuron is een zenuwcel die verbonden is met
spiervezels. Een spiervezel die direct bestuurd wordt en
een a-motorische zenuw noemen we een motorische
eenheid. Een opvolging van gebeurtenissen noemen we
een excitatie-contractiekoppeling, dit wordt ingang gezet
door een zenuwimpuls.
Als je een spier aanspant verkort deze, dit noemen we de
sliding-filamenttheorie. Als de myosinedwarsverbindingen
worden geactiveerd binden ze zich stevig aan de actine
hierdoor buigt de myosinekop om en wordt de actine naar
het midden toe getrokken (sacromeer) dit zorgt er voor dat
het sacromeer verkort. Dit omklappen noemen we de
power stroke. Wanneer de myosinekop omklapt maakt die
zich zelf gelijk weer los en gaat die naar z’n begin positie en
gebeurd dit opnieuw dit gaat door tot die de Z-lijn bereikt.
Voor het omklappen van de myosinekop hebben we
energie nodig. Daarom wordt ATP omgezet in ADP en P
waarbij energie vrij komt voor dit proces.
Je hebt 2 soorten type spiervezels, de hoeveelheid per type spiervezel kan verschillen per spier.
- Type 1: type 1 spiervezels worden ook wel de langzame spiervezels genoemd. Ze hebben een
grote grotere doorbloeding dit zorgt er voor dat er een snellere afgifte is van
voedingsstoffen. Langzame spiervezels zijn goed in staat om opgeslagen vet als brandstof te
gebruiken, hierdoor worden deze spiervezels gebruikt bij langdurig sporten
- Type 2: type 2 spiervezels hebben een minder goede bloeddoorstroming en zijn daarom de
langzame vezels. Ze zijn niet goed in het verbranden van bijvoorbeeld vetten waardoor ze
ook eerder vermoeid raken, wel kunnen ze in 1 keer meer kracht leveren dan de type 1
vezels.
Motorunits zorgen voor kracht, hoe meer motorunits er geactiveerd worden hoe meer kracht je kan
leveren. Motorunits worden in het algemeen geactiveerd op basis van een vaste volgorde van
vezelrekrutering. Dit staat bekend als het principe van vaste volgorde van rekrutering. Altijd worden
eerst type 1 motorunits geactiveerd deze zijn kleiner en leveren minder kracht, als er meer kracht
nodig is worden de type 2 motorunits geactiveerd deze zijn groter. Als alle type 1 en 2 vezels uitgeput
raken, kun je de inspanning moeilijker vol houden.
We hebben verschillende typen spiercontractie
1. Concentrische contractie: het verkorten van de spier en kracht leveren.
2. Statische of isometrische contractie: wel kracht leveren maar de lengte van de spier blijft
gelijk.
3. Excentrische contractie: het verlengen van een spier en kracht leveren.
LGF samenvatting hoofdstuk 2
Energie zit in voedsel als koolhydraten, eiwitten en vetten. Deze basisbrandstoffen kunnen
uiteindelijk in onze cellen worden afgebroken om energie vrij te geven, deze energie kan vervolgens
zowel door de cel zelf als door een andere cel worden gebruikt dit proces is bio-energetica. Alle
chemische reacties in het lichaam worden metabolisme of stofwisseling genoemd.
, Voedingsstoffen worden niet direct gebruikt als energie omdat dit relatief weinig energie oplevert,
daarom worden eiwitten, vetten en koolhydraten opgeslagen als ATP in cellen. Dit kan later gebruikt
worden wanneer het nodig is. Alle voedingsstoffen hebben een andere werking voor de energie:
- Koolhydraten: deze worden altijd omgezet naar glucose dit is een enkelvoudige suiker en
wordt opgeslagen in de spieren (in het cytoplasma) en de lever als glycogeen ook wel heel
veel glucose moleculen samen. Bij een langdurige inspanning kunnen de koolhydraat
reserves op geraken.
- Vetten: deze worden vooral gebruikt bij langdurige minder intensieve inspanning. Je hebt
meer vet reserves waardoor je langer met de energie kunt doen. Wel zijn vetten moeilijker
omdat deze moeten worden afgebroken naar glycerol en vrije vetzuren, alleen de vrije
vetzuren worden gebruikt om ATP te vormen.
- Eiwitten: leveren de minste energie op, alleen wanneer het echt nodig is worden eiwitten
omgezet in glucose dit proces noemen we gluconeogenese. Ook kan een eiwit worden
omgezet in vetzuren dit wordt lipogenese genoemd.
De snelheid waarmee energie kan worden vrij gemaakt hangt van 2 dingen af namelijk de
beschikbaarheid van de energiebron en de enzymactiviteit. Het is belangrijk dat je niet te veel van
dezelfde brandstof binnen krijgt want dan kan de cel te afhankelijk worden van die ene brandstof,
deze invloed heet het mass action effect. Enzymen bevorderen de afbraak van chemische
verbindingen, ze zorgen er voor dat de beginenergie minder hoog hoeft te zijn , ook wel activatie-
energie. Wel kunnen enzymen worden afgeremd door negatieve feedback van bijproducten, zo kan
een overschot aan ATP er voor zorgen dat de reactie snelheid afneemt.
ATP is een direct bruikbare bron van energie en bestaat uit adenosine en 3 verschillende
fosfaatgroepen. Wanneer ATP in aanraking komt met water en wordt gestimuleerd door het ATP-ase
enzym splitst ATP op in ADP + P en er komt een grote hoeveelheid energie vrij. Wanneer je ATP wil
maken kan dit met ADP + P dit proces heet fosforylering. Er kunnen slechts kleine hoeveelheden ATP
worden opgeslagen, daaro moet dit constant gemaakt worden dit kan op 3 verschillende manieren.
1. ATP-CP systeem (anaerobe systeem)
Naast dat dit systeem een kleine hoeveelheid opgeslagen ATP heeft opgeslagen bevatten de
cellen ook het molecuul creatinefosfaat. Het creatinefosfaat kan 1 P afstaan waardoor er
nieuwe ATP gevormd kan worden. Bij de afbraak van creatine fosfaat wordt de energie die
daarbij vrij komt opnieuw gebruikt om ATP te maken om zo het energie level op peil te
houden. De energie die gebruikt kan
worden komt vrij wanneer de ATP zich
weer splitst in ADP + P. Echter werkt dit
systeem niet langer dan 14 seconden
2. Glycolytische systeem (anaerobe
systeem)
Glycogeen wordt gemaakt door
meerdere glucose moleculen en wordt
opgeslagen in de spieren en lever. Als er
energie nodig is wordt glycogeen
afgebroken tot glucose-1-fosfaat dit
proces heet glycogenolyse. Zowel
glucose als glycogeen moeten worden
omgezet in glucose-6-fosfaat voordat er
energie uit gemaakt kan worden. Het omzetten van glucose naar glucose-6-fosfaat kost 1
ATP, het omzetten van glucose-1-fosfaat naar glucose-6-fosfaat kost geen energie. bij het
proces glycolyse wordt de glucose-6-fosfaat omgezet in pryodruivenzuur en ADP + P hier
komt ook energie bij vrij. De pryodruivenzuur wordt direct omgezet in melkzuur waardoor je
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur elkeholsbeeke. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,92. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.