Woordenlijst Celfysiologie
A
Acetylcholine-receptoren: Kan zowel stimulerend als inhiberend zijn in CZS afhankelijk van de
receptor, in de NMJ is het altijd stimulerend. 3 soorten receptoren; mAchR, nAchR en NmAchR
Ach: Acetylcholine, NT die veel betrokken is bij de impulsoverdracht van zenuwcellen naar
skeletspiercellen.
Actine: Globulair motorproteïne (42 kDa) dat zorgt voor contractiliteit, F-actine dubbelstreng.
Maakt deel uit van het dunne filament
Adrenerge receptoren: Het zijn G-proteïne gekoppelde receptoren waar zowel adrenaline
(hormoon) als noradrenaline (NT) kunnen binden. 3 verschillende vormen; α1, α2 en B
Afdalende pijn pad: Vrijzetten van inhibitorische NT (enkefalines, serotonine, norepinefrin) thv de
synaps tussen 1ste en 2de orde neuron in dorsale hoorn verminderde signaaloverdracht dus
pijnonderdrukking
Agonist: Chemische stof die de werking van een ionenkanaal, receptor,.. stimuleert
Agrin: Proteoglycaan (400kDa) dat gesynthetiseerd en gesecreteerd wordt door motorneuronen, heeft
Lrp4 als receptor
Allodynie: Niet-pijnlijke stimulus wordt als pijn ervaren vb. een schouderklopje als je verbrand bent
Amiloride: Een kalium sparend diureticum dat inwerkt op de natrium kanalen in de verzamelbuis
AMPA: α-amino-3-hydroxy-5-methyl-4-isoxazole propionic acid, verantwoordelijk voor het
grootste deel van excitatorische neurotransmissie in centraal zenuwstelsel. Zorgen voor een snelle
depolarisatie
Anisotoon: Een oplossing die hypertoon of hypotoon is, een niet isotone oplossing
Antagonist: Chemische stof die de werking van en ionenkanaal, receptor,… inhibeert
AP: Actiepotentiaal, een snelle, transiente depolarisatie van de plasmamembraan die afhankelijk is
van het soort en hoeveelheid van ionen kanalen die op een bepaald moment openen of sluiten
Aquaporines: Waterkanalen die voor waterdoorlaatbaarheid
ASICs: Acid Sensing Ion Channels, ionen kanalen die geactiveerd worden door een dalende pH,
komen voor in sensorische zenuwen. Reden waarom citroen in je oog pijn doet
Astrocyten: Glia cel die aan recyclage van NT doet, opname van kalium en structurele verankering aan
bloedvaten
ATP receptoren: ATP al NT bind aan purinerge receptoren. P2X type is een ligand geactiveerd
ionenkanaal dat ATP selectief is, P2Y is een GPCR voor meerde nucleotiden
1
,Auditus: ~Gehoor, mechanosensatie
Autonome zenuwstelsel: ~Onbewust, viscerale motor zenuwvezels, impulsen uitvoeren van CZS
naar hartspier gladde spier en klieren
Axo-axonic synaps: Modulatie van NT release, vaak metabotrope receptoren
Axo-dendritische synaps: Meest voorkomend en meestal excitatorisch
Axonaal transport: Transport van componenten (=vesikels, proteïnen, ionenkanalen,…) van en naar
het zenuwuiteinde door kinesines en dyneines via gepolariseerde microtubuli
Axon-hillock: Initial segment, plaats waar het AP ontstaat
Axosomatische synapsen: Meestal inhiberend, integratie gebeurd aan cellichaam
B
Baro-reflexboog: Autonome respons op plotse bloeddruk verandering (vb. liggen naar staan).
Inhibitie van sympathische neuronen door GABA en excitatie van parasympatische neuronen door
glutamaat waardoor de bloeddruk gaat stijgen
Bipolaire cellen: 2de cellaag van het verticaal pad in het visueel systeem
Bipolaire cellen: Hebben receptief veld met centrum en randzone, een ON bipolaire cel gaat
depolariseren bij een lichtprikkel. OFF bipolaire cel gaat hyperpolariseren bij licht prikkel en is actief in
het donker
Bn: Geconjugeerde base
BO: Bulbus Olfactorius, bevat verschillende glomeruli en 2de orde neuronen; mijter en pluimcellen.
Laterale inhibitie door korrel/granuul cellen
Bowditch effect: Intrinsiek mechanisme van de hartspier, variatie in prikkelfrequentie/hartslag.
Hoe hoger de slagfrequentie, hoe meer calcium in de hartspier accumuleert
Bradycardie: Vertragen van het hartritme
Buffercapaciteit (β): De verhouding tussen de hoeveelheid toegevoegd sterk zuur/ sterke base en de
pH verandering, hoe groter β, hoe stabieler de pH gaat blijven
BV: Bloed Volume, de hoeveelheid vocht die in het bloed zit. BV = Plasmavolume /(1- hematocriet)
C
α1C-stroom: Calcium influx via een L-type α1C (CaV1.2) kanaal, c staat voor cardiac. Is essentieel voor
initiatie van contractie
C: Capaciteit [farad]
CaCC: Calcium-activated Chloride Channel, na activatie van calcium kan chloride er doorheen stromen
2
, CALHM1: Spanningsgevoelig ATP permeabel kanaal in de smaakcel die geactiveerd wordt door
depolarisatie door TRMP5 natrium influx. ATP stroomt naar buiten als boodschapper naar andere cellen
toe, (1) rechtstreeks binden op smaakzenuw of (2) binden op purinerge receptoren
Calmoduline: Universele calcium sensor, bind aan calcium en het Ca.CaM complex kan
vervolgens verschillende types van kinases en fosfatasen gaan activeren, inhiberen of moduleren
CaMKII: Calcium Moduline Kinase type II
Capula: Gel structuur met mucopolysacchariden en cillia in het semicirculaire membraan
CaV: Spanning afhankelijke calcium kanaal. Dit is de elektrische call to action. L-type is large en long
lasting, T-type is tiny en transient. Zijn gecodeerd door verschillende α1 (porievormende) eenheid
Cbln1: Cerebellin, eiwit voor synaps integriteit en synaptische plasticiteit
CCT: Cortical Collecting Tubule, de verzamelbuis van een nefron. Plaats waar variabele terugresorptie
van water en terugresorptie of afgifte van natrium-, kalium-, waterstof- en bicarbonaationen vind
Centrale synaps: Synaps in het centraal zenuwstelsel, vrij analoog met de NMJ maar met andere NT
en meer variatie
Chemische synaps: Vrijzetten van NT, veel meer variaties
Chemosensoren: GPCRs kunnen chemosensoren zijn, door binding van chemische stoffen vind er
een conformatie verandering plaats waardoor het kanaal opent en er influx is. Ionen kanalen kunnen ook
chemosensoren zijn, deze openen meteen na binding van chemische stof
Chromaffin cellen: Cellen van de bijnier die adrenaline vrijzetten in de bloedbaan, zijn
postganglionaire neuronen maar hebben geen axon
CICR: Calcium induced calcium release
CNG: Cyclic Nucleotide Gated channel, is een niet selectief kationen kanaal dat geactiveerd wordt door
cyclische nucleotiden. Speelt een rol bij de omzetting van licht naar elektrisch signaal waar het
geactiveerd wordt door cGMP
CNGC: Cyclic Nucleotide Gated Channel, een kationen kanaal (Na+ en Ca2+) dat selectief is voor cAMP in
de reuksignaaltransductie
CNS: Centrale synaps
CNT: Principal cell of connecting tubule, ook CCT genoemd, het laatse deel van het nefron
Cochlea: Slakkenhuis, deel van het binnenoor
Condensator: Twee parallelle vlakken gescheiden door niet geleidend materiaal, in de cel is dit
de fosfolipiden dubbellaag van de plasmamembraan. Indien er stroom staat op de condensator ka
opstapeling van lading plaatvinden
3