PUBLIEKE ECONOMIE
Inhoud
1. De consument en de producent............................................................................................................................2
1.1 Doel economische wetenschap.......................................................................................................................2
1.2 Welvaart en welzijn.........................................................................................................................................3
1.3 Ceteris paribus-clausule..................................................................................................................................3
1.4 Economische principes....................................................................................................................................3
1.5 Vraag en aanbod.............................................................................................................................................4
1.5.1 Markten....................................................................................................................................................4
1.5.2 Elasticiteit.................................................................................................................................................8
1.6 Loonkost en kosten van levensonderhoud...................................................................................................14
Modaliteiten ivm loonuitbetaling...................................................................................................................16
Loon- en salarisberekening.............................................................................................................................18
Kosten van het levensonderhoud...................................................................................................................20
2. De overheid.........................................................................................................................................................21
2.1 Vraag, aanbod en overheidsbeleid................................................................................................................21
2.2 Belastingen en subsidies...............................................................................................................................22
2.3 Collectieve en gemeenschappelijke middelen..............................................................................................28
2.4 Werkloosheid en armoede............................................................................................................................29
2.5 Inkomens(her)verdeling................................................................................................................................33
De verdeling van het nationaal inkomen........................................................................................................33
Armoede in België...............................................................................................................................................36
1
,1. DE CONSUMENT EN DE PRODUCENT
1.1 DOEL ECONOMISCHE WETENSCHAP
Economie:
= iemand die een huishouden leidt
Studie van het welvaartstreven van de mens
Belangrijke opgave: productie van goederen en diensten + verdeling van goederen en diensten
Wetenschap die zich toelegt op het bestuderen van keuzeproblemen
- Beheerste politieke en maatschappelijke leven
- “Global market”
Leven = “maken van keuzes”
Voor niets gaat de zon op
Maximale behoeftebevrediging economisch principe
“Homo Economics Hypothese” = rationeel denken de mens (objectief denken)
Drie kenmerken van menselijk handelen:
Autonomie van de individuele preferenties
Bekwaamheid om coherente keuzes te maken (rationaliteit)
Welbegrepen eigenbelang als drijfveer van het menselijk handelen
Behoefte: aanvoelen van een tekort en het streven dit tekort te bevredigen (subjectief karakter)
Primaire of levensnoodzakelijke behoeften: voeding, kleding, veiligheid, huisvesting
Immateriële behoeften: onderwijs, ontspanning, geneeskundige verzorging
Collectieve of gemeenschappelijke behoeften: gelijkaardig voor een groot aantal personen en worden
door de gemeenschap als geheel bevredigd (onderwijs, wegen, bejaardenzorg, recreatiezones)
Individuele behoeften: subjectiever
Schaarse middelen: middelen waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare zou overtreffen als het gratis
ter beschikking stond
Schaarste: de samenleving heeft een beperkt aantal bronnen en kan daarom niet alle goederen en diensten
produceren die de mensen zouden willen hebben
Schaarste hypothese: economie is de studie van de manier waarop de samenleving omgaat met zijn schaarse
bronnen
Schaarsheid slaat niet op de hoeveelheid goederen & diensten maar op de beperktheid van ons inkomen.
Keuzeprobleem: met beschikbare middelen trachten een maximale behoeftebevrediging te bereiken
Elk individu, gezin, bedrijf, overheid wordt geconfronteerd met het maken van keuzes
Allocatievraagstuk (toebedelen)
Economisch principe: met beschikbare middelen trachten maximale behoeftebevrediging te bereiken
Keuze van samenleving: efficiëntie en rechtvaardigheid
2
, Efficiëntie: samenleving wil het maximale uit haar schaarse middelen halen
Rechtvaardigheid: voordelen van deze bronnen worden eerlijk verdeeld onder de leden van de
samenleving
Inkomensverdeling van de rijken ten gunste van de armen kan als gevolg hebben dat de mensen minder gaan
werken en minder produceren
Kiezen is vervelend ene kiezen = andere prijsgeven (wat we prijsgeven = opportuniteitskosten)
Niets is gratis: “there is no such thing as a free lunch” (er zijn altijd ergens opportuniteitskosten)
1.2 WELVAART EN WELZIJN
Welvaart: mate waarin mensen met schaarse middelen in hun behoeften kunnen voorzien
Welvaart ↑ = schaarste ↓
Welzijn: gevoel van welbehagen, niet bepaald door schaarse middelen
Welvaart hoger dan iemand anders ≠ gelukkiger
Welvaart hangt niet samen met welzijn
Verband welzijn en welvaart: gevoel van welzijn neemt toe met de welvaart, maar steeds minder en minder
Iemand die arm is en meer welvaart kent, wordt daardoor snel gelukkiger
Iemand die al veel heeft, weinig of niet gelukkiger wordt
Correlatie tussen welvaart en welzijn in westerse wereld heel zwak
1.3 CETERIS PARIBUS-CLAUSULE
= Welbepaald economisch verschijnsel bestuderen afhankelijk van 1 variabele, terwijl de andere factoren
constant worden verondersteld
= “overige omstandigheden gelijkblijvend”
Voorbeeld
Bij onderzoek naar samenhang tussen prijs en gevraagde hoeveelheid worden andere variabelen constant
verondersteld (prijs andere producten, individuele voorkeuren, inkomen)
Prijs van goed 1 en hoeveelheid van goed 1 (P1 ~ Q1) met prijs van goed 2 (P2) en inkomen (Y) en
voorkeur constant
1.4 ECONOMISCHE PRINCIPES
1. Vier principes van individuele beslissingen
Keuzes maken
Vergelijken van kosten en opbrengsten, opportuniteitskosten
Vergelijken marginale kosten met de marginale voordelen
Mensen reageren op prikkels: kosten / opbrengsten veranderen beslissingen veranderen
Marginaal: kost / opbrengst die je hebt als je 1 eenheid meer produceert
2. Drie principes van hoe mensen met elkaar omgaan
3
, Handel kan in ieders belang
Specialiseren = grotere verscheidenheid aan lagere prijs
Markteconomie: “The invisible hand” (Adam Smith) leidt naar de gewenste marktresultaten
Overheid kan prijzen niet coördineren
- Belastingen vervormen de prijzen
- Controle op de huurprijzen
Overheden kunnen de resultaten van markt verbeteren:
Regels en wetten beschermen
Efficiëntie en rechtvaardigheid bereiken
Marktfalen: markt slaagt er niet in om beschikbare middelen efficiënt te verdelen
Overheidsbeleid: gelijkere verdeling van economisch welzijn bereiken (bv: inkomensbelasting, sociale
zekerheid)
3. Drie principes van hoe de economie als geheel werkt
Productiviteit: hoeveelheid producten en diensten die iedere arbeider per uur kan leveren
(vakbonden of wetten bepalen minimumloon)
Prijzen stijgen als overheid teveel geld drukt: toename geldhoeveelheid = daling van de waarde
Inflatie: stijging van het totale prijsniveau
Samenleving staat voor afweging (KT) tussen inflatie en werkloosheid
Grotere hoeveelheid geld = inflatie = lagere werkloosheid
Philipscurve! (geeft bewegingen in economische bedrijvigheid weer + helpt conjunctuurcyclus
begrijpen)
Combinatie van inflatie en werkloosheid kan beïnvloed worden door ingrijpen van overheid
Beleidsmakers kunnen hoeveelheid geld uitgegeven door de overheid / hoeveelheid belasting / hoeveelheid
geld aanpassen monetair en fiscaal beleid kunnen ingrijpend zijn (discussies over hoe ze ingezet moeten
worden)
Septemberverklaring eens nalezen (Google)
1.5 VRAAG EN AANBOD
1.5.1 MARKTEN
VRAAG EN AANBOD – HOE MARKTEN WERKEN
Vraag en aanbod: krachten die markteconomieën sturen
Hoe gedragen kopers en verkopers zich?
Markt = groep kopers en verkopers van bepaald product / dienst
Concrete markt: beide partijen fysiek aanwezig (bv: winkel, weekmarkt, bloemenmarkt, …)
Abstracte markt: geen zichtbare ontmoetingsplaats (bv: huizenmarkt, arbeidsmarkt, kapitaalmarkt, …)
Voorbeelden: inkoopmarkt (business-to-business), consumentenmarkt, veilingen, veemarkt, …
Vastgoedmarkt: sociale woningen, sociale verhuurkantoren, woonzorgcentra
4
, Koopmarkt
Huurmarkt: markt van sociale woningen (veel vraag, weinig aanbod)
Arbeidsmarkt:
Aanbieder: werknemer (biedt zijn arbeid aan)
Vrager: werkgever (vraagt naar arbeid)
Verschillende typen markten:
Marktvorm: geeft aan op welke wijze men een markt organiseert
Kenmerken:
Aantal marktpartijen: vragers, aanbieders
Mate van transparantie: alle partijen op de hoogte van de prijs, de kwaliteit, ...
Toetredingsmogelijkheden: open markt?
Productdifferentiatie: homogeen of heterogeen
Marktvormen Volkomen Monopolistische Oligopolie Monopolie
concurrentie concurrentie
Voorbeelden Grondstoffenmarkt, Slagers, Brandstofmarkt, NS
valutamarkten, … kledingwinkel, … banken,
bierbrouwerijen, …
Homogeen / Homogeen Heterogeen Heterogeen en Homogeen
heterogeen homogeen
Aanbieders Veel Veel Weinig, enkele Één
Vragers Veel Veel Veel Veel
Transparantie Hoog Laag Laag Laag
Toegankelijkheid Makkelijk Makkelijk Moeilijk Moeilijk
Ter info: niet vanbuiten kennen (kenmerken wel + toepassen op situatie)
DE CONSUMENT – DE VRAAG
Vraagcurve: relatie tussen prijs en gevraagde hoeveelheid + dalend verloop => wet van de vraag (als alle
andere factoren gelijk blijven)
Hoeveelheid ↑ = prijs ↓ (en omgekeerd)
Negatief verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid
Vraagschema: schema waarin de relatie tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een product wordt
weergegeven
Marktvraag: gevraagd hoeveelheid in een markt is de som van de aantallen die door alle kopers bij iedere prijs
worden gevraagd. Curve van de marktvraag = de individuele vraagcurves horizontaal bij elkaar optellen
Verschuiving links = afname / verschuiving rechts = toename
5
,Variabelen die vraagcurve beïnvloeden:
VARIABELE VERANDERING IN DE VARIABELE
PRIJS verplaatsing op de vraagcurve
INKOMEN verschuiving van de vraagcurve
PRIJS VAN IDENTIEKE PRODUCTEN verschuiving van de vraagcurve
SMAAK verschuiving van de vraagcurve
VERWACHTINGEN verschuiving van de vraagcurve
AANTAL KOPERS verschuiving van de vraagcurve
Normaal product: vraagt ↑ als inkomen ↑
Inferieur product: vraag ↓ als inkomen ↑
WIJZIGING PRIJS = VERPLAATSING OP / LANGS DE CURVE
Mogelijkheden bij verandering van prijs:
Bij complementaire goederen (vullen elkaar aan) zal stijging van de prijs van het ander goed, de
hoeveelheid van het ene goed doen dalen
Bv: auto en benzine, koffie en koffiemelk
Bij substitueerbare goederen (kunnen elkaar vervangen) zal stijging van de prijs van het ander goed,
de hoeveelheid van het ene goed doen stijgen
Bv: koffie ipv thee, fiets ipv auto
Prijs daalt: naar rechts op de curve / stijgt: naar links op de curve
Een prijswijziging van 1 product:
Onder de ceteris paribus clausule
Een beweging langs de vraagcurve
De collectieve vraag = de marktvraag
Welke hoeveelheid alle consumenten kopen tegen een reeks van prijzen (= optelling van alle individuele
vraagcurven)
Wijziging van de marktvraag gevolg van wijziging in:
Preferenties: reclame, milieu (bandwagon vs snobeffect)
- Bandwagon: je koopt iets, omdat de ander het ook heeft
- Snobeffect: je koopt iets, omdat niemand anders het zich kan permitteren
Samenstelling bevolking: vergrijzing
Inkomen
Inkomensverdeling
Vermogen: er wordt minder gespaard naarmate het bezit stijgt
Pigou-effect: bij daling van de prijzen wordt geld meer waard en stijgt consumptie
Prijzen van substitueerbare en complementaire goederen
6
,DE PRODUCENT – HET AANBOD
Aanbodcurve: relatie tussen prijs en aangeboden hoeveelheid => wet van aanbod (enkel indien alle andere
factoren gelijk blijven)
Positief verband tussen aanbod en prijs (= stijgend verloop)
Wanneer een van de andere variabelen verandert, verschuift de aanbodcurve:
Inputprijs
Technologie
Verwachtingen
Aantal kopers
Wijzigingen in de kostenstructuur: verlaging werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid
WIJZIGING PRIJS = VERPLAATSING OP / LANGS DE CURVE
Hoe hoger de verkoopprijs, hoe meer we willen aanbieden en omgekeerd
Gaan er van uit dat dit onder de ceteris paribus clausule valt
Verschuivingen van de aanbodcurve
Wanneer een van de andere variabelen verandert, verschuift de aanbodcurve:
Inputprijs
Technologie
Verwachtingen
Aantal kopers
Wijzigingen kostenstructuur: verlaging werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid
Aanbodcurve verschuift als de kosten veranderen:
Verandering van de productiviteit van de productiemiddelen
Investeren in betere machine productiekosten dalen, want loonkost daalt (minder arbeiders
nodig)
Verandering van de prijzen van de productiemiddelen
7
, Stijgende grondstofprijzen toename productiekosten
Verandering van het aantal aanbieders
Opdoeken van een firma in dezelfde sector
Marktevenwicht – vraag en aanbod
Snijpunt vraag en aanbod
Evenwichtsprijs
Evenwichtshoeveelheid
Aanbodoverschot: (surplus) aangeboden hoeveelheid > gevraagde hoeveelheid
Of vraagtekort
Vraagoverschot: gevraagd hoeveelheid > aangeboden hoeveelheid
Of aanbodtekort
Evenwicht verschuift, verandering in de vraag:
Preferenties vragers
Prijzen andere goederen
Inkomens vragers
Aantal vragers
Evenwicht verschuift, verandering in het aanbod:
Productiviteit
Prijzen van de productiemiddelen
Aantal aanbieders
1.5.2 ELASTICITEIT
Prijselasticiteit van de vraag = geeft weer in welke mate de gevraagde hoeveelheid verandert als gevolg van
een prijsverandering
In hoeverre gaat de hoeveelheid wijzigen als de prijs wijzigt? Procentuele wijziging
= De procentuele verandering in de gevraagd hoeveelheid / de procentuele verandering in de prijs
Consument koopt meer van een product als de prijs lager is, inkomen hoger, prijs substitutiegoederen hoger,
prijs complementaire goederen lager
Bij een sterke reactie is de vraag naar een product ELASTISCH
Bij een beperkte reactie is de vraag naar een product INELASTISCH
( Q nieuw−Q oud )
Q oud
Formule:
( P nieuw−P oud )
P oud
Vraag = elastisch als elasticiteit < -1
Vraag = inelastisch als elasticiteit tussen -1 en 0 ligt
8