Bennet & Segerberg Connective action
• WUNC: worthiness, unity, number, commitment
• Collective action: protesten die via traditionele media georganiseerd worden (organizationally)
• Connective action: protesten die via sociale media georganiseerd worden (organizationally-enabled, crowd-enabled)
Bourdieu Field theory
• Hoe mensen handelen is resultaat van neigingen die we ontwikkelen o.b.v. subjectieve ervaring van objectieve structuren
• Agency = subjectieve ervaring, structure = objectieve sociale structuur die vrijheidshandelen beperkt
• Practices: habitus (neigingen), veld, kapitaal
• Formule om handelen te bepalen: (habitus * kapitaal) + veld
Butler Queer theory
• Gaat in tegen de heteronormaliteit (waarom is hetero de standaard)
• Stelt dat er een probleem is met gendersociolisatie
Foucault Technologies of the self
• Volledig vrij zelf is een illusie: we worden in de gaten gehouden door sociale instituties (gevolg: zelfcensuur)
• Maatschappelijke discours worden geïnternaliseerd bij publiek
• Ethics (internationalisering van externe discours): persoonlijke regels die we onszelf opleggen
• Technologie of self (consumptie): tactieken waarmee we ethics omzetten in acties
Giddens Structuration theory
• Sociale structuren worden door actoren geproduceerd en gereproduceerd
• Reproduceren zorgt voor structuration
• Agency = handelingsvrijheid, structure = regels die wij reproduceren (oppervlakkige of intensieve regels)
Self-identity
• We vullen zelf in wie we zijn, waar we voor staan en hoe we daarnaar handelen
• Individuen nemen weloverwogen keuzes doorheen de levensloop
• Nood aan reflexiviteit: je moet stilstaan bij de keuzes die je maakt
,Goffman Dramaturgische metafoor
• Analyse van interpersoonlijke interactie (zelf bestaat niet, id = alle rollen die we opnemen)
• Frontstage
• Backstage
Habermas Publieke sfeer
• Publieke sfeer om politieke debatten te bespreken, ontstaan in cafétjes
• Je moet toegang hebben tot informatie en voldoende begaafd zijn om deel te kunnen nemen aan debat
• Machtsverhouding: enkel rijke mannen namen deel aan de debatten, uitsluiting van groot deel van de samenleving
Hall Receptiestudies
• Door de zender: encoding = zender wil een bepaalde boodschap overbrengen
• Door de ontvanger: decoding = betekenis die wij aan mediateksten geven
• Ontvanger kan dominante, onderhandelende, oppositionele positie aannemen
Hepp Sociaal constructivistisch perspectief
• Moulding force (vormende kracht): media oefenen indirect druk uit op communicatie binnen de samenleving
• Communicatievormen: directe, wederkerig gemedieerde, geproduceerd gemedieerde, gevirtualiseerd gemedieerde
• Mediatisering is een metaproces
Hjarvard Institutionaliseringsperspectief
• Mediatisering als sociologisch metaproces: interactie tussen media en andere sociale instituties
• Media als semi-onafhankelijke institutie: afhankelijk (double dependency) onafhankelijk (door eigen regels binnen media logic)
Livingstone Bedroom culture
• Massamedia gaat steeds meer naar de private ruimte in plaats van de gedeelde ruimte
• Dat is positief: private ruimte is belangrijk voor identiteit en autonomie
Mead Symbolisch interactionisme
• Taal als basis: we hebben interactie met elkaar door symbolen
• Self als mediërende structuur tussen individu (zelfreflectie) en sociale wereld (invloed sociale interacties op identiteit)
• Me – object (past version of self) = wat aangeleerd wenselijk gedrag is
• I – subject (present and future version of self) = vrijheidshandelen om te kiezen of we het wenselijke gedrag stellen
,Morley The nation wide audience (experiment binnen receptiestudies)
• Participanten met verschillende achtergronden naar twee episodes van het programma kijken
• Na het bekijken van de afleveringen, waarin politieke discussie centraal stond, was er ruimte voor vrije discussies
• Morley documenteerde deze discussies nauwkeurig en analyseerde de welke leesposities ze innamen.
• Ideologisch geladen media-inhouden lokken verschillende lezingen uit die zelfs lijnrecht tegen de tekst kunnen staan.
• Lezingen worden beïnvloed door sociale en culturele achtergrond, maar hangen ook af van individuele ervaringen en achtergronden
Mulvey Male gaze
• Kritiek op de representatie van vrouwen in film en ver daarbuiten
• Scopofilie: mannelijke protaginist, middels de camera
Rainie & Wellman Individualism Networked
Individualisme: we gaan ons afduwen van sociale gemeenschappen waarin we zaten.
Networked: we leggen veel meer contacten (weak ties houden verbinden de samenleving).
• Sociale netwerkrevolutie
• Internetrevolutie
• Mobiele revolutie
Smythe Audience commodity
• Het publiek wordt als vermarktbaar goed gezien (publiek = consument)
• Commerciële media verkopen reclameruimte aan adverteerders
• Publiek zorgt voor reclame-inkomsten. Internet prosumer commodity: publiek = consument + producent
Turkle Alone together
• Zelfs als we samen zijn, zijn we alleen (phubbing)
• Pessimistisch door mobiliteit van het internet
• Robotica: menselijke interacties gaan achteruit, we objectiveren elkaar
• Gemedieerde ruimte voelen veiliger aan omdat we controle hebben
Webster Audience as mass/outcome/agent
• Audience-as-mass: publiek als massa mensen blootgesteld aan dezelfde media-inhouden
• Audience-as-outcome: effecten van media-inhoduden op individuen en samenleving
• Audience-as-agent: publiek is vrij om media-inhoud te selecteren en deze persoonlijk te interpreteren
, Hoofdstuk 1: introductie
Media is een categorie van sociale structuur (net als gezin, onderwijs, religie, economie, politiek).
• Sociale structuur (abstract): onderliggend patroon van sociale instituties die samenleving vormen
• Sociale institutie: een functie gezin, onderwijs, religie, economie, politiek, media
• Sociale categorie (concreet): kenmerk dat sociale institutie deelt geslacht, geloof, beroep, leeftijd
• Media als vormende kracht: media hebben impact op vorm en richting van veranderingen in de samenleving
o Media-inhouden hebben impact op individu en samenleving
• Media als afspiegeling: media baseren zich op gebeurtenissen die aanwezig zijn in de samenleving
o Media-inhouden zijn niet uit de lucht gegrepen, het klopt maar het is een selectie
• Media als representatie: selectief geconstrueerde interpretaties van de werkelijkheid (media-inhouden = selectief proces)
Feodaliteit moderniteit postmoderniteit?
• Moderniteit: secularisering en rationalisering centraal (religie wordt vervangen door wetenschap en rationeel denken)
• Postmodernisme keert zich tegen modernisme door negatieve effecten (milieu, wapens)
• We zijn nog niet bij postmodernisme: samenlevingen evolueren niet uniform of bewust niet
Late, hoge, reflexieve moderniteit (Giddens)
• Ondanks kritiek blijft moderniteit waardevol.
• Hij erkend negatieve en positieve elementen van evolutie feodaliteit moderniteit
Sociologische processen: feodaliteit naar moderniteit
1. Industrialisering: technologische ontwikkelingen, impact dagelijks leven, uitdieping fundamentele klassenverschillen
2. Urbanisering: bevolkingstoename met als gevolg verstedelijking, gevolg van industralisering
3. Bureaucratisering: hiërarchische organisatie, geen ruimte voor flexibiliteit, regels zonder uitzondering, efficiëntie
4. Kapitalisme: investeringen moeten leiden tot winst en groei (Marx = uitbuiting / Weber = zelfontplooiing en groei)
5. Consumentisme: goederen/diensten vervullen emotionele en sociale noden, identiteit vormgeven, way of life (voldoening), motor van kapitalisme
6. Globalisering: “the world is a global village” (samenleving heeft nationale karakter, minder isolatie, verkleinde afstand tussen populaties