Volledige samenvatting Vastgoed economie 3 (VEMAEC31). Vastgoed & Makelaardij leerjaar 3. Afgerond met een 8,1
49 vues 7 fois vendu
Cours
Vastgoedeconomie 3 (VEMAEC31)
Établissement
Hogeschool Rotterdam (HR)
Book
Algemene economie en bedrijfsomgeving
Complete samenvatting van Vastgoed economie 3 (VEMAEC31). In de samenvatting zijn de hoofdstukken 17-27 die belangrijk zijn voor het tentamen verwerkt in de samenvatting. Daarbij zijn de hoor- en werkcolleges en de documentaires 'Money for nothing in the federal reserve' en 'Chinese dollar' in de ...
Samenvatting algemene economie en bedrijfsomgeving
Tentamen (uitwerkingen) Algemene economie en bedrijfsomgeving (AEC) (1000AEC14) Algemene economie en bedrijfsomgeving
Tout pour ce livre (112)
École, étude et sujet
Hogeschool Rotterdam (HR)
Vastgoed En Makelaardij
Vastgoedeconomie 3 (VEMAEC31)
Tous les documents sur ce sujet (8)
Vendeur
S'abonner
EvelineSchipperHR
Avis reçus
Aperçu du contenu
1
Vastgoedeconomie 3 Eveline Schipper
8 open vragen. De meeste vragen op het tentamen komen uit hoofdstuk 19 (rente en renterisico afdekken),
20, 24 (valuta en hoe komt het tot stand) en 25. Hoofdstuk 20!!, 22! En 24!! zijn belangrijk. Documentaires!
Hoofdstuk 17 Aanbod van geld
Geld heeft 3 functies: ruilmiddel, rekeneenheid, oppotmiddel
Een hoge inflatie belemmert de splitsing van de ruil, omdat geld zijn koopkracht snel verliest. Geld als
rekeneenheid maakt een economie veel transparanter. Door een hoge inflatie is geld geen goede rekeneenheid
meer. Geld als oppotmiddel of vermogensobject betekent dat je geld kan bewaren en in de toekomst kan
gebruiken. Door een hoge inflatie verliest geld zijn functie als oppotmiddel. Het ontbreken van een morele
rem op hebzucht bij bankiers en hun klanten is een groot gevaar voor de stabiliteit van het geldstelsel.
Ruilmiddel= ruilen voor spullen
Rekenmiddel= Waarde bepalen
Oppot middelen= Mee sparen
Gevolgen van inflatie voor deze functies
Mensen gaan geen geld meer gebruiken → goederenruil → dollarisatie, dus we gaan alles betalen met andere
munten die sterker zijn en minder inflatie hebben. Mensen gaan dus weer over naar een andere munt.
Voor Amerikanen is het heel fijn als iedereen met dollars gaat betalen. Ze kunnen dus eindeloos veel dollars
in omloop brengen, want iedereen wil ze hebben EN alles wordt betaald in dollars.
Intrinsieke waarde= De marktwaarde van het materiaal waarvan het geld is gemaakt.
Nominale waarde= De waarde die op het geld vermeld staat.
Het is belangrijk dat de centrale bank onafhankelijk van de politiek kan opereren. Dit komt doordat als politici
geld nodig hebben, zij in de verleiding komen om de bankbiljetpers aan te zetten. Dit leidt tot hyperinflatie.
Wederzijdse schuldaanvaarding= De bank aanvaardt een direct opeisbare schuld aan de lener en de lener een
schuld op termijn aan de bank. Dit is risicovol.
Een bankencrisis leidt meestal tot een kredietcrisis.
3 belangrijke ontwikkelingen in het Nederlandse geldstelsel:
- Toenemen dominantie giraal geld
- Verdwijnen publieke betaal- en spaaropties
- Uniformering bankwezen
Een belangrijk voordeel van centrale bankgeld is dat het de concurrentie in het bankwezen vergroot, omdat
klanten meer keuze krijgen. Daarbij zorgt rechtstreekse betrokkenheid van de centrale bank bij de girale
geldvoorziening voor een groter vertrouwen in het geldstelsel in perioden van onzekerheid. Daartegenover
staat een groter risico op een bankrun op commerciële banken in tijden van crisissen. Burgers en bedrijven
zetten hun geld dan het liefst bij de veiligste bank, namelijk de centrale bank.
De geldhoeveelheid: M1en de binnenlandse liquiditeitenmassa: M3
Monetaire financiële instellingen (MFI’s)= financiële instellingen die nieuw geld kunnen creëren.
Voor de hoeveelheid geld in handen van het publiek gebruiken we het symbool M1. Dit wordt ook wel de
geldhoeveelheid in enge zin of de primaire liquiditeitenmassa genoemd. M1 en de secundaire
liquiditeitenmassa of bijna geld samen vormt M3. M3 is de geldhoeveelheid in ruime zin.
Banken en toezicht
Als financiële instellingen de kredietkraan te ver open draaien → dreigen prijsstijgingen op allerlei markten
Als financiële instellingen de kredietkraan te dicht draaien → de economische groei valt stil.
, 2
Het financieel systeem kunnen we omschrijven als de manier waarop geldstromen in een economie zijn
georganiseerd.
Functies die het financieel systeem vervult:
- Geldschepping
- Doorgifte van geld. Doorsluizen van spaargeld naar kredietverlening
- Voorzien in een efficiënt betalingsverkeer
- Aanbieden van andere financiële diensten, zoals verzekeringen en bemiddeling bij handel in effecten
De opbrengsten van een financiële instelling bestaat uit 2 delen:
1. De rentemarge (rentebedrijf) op de kredietverlening
2. De ontvangen provisies (provisiebedrijf)
We onderscheiden geldscheppende (monetaire) en niet-geldscheppende (niet-monetaire) financiële
instellingen. Geldscheppende instellingen mogen primaire liquiditeiten scheppen door de uitgifte van
bankbiljetten en munten en door wederzijdse schuldaanvaarding. Niet-geldscheppende instellingen mogen
alleen krediet verlenen uit het aan hen toevertrouwde spaargeld.
Monetair: Niet-monetair:
- Centrale bank - Beleggingsfondsen
- Geldscheppende banken - Verzekeringsmaatschappijen
- Pensioenfondsen
Voor banken zijn de kengetallen liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit van macro-economisch belang, omdat
ze invloed hebben op het vertrouwen dat het publiek heeft in de banken.
De Europese bankenunie rust op 4 pijlers:
- Centraal toezicht
o Single supervisory mechanism
- Centrale sanering van falende banken
o Single resolution mechanism
o Bail out= de belastingbetaler draaide op voor de sanering van een bank i.p.v. de
vermogensverschaffers van een bank
o Bail in= de lasten van de redding van een bank komen in eerste instantie voor de rekening
van de geldschieters van de bank. Dat betekent dat aandeelhouders en bepaalde schuldeisers
hun verlies moeten nemen om een bank weer gezond te maken
- Centraal bankenfonds
o Singel resolution fund
o Falende banken mogen een beroep doen op het Europese bankenfonds als een bail in
onvoldoende helpt om ze weer gezond te maken.
- Geharmoniseerd depositogarantiestelsel
o Het bevordert een eerlijke concurrentie tussen banken
De bankencrisis van 2007-2008 heeft geleid tot aanscherping van het toezicht. De kredietcrisis is ook de
aanleiding voor de Europese bankenunie geweest. Hierin neemt de ECB het directe toezicht op de
systeembanken over van de nationale centrale banken.
Grote systeembanken genieten een verkapte of impliciete staatsgarantie. Iedereen weet dat de overheid deze
banken bij een dreigend faillissement wel moet redden. Dit heeft ongewenste gevolgen:
- Een systeembank kan door de impliciete staatsgarantie goedkoper lenen dan een kleine bank
- Bestuurders van een systeembank weten dat de overheid te hulp zal schieten als de bank in nood
komt. Hierdoor nemen ze teveel risico.
Commerciële banken zorgen voor basale bancaire diensten, zoals betalen, sparen en lenen. Zakenbanken
trekken geen geld van spaarders aan. Een ander probleem dat tijdens de kredietcrisis aan het licht kwam, was
de marktstructuur van het bankwezen.
, 3
Hoofdstuk 18 Vraag naar geld en monetair beleid
3 motieven voor het aanhouden van geld
1. Vraag op grond van transactiemotief of naar actief kasgeld= Geld nodig hebben om producten te
kopen.
2. Vraag op grond van voorzorgmotief= Geld aanhouden uit voorzorg dat dure producten kapot gaan.
3. Vraag op grond van speculatiemotief= Geld aanhouden als oppotmiddel of vermogensbestanddeel.
De vraag naar grond van het voorzorgs- en speculatiemotief samen is de vraag naar inactief kasgeld. De vraag
naar inactief kasgeld hangt af van de hoogte van de rente.
- Hoge rente en/of verwachting van een hoge rente→ gezinnen zullen weinig inactief kasgeld
aanhouden.
- Lage rente en/of verwachting van een lage rente → veel inactief kasgeld aanhouden.
In tijden van politieke, sociale en economische onrust neemt de vraag naar geld als vermogensbestanddeel
toe.
De kwantiteitstheorie van de vraag naar geld
Volgens deze theorie hangt de vraag naar geld af van de nominale waarde van de productie en de
omloopsnelheid van geld → M x V = P x Q
Kwantiteitstheorie (= verkeersvergelijking van Fisher) = M x V = P x Q
M= geldvraag
V= omloopsnelheid of Velocity. Het aantal keer per jaar dat een geldeenheid gebruikt wordt voor de aanschaf
van goederen en diensten die deel uitmaken van het bbp
P= prijsniveau van het bbp
Q= reële productie van het bbp
% verandering M + % verandering V = % verandering P + % verandering Q
Stap 1: M x V = P x Q of bij percentages % verandering M + % verandering V = % verandering P + %
verandering Q
Stap 2: Benoem waar elke letter voor staat.
Stap 3: Benoem dat M x V = geldstroom
Stap 4: Benoem dat P x Q = goederenstroom
Stap 5: Benoem dat geldstroom gelijk moet zijn aan goederenstroom. Is hij erg uit balans dan krijg je inflatie
Stap 6: Geef een voorbeeld van % verandering M + % verandering V = % verandering P + % verandering Q
Rente= De prijs van geld
Rente risico bestaat uit velocity (volatiliteit) en exposure
, 4
Stel dat er een economie is waar 10 piano’s worden verkocht.
M= 100.000
Velocity= 1
P= ?
Q= 10
Wat is de prijs per piano?
MxV=Px Q
100.000 x 1 = ? x 10
P= 100.000 : 10 = 10.000
Stel dat er een economie is waar 5 kapsalons worden verkocht voor €4,50 per stuk. Er is €100 in deze
economie, wat is de velocity?
M= 100
V= ?
P= 4,50
Q= 5 stuks
100 x ? = 4,50 x 5
100 x ? = 22,50
?= 0,225
De omloopsnelheid van geld hangt af van technische ontwikkelingen in het betalingsverkeer en van de
betalingsgewoonten. De omloopsnelheid van geld hangt ook af van de hoogte van de rente. Beleggers
houden veel inactief kasgeld aan bij een lage rente. Dat geld gebruiken ze dan niet voor de aanschaf van
goederen en diensten.
Lage rente → lage omloopsnelheid van geld
Hoge rente → hoge omloopsnelheid van geld
Monetair beleid
Het monetair beleid in het eurogebied is in handen van de ECB. Een hoge inflatie maakt geld minder geschikt
als ruilmiddel, oppotmiddel en rekeneenheid. Daarom is het monetaire beleid gericht op inflatiebestrijding.
Monetair beleid moet ervoor zorgen dat de geldhoeveelheid geen ongunstige invloed heeft op de economie,
want zowel een te hoge als een te lage geldhoeveelheid is schadelijk. Te veel geld → prijzen stijgen. Te weinig
geld → men kan weinig besteden → afname productie.
De ECB richt het monetair beleid op prijsstabiliteit (o.b.v. de verwachte inflatie). De bank baseert haar
inflatieverwachting op 2 pijlers:
1. Monetaire analyse
o ECB vergelijkt de feitelijke geldgroei met de referentiewaarde
o ECB kijkt naar de ontwikkeling van M3
o Inflatie ontstaat volgens de monetaire analyse als er te veel geld achter te weinig goederen
aan jaagt
2. Economische analyse
o ECB onderzoekt de invloed van allerlei economische variabelen op de inflatie= inflatie
indicatoren
Uit de monetaire en economische analyse leidt de ECB een inflatieverwachting af. Op die verawchting baseert
de ECB haar beleid.
Doelstelling Inflatie onder de 2%
Twee pijlers Monetaire analyse: groei van de Economische analyse: inflatie-indicatoren
geldhoeveelheid (conjunctuur, wisselkoers)
De ECB Rente Kredietverlening Rente
beïnvloedt: door banken
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur EvelineSchipperHR. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.