Examen: schriftelijk examen, verhouding 50/50 2 proffen. Combinatie van open vragen, casussen,
stellingen, meerkeuzevragen (+ proefexam paasvakatie Toledo). Vb commentaar geven op arresten.
Leerstof:
Arresten + witte blaadjes kennen. Paars niet kennen!
Websites: Leuvenpubliclaw.com , belgischgrondwet.be , yt de gw voor iedereen
Les 1
Basis begrippen en centrale thema’s
I. Functies vd grondwet
JEFFERSON: onafhankelijkheidsverklaring van 13 Britse koloniën = VS. “Aarde behoort uitsluitend aan de
levenden, en een generatie niet het recht heeft om volgende generaties te binden door een starre, moeilijk
wijzigbare GW.”
Functie gw: organiseren en beperken vd overheidsmacht.
• Eerste functie: democratische organisatie van de overheidsmacht.
◦Gw rol:
‣ 1: Geeft bev aan machten/ overheidsorganen -> organisatie
‣ 2: Primaire rechtsbron (top v HDN); bevat regels over totstandkoming en geldigheid vd overige
rechtsnormen
‣ Brengt overheid tot stand; vandaar constitutioneel recht
◦We houden ons bezig met democratische grondwetten (niet allemaal en niet allemaal even
democratisch)
Moderne gw-concept: idee van instemming v geregeerden/onderdanen -> volkssoevereiniteit.
Façadegw: in praktijk weinig effect hebben, creëren gwn een beeld = masker.
• Tweede functie: beperking van de overheidsmacht.
◦Constitutioneel recht doel:
‣ 1: overheidsgezag organiseren
‣ 2: beperken v dat gezag
‣ Gw moet machtsmisbruik door de overheid en haar onderdanen tegengaan -> = vrijheid v
burgers beschermen
• Hiervoor twee technieken
Functies grondwet: tweede technieken; om machtsmisbruik tegen te gaan en vrijheid burgers te
beschermen/ (2) manieren hoe gw de overheidsmacht inperkt
• Verdelen v overheidsmacht tss ambten, organen = (1) machtenscheiding; horizontale machtenscheiding
en verticale. Meeste gw beide techienieken.
• (2) Verankeren v fundamentele rechten en vrijheden. -> inspo LOCKE & MONTESQUIEU
• MACHTENSCHEIDING
◦Horizontale machtscheiding: versch taken vd een overheid te verdelen tss meerdere instellingen v
diezelfde overheid. Op hetz niveau hebben we 3 machten -> MONTESQUIEU: trias politica.
‣ 3 overheidsfuncties; wetgevende, uitvoerende en rechterlijke. -> te spreiden over machten.
Vb. Federaal niveau; WM: kamer en senaat. Heeft een wetgevende functie.
-> Doel: overheidsmacht beperken en machtsmisbruik tegen te gaan om zo vrijheid burgers te
beschermen.
Absolute machtenscheiding: 3 overheidsfuncties zijn zuiver afgebakend. Vb. Fr eerste gw.
Checks and balances: systeem zonder zuivere scheiding, elk v deze instanties elkaar zou controleren en in
bedwang zou houden, zodat geen enkele instantie te veel macht zou krijgen. Er is samenwerking en
controle, machtsevenwicht. Dit idee v checks and balances wordt gerealiseerd door verschillende
mechanismen: vb. Amerika; congres heeft wetgevende functie maar president heeft vetorecht over
wetsvoorstel. België; RvS (UM) = staat buiten rechterlijke macht, administratieve rechtscollege ->
controleert bestuur + art. 159 GW rechter (HDN).
HAMILTON: volgens hem moet rechterlijke macht de wetgever controleren.
◦Verticale machtscheiding/ verticale verdeling v bev; verdeling v taken binnen verschillende territoriaal
omschreven overheden/overheidsverbanden/ niveaus. Niveaus; lokale, regionale, supranationale en
internationale.
, ‣ Constitutionele technieken:
• Gelaagde rechtsorde: er zijn verschillende niveaus vh rechtssysteem. Er is een ordening in
niveaus.
◦vb. gw, wetten, verordeningen en besluiten. Elk niveau heeft een rol en geldt voor een
specifiek gebied.
• Constitutioneel pluralisme: er bestaan naast elkaar binnen een staat meerdere
constitutionele normen en waarden, die kunnen botsen en conflicteren. Er is geen
enkelvoudige dominante gw, maar meerdere grondwettelijke bronnen. Waarbij elke
grondwet/rechtsbron zijn eigen specifieke regels en bevoegdheden heeft.
◦vb. Duitsland met 3 gw een fed, deelstatelijke, …
In principe kan elke overheid binnen de gelaagde rechtsorde een eigen GW aannemen vb. Duitsland.
• Federalisme: er is spreiding v bev tss verschillende autonome rechtsordes. De macht
tussen twee of meer overheden (bijvoorbeeld de centrale overheid en de deelstaten) wordt
verdeeld.
◦vb. gemeenschappen en gewesten, …
• Decentralisatie: er is een centrale overheid die bep taken geeft aan ondergeschikte (lokale)
minnen
besturen. Ze zijn niet autonoom.
◦vb. Gemeenten.
• Subsidiariteitsbeginsel: er is een hogere overheid die zich niet moet bemoeien met taken
die ook door lagere instanties kunnen worden afgehandeld. Dat politieke beslissingen op
het laagst mogelijke niveau moeten worden genomen, dus zo dicht mogelijk bij de burgers.
Dit betekent dat beslissingen op centraal niveau alleen genomen moeten worden als het
niet op lokaal niveau kan worden opgelost.
• VERANKEREN VAN RECHTEN EN VRIJHEDEN
Vb. Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring; ‘alle mensen onvervreemdbare rechten hebben gekregen;
leven, vrijheid en nastreven van geluk.’ LOCKE
-> in “déclaration des droits de l’homme te du citoyen”: natuurlijke rechten.
Volgens L. is de taak van de overheid om deze rechten te beschermen.
-> via een reeks amendementen een Bill of Rights aan de GW v VS toegevoegd.
Vb. Blijde Inkomst vh Hertogdom Brabant; doc dat de macht vd hertog beperkte, het bevat recht v vrijheid v
meningsuiting, …
Vb. Magna Carta; handvest v vrijheden.
Vb. UVRM, EVRM. Art. 14 GW - geen straf zonder wet.
Vb. Charter van Kortenberg (1830, Belgische onafhankelijkheid) -> document verklaarde onafhankelijkheid v
belgie v Nederland. vb. eerlijk proces voor alle burgers = garandeerde vrijheden vd onderhorigen. Voorloper
vd huidige gw.
Functies van grondwet: overige
1) Natie- en staatsvorming.
2) Programmatorische functie: gw bevat programma voor toekomstige ontwikkelingen vh land. Het bevat
doelstellingen om rechten en vrijheden v burgers te verzekeren. Vb. Bescherming v milieu.
3) Grondwet zien als “maatschappelijk contract” tss vrije burgers. Wij onze vrijheid voor een stuk afstaan.
Overheid geeft in ruil een goed bestuur en bescherming vrijheden. HOBBES omschrijft in boek Latvian:
Via grondwet ontsnappen we vd natuurstaat. Gw richt overheid op. Volk recht heeft af te zetten.
Geen orde -> eigen belang nastreven = oorlog.
LOCKE; overheidsmacht moet begrensd zijn.
,Les 2
II. Grondwet in materiele en formele zin
Materiele zin: geheel v fundamentele rechtsregels over de organisatie van overheidsgezag en inperking
daarvan.
Formele zin: tekst die met bijzonder gezag bekleed is. Het kan enkel met bijzonder meerderheid gewijzigd
worden en is hiërarchisch hoogste rechtsregel binnen een rechtssysteem.
Vb. art 4 GW, BWHI.
III. 3 belangrijke classificaties (categorieën, indelingen)
1. De grondwet en de democratievorm (6):
- directe democratie: volk maakt zelf wetten + neemt rechtstreeks deel aan politieke besluitvorming.
vb. Volksraadpleging/referenda, town meetings in VS (=vb stadsbudget, bouwprojecten).
- representatieve/indirecte democratie: burgers nemen niet zelf deel aan de besluitvorming.
vb. Volksvertegenwoordigers die verkozen zijn en zo vertegenwoordigen, gekozen parlement representeert
de samenleving.
+ burgers zich niet dagelijks met bestuur moeten bezig houden
- bestuur in handen v beperkte groep
- betrokkenheid burger bij besluitvorming is beperkt
Vaak wordt representatieve stelsel aangevuld met vormen v participatieve/deliberatieve democratie.
- participatieve democratie: burgers rechtsreeks bij beleid betrekken. Burgers krijgen de mogelijkheid om
mee te beslissen over pol vraagstukken.
vb. Organiseren v volksraadpleging, petitierecht (=verzoekschrift indienen om een bep actie te eisen).
- deliberatieve democratie: uitgangspunt dat democratische legitimiteit voortvloeit uit de uitwisseling v
argumenten tss geïnformeerde burgers die vrij kunnen oordelen. Ze streven naar consensus ipv
meerderheidsstelsel. Doel is gezamenlijk tot beslissingen te komen die het algemeen belang dienen.
vb. Steekproef, burgers laten overleggen over bep thema’s.
- meerderheidsdemocratie: art. 53 GW - elk besluit meerderheid kamers
Meerderheidsregel: zorgt ervoor dat aan de stem v elke burger een gelijk gewicht toekomt en dat elke
kiezer dezelfde kansen krijgt om de pol beslissingen te beïnvloeden. Anders zal de stem vd minderheid
zwaarder doorwegen.
-> tegenhanger hiervan is =
- pacificatiedemocratie/consensusdemocratie: democratische legitimiteit hier gebaseerd op consensus tss
versch segmenten vd samenleving.
LIJPHART - zijn model wordt vaak gebruikt in landen waar ze willen vermijden dat bep groepen permanent
zouden w geminoriseerd. Vb. Vetorechten. België was dit vroeger.
Alarmbelprocedure deelstatelijk niveau: instrument om politieke impasses en spanningen tussen de
verschillende politieke niveaus te voorkomen of op te lossen. Regering kan aan federaal parlement vragen
om stemming over wetsvoorstel uit te stellen/ belangenconflictprocedure te starten. Wordt
alarmbelprocedure aanvaardt; dan wordt de stemming over het wetsvoorstel uitgesteld en moet er overleg
plaatsvinden tussen de federale regering en de deelstaatregeringen om tot een compromis te komen. Als er
geen overeenstemming kan worden bereikt, kan de belangenconflictprocedure worden gestart. Dit houdt in
dat het geschil tussen de federale overheid en de deelstaat wordt voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof,
dat uitspraak doet over de grondwettelijke bevoegdheden.
Patstelling: situatie waarin enkele partijen tov elkaar staan en geen v hen bereid is toe te geven/ compromis
te sluiten.
2. De grondwet en de regeringsvorm
Binnen representatieve democratie kan er een onderscheid gemaakt w tss:
1- Parlementair systeem; regering samengesteld uit/pol verantwoording verschuldigd aan de meerderheid
in parlement. Er is geen strikte scheiding tss WM en UM.
• Voordeel: in combinatie met meerderheidsstelsel zo sneller programma kan realiseren
• Nadeel: minder controle, rol parlement wordt kleiner
2- Presidentieel systeem; president afzonderlijk verkozen, maakt geen deel uit van parlement en geen
verantwoording verschuldigd. Gescheiden bev. Er is een strikte scheiding tss WM en UM.
,-> Belangrijkste verschil: horizontale machtenscheiding is strikter bij presidentiële. Bij parlementaire
systeem is er een politieke samenhang en samenwerking. Bij presidentiële systeem is dat veel minder,
president rechtsreeks verkozen, …
◦Duitsland is een parlementair systeem.
◦Eerste minister is parlementair systeem heeft meer macht dan president in presidentiële systeem.
3. De grondwet en de staatsvorm
Staatsvorm: wijze waarop verhoudingen w geregeld en bev w verdeeld tss vesch overheden in gelaagde
rechtsorde -> heeft te maken met verticale machtsverdeling.
Geldt bij alle types: Criterium van onderscheid:
hogegezageigen
• Soevereiniteit; onafhankelijk gezag, macht die door geen andere macht wordt ingeperkt.rechtsorde
Interne; hoogste rechtsbev binnen een overheidsverband.
Externe; onafhankelijk zijn v andere staten/bovenstatelijke verbanden. vb. Oekraïne.
• Kompetenz-Kompetenz (=bevoegdheid vd bevoegdheid):
‣ kompetenz-kompetenz: bev om te beslissen over geldigheid en reikwijdte v zijn eigen bev.
Types staatsvormen: (5)
Eenheidsstaat: soevereiniteit/kompetenz-kompetenz berust onverdeeld bij centrale bestuur.
1- Gecentraliseerde eenheidsstaat: w alle overheidsfuncties uitgeoefend door instellingen die behoren tot
hetz centrale bestuur. = centrale overheid.
‣ vb. (Noord-Korea), Rusland (demo op papier), vroeger Frankrijk.
◦Soevereiniteit onverdeeld bij centrale overheid.
◦Er is interne en externe deconcentratie.
‣ Deconcentratie: het overdragen van bep taken vanuit een centrale overheid naar lagere
instanties
• Interne: bev overdragen v centrale overheid naar lagere niveau binnen hetz overheid.
• Externe: idem naar andere entiteiten (=iets) buiten de overheid. Vb. Gerechtsdeurwaarder.
‣ Lagere instanties/ambten hebben geen rechtspersoonlijkheid + staat onder hiërarchisch
toezicht v dat centrale overheid.
tantaaldecentralisatie
2- Gedecentraliseerde eenheidsstaat: er zijn ondergeschikte besturen die geen onderdeel vormen vd
centrale overheid.
‣ vb. Nederland, Frankrijk, … vb. Gemeente, provincies.
‣ Die besturen hebben wel rechtspersoonlijkheid + staan onder minder sterkte vorm v
administratieve/bestuurlijke toezicht.
◦Gedecentraliseerde besturen hebben bev de in (grond)wet omschreven zijn.
‣ Bij die bev niet volledig autonoom: ze zijn onderworpen aan de wetten vh centraal niveau en hun
regels hebben zelf geen kracht v wet.
j ◦Territoriale decentralisatie
– Algemeen omschreven bevoegdhedenzaan toegekend aan overheden die voor een bep grondgebied bev
ï
zijn. Vb. Gemeenten, provincies.
– Publiekrechtelijke lichamen, gesteund op politieke vertegenwoordiging vb. Verkiezingen v
burgemeester.
◦Functionele decentralisatie
– Specifiek omschreven bevoegdheden.
vb. De lijn, nmbs -> openbare vervoer.
– Organieke autonomie, niet gesteund op politieke vertegenwoordiging
vb. Mensenrechtenorganisaties, nationale bank -> handelen onafhankelijk v regering.
3- Federale staat (of bondsstaat) vb. Duitsland, VS
<-> unitaire staat. Gedecentralisme combineren met federale staat vb. België.
Naast centrale (federale) niveau zijn er deelstaten die gezag uitoefenen over bep deel v grondgebied.
Verdeling van bevoegdheden tussen geografisch afgebakende autonome deelstaten.
‣ Hun normen hebben een kracht van wet vb. Decreet
‣ Deelstaten zijn autonoom. Geen toezicht federale overheid.
‣ Ze zijn niet soeverein. Soereiniteit en kompetenz-kompetenz is op federaal niveau.
◦Federale grondwet is de basis v federale staat.
Vb. Onderwijs -> gemeenschap is hiervoor bevoegd. Federale overheid kan hier niets tegen doen maar wel
,4- Confederatie (statenbond) vb. Europese unie.
Internationaal samenwerkingsverband tussen onafhankelijke en soevereine (lid)staten.
◦Soevereiniteit bij lidstaten.
◦Basis is Verdrag en niet een GW.
◦Kompetenz-Kompetenz bij de verdragsstaten/deelnemende staten.
5- Federale unie of federatie van staten vb. Europese unie.
◦Soevereiniteit verdeeld tss de federatie en lidstaten/ gesplitst of verdwenen.
◦Geen hiërarchie.
◦Constitutionele (=uit gw voortvloeiende) verdragen.
Hoe federaties werken
Federale besluitvorming. Federaties (=staten die met elkaar samenwerken) moeten beslissen hoe de
centrale besluitvorming best kan w georganiseerd.
Het geldt voor alle types, elke federatie wordt geconfronteerd door spanning tss 2 principes/
uitgangspunten = democratisch principe <-> federale principe.
Democratisch principe: beslissingen bij gewone meerderheid zullen genomen w.
Federale principe: idee dat rechten v kleinere deelgebieden binnen de federatie moeten w beschermd tegen
overmacht v grotere staten.
dit conflict over federale besluitvorming opgelost door compromis v tweekamerstelsel:
- eerste kamer; vertegenw bevolking v de federatie en is samengesteld volgens gelijkheid v
unieburger -> 1 person 1 vote.
- tweede kamer/senaat: vertegenw de deelstaten en samenstelling reflecteert de gelijkheid v
deelstaten. Vb. Amerikaans senaat; elke staat 2 leden ongeacht het bevolkingsaantal. Er is geen paritaire
(=Frans en Vlaams hetz hoeveelheid) senaat bij ons. Wel paritair systeem in ministerraad; hetz aantal
Vlaamse als Waalse ministers.
Algemene kenmerken federaties
• Centripetaal federalisme: wnr een federatie ontstaat als gevolg vd samenvoeging v voorheen
onafhankelijke staten. (van veelheid naar eenheid, idee we gaan samenwerken) vb. VS, EU, Duitsland.
• Centrifugaal federalisme: federaties die ontstaan uit unitaire staten door afscheiding. (van eenheid naar
veelheid, regio’s streven naar autonomie) vb. België, VK, Spanje. gemeen ongewesten
a
• Symmetrisch federalisme: deelgebieden hebben dez mate v autonomie ten opzichte v centrale overheid.
Vb. België; 3 gemeenschappen hebben dez mate v autonomie en macht en dezelfde bevoegdheden op
het gebied van cultuur, onderwijs, gezondheidszorg, taal, … = geen speciale regels/privileges toegekend
aan bep regio’s/deelstaten.
• Asymmetrisch federalisme: sommige regio’s krijgen meer autonomie dan andere. Vb. Spanje, VK. De bev
en autonomie vd deelstaten/regio’s verschillen op basis van historische, culturele of economische
factoren. Ugemeenschavigement
uwaalse
genestnergemeen sch
• Duaal federalisme: de federatie en de deelstaten hebben v elkaar onderscheiden bev die zij los v elkaar
uitoefenen.
• Coöperatief federalisme: versch niveaus delen bep (aspecten) v bev/ werken ze samen bij de uitoefening
ervan.
IV. Enkele centrale thema’s vh publiekrecht
(2) constitutionele vraagstukken:
I. Problematiek vd verankering vd GW en gebr v bijzondere meerderheden
◦GW met bijzondere gezag bekleed.
‣ Art. 195 GW - wijziging GW: 2/3 meerderheid.
◦“de gw gaat in tegen meerderheidsbesluitvorming” -> het niet met gewone meerderheid kan
gewijzigd w, in engelse literatuur: ‘Counter-majoritarian difficulty’. (Gaat in tegen democratische
uitgangspunt -> stem minderheid weegt zwaarder door)
‣ probleem kan op 2 manieren w opgelost:
• procedurele versus inhoudelijke democratieopvatting:
Procedurele component; uitgangspunt is meerderheidsbesluitvorming, spelregels nodig vb welke
kiesstelsel, … anders bij meerderheid beslissen niet mogelijk. + politici die regels niet zomaar kan wijzigen.
Inhoudelijke component; iedere burger moet rechtsregels naleven, bepaalde ethische standaarden moeten
zijn, persoonlijke vrijheden en rechten minderheid in de samenleving moeten beschermd worden.
-> 2 opvattingen v vrijheid:
- collectieve vrijheid: volkssoevereiniteit. Vrijheid verwijst naar participeren en publieke
besluitvorming.
,II. Rechterlijke controle vd WM en UM (wetgever en bestuur)
“Wie moet controleren dat GW wordt nageleefd; politici zelf of rechter”. “Kan rechter de UM en bestuur
controleren?”
-> checks and balances
Afhankelijk vh stelsel zullen hoven/rechtbanken (jurisdictineel monisme: gwn hoven en rechtbanken zijn bev
ook voor bestuurshandelingen)(jurisdictioneel pluralisme: naast gwn hoven en rechtbanken, heb je
afzonderlijke administratieve rechtscolleges) bev zijn om te checken of regering en bestuur de hogere
normen hebben gerespecteerd. “Kan rechter zich ook uitspreken over de grondwettigheid v wetgeving”.
• Argumenten pro rechterlijke controle van de wetgever
– Onafhankelijkheid, specialisatie (=rechten diploma), expertise (=moeten iets kennen over gw,
mensenrechten)
– Bescherming minderheid tegen tirannie meerderheid (=minderheid zo beschermd)
• Argumenten contra rechterlijke controle van de wetgever
– Ondemocratisch (=die is niet verkozen)
– Gebrek aan kennis/informatie/… (=vb onvoldoende wetenschappelijk inzicht)
Les 3 en 4
I. Belgische grondwet
Bronnen vh grondwettelijk recht/ constitutioneel recht
-> het heeft een gelaagd karakter en komt tot stand op verschillende overheidsniveaus.
Bestuursniveaus: internationale, europese, federale, deelstatelijke en lokale niveau.
Hoogste rechtsbron binnen rechtssysteem is de formele grondwet (traditioneel).
A. Historische context
Revolutie 1830 was een reactie op Ned bestuursmodel + beleid v koning Willem I.
-> Belgische GW (1831) vormde een antw op de Zuid-Ned kritiek op de Fundamentele Wet van 1814; GW
van Verenigd Koninkrijk de Nederlanden.
(5) Kritiek
• De positie van de Koning; had een heel sterke positie.
– Geen ministeriële verantwoordelijkheid: benoemde zelf zijn ministers en enkel aan hem verantw
verschuldigd en niet aan parlement, (doet denken aan presidentieel systeem: daar is president verkozen en
koning puur erfopvolging)
– “Koninklijke Besluitenregering”: alle taken die niet aan parlement rechtsreeks toegewezen waren ->
taken vd Koning en vd regering (=residuaire/overblijvende bev). -> regelgevende bev vaak door de Koning
alleen werd uitgeoefend.
– Koning niet akkoord met controle op de wettigheid v bestuurshandelingen -> conflictenbesluit van
1822: het gaf de Koning de macht om geschillen waarin het bestuur betrokken was, aan de kennisneming
van de gewone rechter te onttrekken = rechter kan zich niet uitspreken over handelingen v bestuur.
• Andere institutionele twist-appels
– Ondervertegenwoordiging Zuidelijke Nederlanden in Staten-Generaal: België was ongerepresenteerd
– Om de 10 jaar begroting aan het parlement ter goedkeuring voorgelegd.
• De godsdienst- en onderwijspolitiek: noorden protestants, zuiden katholiek.
– Inmenging opleiding/benoeming geestelijken/bisschoppen
– Secularisatie (=losmaken goddelijke) gerichte onderwijspolitiek/ voorafgaande toelating voor
oprichten van scholen: staat bemoeide zich met onderwijs -> katholieken waren vroeger daar vrij in.
• De rechten en vrijheden (beide niet gerespecteerd door koning)
– Inbreuken persvrijheid (bv. proces Louis de Potter (=opposant): die werd in gevangenis gegooid door
zijn kritische pen, was 1 vd leiders v Belgische revolutie): vrijheid v meningsuiting; kritiek werd niet
getolereerd.
– Inbreuken vrijheid van vereniging
• De taalpolitiek
– Nederlands enige officiële taal voor administratie en gerecht (in zuiden = België, sprak men Frans),
carrière kansen vermindert -> moesten nu Ned leren.
THORBECKE noemde Verenigd Koninkrijk der Nederlanden -> “Napoleontische staat met constitutionele
gevel”. -> Fundamentele wet zorgde voor een constitutionele façade + houding vd Koning.
,B. Basisbeginselen van de Belgische Grondwet
– Soevereiniteit: “Alle machten gaan uit na de natie”
• Grondwet geen vermelding woord soevereiniteit
• Art. 33 GW: breuk met vorstelijk absolutisme -> natie is soeverein en niet koning
‣ Referendum in strijd met art. 33 GW -> want geen natie.
• Scheiding der machten: “uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald” + geen enkele
staatsmacht is soeverein; soevereiniteit w verdeeld.
• Tegenstelling volkssoevereiniteit (ROUSSEAU) / nationale soevereiniteit (vroeger geen onderscheid)
-> bij ons nationale soevereiniteit. Natie gaat over burgers van heden, verleden en toekomst. Volk gaat over
burgers van nu.
– Democratievorm: -> ‘representatief/indirecte democratie’ / ‘pacificatie/consensusdemocratie’
• Representatief stelsel = werd bij ons gekozen. -> volksvertegenwoordigers.
– Van cijnskiesstelsel naar =
– Art. 61 GW: iedere kiezer heeft recht op één stem
– Art. 53 GW -> meerderheidsbesluitneming = volstrekte meerderheid
• meerderheidsdemocratie omgevormd naar pacificatiedemocratie (dit vanaf 1970 in GW) ->
consensus tss taalgemeenschappen.
– art. 99 GW: paritaire (=gelijke) samenstelling ministerraad + art. 54 GW - alarmbelprocedure
– ‘l’état belgo-flamand (er waren meer Nederlandstaligen in parlement dan Franstaligen: fr
wouden bescherming)
– ‘grendelgrondwet’ -> dit dan ingevoerd (=gw gewijzigd 2/3 meerderheid)
– bescherming v minderheid door consensus, veto.
– Regeringsvorm: parlementaire-monarchie
– monarchie zorgde voor meer stabiliteit + continuïteit door bv. Erfopvolging.
Strategisch ook goede keuze; trouwen -> zo connecties -> vb. Leopold I
– “le roi règne mais ne gouverne pas”: beperkte rol voor de koning, GW was er al en koning kon
het niet meer aanpassen.
-> inperking van koninklijke macht:
– Art. 88, 96, 106 GW: koning onschendbaar + zijn ministers zijn verantw (-> pol verantw aan
parlement)
– Art. 105 GW: koning (=regering) geen andere macht dan GW hem geeft (Willem I was er van
overtuigd dat de overblijvende bev aan hem waren toegekend) -> macht verschoven v regering naar
parlement. = koning enkel toegewezen bevoegdheden -> residuaire bev is nu bij wetgever.
– Onafhankelijke rechterlijke macht
– Art. 40 GW: “De rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de hoven en rechtbanken.”
– Art. 144-145 GW: rechterlijke macht bevoegd voor alle geschillen subjectieve rechten (=burgerlijke
rechten)(=ook wnr overheid daarbij betrokken is) -> checks and balances.
– Art. 159 GW: rechterlijke macht bevoegd om onwettige bestuurshandelingen niet toe te passen +
, – Vereniging
– Godsdienst
– Onderwijs
– Principe v scheiding van kerk en staat
• Art. 21 GW: “De Staat heeft niet het recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der
bedienaren van enige eredienst.” -> gekomen door katholieken omdat Willem I zich hiermee moeide.
– Taalvrijheid (= overheid kan taalgebruik niet regelen, enkel voor openbaar gezag en rechtszaak)
• Art. 30 GW: “Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan
door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken.”
– Staatsvorm: van (1831) gedecentraliseerde eenheidsstaat naar federatie
• Gedecentraliseerde eenheidsstaat: met gemeenten en provincie -> zelfstandigheid + toezicht
centrale overheid. -> later omgevormd naar dit =
• Federale staat
• Federatie van staten – confederatie (of volgens sommige naar dit)
C. Wijziging en interpretatie van de Grondwet (=procedure -> art. 195 GW)
GW is een GW in formele zin; zij kan enkel via een in de GW zelf vastgelegde procedure w gewijzigd.
Onderscheid tss oorspronkelijke grondwetgever en afgeleide grondwetgever:
– Oorspronkelijke grondwetgever => Volksraad (=oorspronkelijke constituante 1830)
‣ Constituante: vergadering belast met het ontwerpen van een grondwet.
-> ze handelden illegaal, er waren geen regels, eerste vergadering; beslissen dat ze met meerderheid gaan
beslissen (= ze waren niet gebonden aan constitutionele regels).
– Afgeleide grondwetgever => art. 195 GW
Art. 195 GW (= hierin staat herzienningsprocedure) – procedure drie fases:
• 1) Voorstel tot herziening vd GW. Dit kan worden ingediend door kamer van volksvertegenwoordigers/
senaat of door de regering zelf.
◦Preconstituante: drie takken v federale WM nemen een verklaring tot herziening (=geen wet in
formele/materiele zin) vd GW aan (=elk afzonderlijk; duiden art aan die kunnen w herzien)
◦In kamer en senaat = goedkeuring gewone meerderheid zie art. 53 GW + meerderheid vd leden moet
aanwezig zijn.
◦RvS geeft geen advies over herzieningsverklaring.
• 2) Raadpleging kiezerskorps: als gevolg v publicatie v herzieningsverklaringen in BS, w wetgevende
kamers ontbonden (=ontslaan) en vinden er nieuwe verkiezingen plaats (binnen 40 dagen). Constitunate
= nieuwe kamers, w (binnen de 3 maanden) bijeen geroepen.
-> = alle kiesgerechtigde burgers w opgeroepen om hun stem uit te brengen over herziening vd GW.
Uitslag v deze raadpleging is niet bindend. komentekenen zelf metzegaan veranderen
opinie kanpoliticibeïnvloeden nemenvhun
het
geefteen
beslissingen
publieke
b
• 3) Wijziging vd GW: constitunate mag tekst wijzigen binnen de grenzen v herzienningsverklaring.
Procedure komt overeen met bicamerale procedure - art. 77 GW. Aangenomen herzieningen w door
koning bekrachtigd en afgekondigd.
‣ Initiatief kan uitgaan van kamer/senaat.
‣ Meerderheidsvereisten en aanwezigheidsvereisten: voorstel tot herziening is pas aangenomen
wnr =
• Minstens 2/3 vd leden v elke kamer moeten aanwezig zijn + elke kamer moet 2/3
meerderheid vd uitgebrachte stemmen krijgen (=niets met taalgroepen want dat bestond
toen niet!).
• Onthoudingen w wel meegeteld voor de berekening vh aanwezigheidsquorum, maar niet
voor het bepalen vd meerderheid vd stemmen.
◦Onthoudingen: het niet uitbrengen van zijn stem.
◦Quorum: het minimale aantal leden dat aanwezig moet zijn om besluiten te mogen
nemen.
Supraconsitutionele normen: normen die niet kunnen w gewijzigd. We hebben dat niet = alles kan gewijzigd
w -> geen inhoudelijke grenzen.
Voorbeelden waar wel zo’n normen zijn:
- Frankijk (vb. dat ze v fr geen monarchie kunnen maken), Duitsland (vb. Ewigkeitsklausel), …
- Raad van State: geen inhoudelijke grenzen
, I parlement
◦ten minste de helft van de leden van elke taalgroep aanwezig
• Impliciete wijziging vd GW: dat de betekenis v een art dat niet voor herziening vatbaar is, wordt
gewijzigd door wijziging v art dat wel voor herziening vatbaar is.
- vb. Art. 30 GW - taalvrijheid (=onwijzigbaar) en art. 129 GW - gemeenschappen; onderwijs -> zo
beperkingen op taalvrijheid. (=ze wel taal kunnen regelen).
- vb. Art. 42 GW - leden v beide kamers vertegenw de natie (=belangen van heel het land), art. 43
GW - indeling v fed parlement in taalgroepen (=belangen van hun taalgroep). Zo heeft art. 43 GW art. 42
GW gewijzigd.
• invoering van tijdelijke overgangsbepaling; periode v vlinderakkoord, art. 195 GW was wel voor
herziening vatbaar, ze hebben hem door overgangsbepaling tijdelijk gewijzigd (=art), tijdelijk konden
sommige artikels gewijzigd w die niet in bestaande verklaring tot herziening waren opgenomen ->
procedure zo tijdelijk aan de kant geschoven.
‣ Vlinderakkoord: maakte einde aan lange periode v pol onzekerheid; akkoord werd gesloten na
de fed verkiezingen waarbij geen enkele partij in staat was om een meerderheid te behalen in
het parlement.
-> gevaarlijk precedent (=voorafgaand geval) gecreëerd -> geen ontbinding vd kamers, gwn art. 195
GW aan de kant schuiven en zo heel de GW te wijzigen.
– Interpretatiemethodes;
Grondwetten bevatten weinig aanknopingspunten over de manier waarop zij moeten w uitgelegd. nooidhtenties
- Twee groepen: (beide methodes w gebruikt)
• 1) Tekstuele / historische interpretatiemethodes: oorspronkelijke bedoeling/betekenis vd tekst
centraal stellen. -> interpretator vd GW moet opzoek gaan naar de originele intenties/ideeën vd auteurs.
Vb. Vroeger vonden ze doodstraf niet een wrede en ongewone straf + was er geen bedoeling om die later
ongrondwettig te verklaren.
‣ Voordeel: Er is hier rechtszekerheid. Niet moet twijfelen over de betekenis.
naarintentiesmaar
gok
• 2) Evolutieve (teleologische) interpretatiemethodes: de betekenis v/e grondwetsbepaling mee
evolueert met de wijzigende maatschappelijke omstandigheden. Rekening houden met hedendaagse pol,
sociale en culturele opvattingen.-> interpretator moet kijken naar doel vd norm en vertalen naar de
hedendaagse context.
MARSHALL: de bedoeling vd GW is dat die lang mee moet gaat en aangepast moet w aan hedendaagse
context.
Vb. Doodstraf is nu ongewoon en w gezien als een wrede straf. Het is nu ongrondwettig. Hier past rechter
de betekenis aan.
‣ Nadeel: Grondwetgever heeft een democratische legitimiteit en rechter niet. Wrm
zouden die de betekenis vd GW mogen wijzigen.
‣ Voordeel: GWgevers er bewust voor gekozen hebben dat je de betekenis zou
kunnen wijzigen aan hedendaagse betekenis. Bedoeling is dat die eeuwen mee
gaat -> betekenis aanpassen aan wijzigende maatschappelijke situaties.
Vb. Volgens art. 150 GW is jury bev om kennis te nemen v drukmisdrijven. Drukpers?
◦Tekstuele interpretatie; gedrukte teksten w vermenigvuldigd.
◦Evolutieve interpretatie; elk medium waarmee een mening w vermenigvuldigd bv. Radio, tv,
internet…
Hof van assisen hiervoor bev ipv correctionele rechtbank -> volksjury: te maken heeft met koning Willem I
-> volk moet dat controleren en niet beroepsrechters want meningsvrijheid.
-> sociale media is nu volgens evolutieve interpretatiemethode een drukpers.
II. Overige Belgische constitutioneelrechtelijke/publiekrechtelijke bronnen
Bronnen: Wet, decreet en ordonnantie. Administratieve besluiten en verordeningen, grondwettelijke
gewoonte en algemene rechtsbeginselen.
– Wetsbegrip
‣ Wet in formele zin: uitgevaardigd door de WM.
• Meeste wetten in formele zin, zijn wetten in materiële zin.
• Wetten die enkel wetten zijn in formele zin; vb. Naturalisatiewetten, begrotingswetten.
◦Naturalisatiewet: bep onder welke voorw een buitenlander een Belgisch staatsburger
kan worden = Belgische nationaliteit krijgt.
‣ Wet in materiële zin: algemene draagwijdte; algemeen en onpersoonlijk v toep op onbepaald
, ‣ Gewone wet-> art. 53 GW en bijzondere meerderheidswet -> art. 4 GW
• gewone wet: wetten door kamer en senaat bij ‘gewone/volstrekte meerderheid’ v stemmen w
aangenomen (=meerderheidsquorum) -> de helft +1 & de helft vd leden aanwezig moet zijn
(=aanwezigheidsquorum).
• bijzondere meerderheidswet: gewone meerderheid vd stemmen in elke taalgroep + meerderheid vd leden
v elke taalgroep aanwezig is + 2/3 meerderheid vh totaal vd stemmen in beide taalgroepen.
◦Vb. Bevoegdheidsverdeling, financiering v deelgebieden.
Er bestaan ook bijzondere decreten en ordonnanties (dezelfde niveau als bijzondere meerderheidswetten)
-> 2/3 meerderheid + meerderheid vd leden vh parlement moet aanwezig zijn.
vb. Uitoefening v constitutionele autonomie gebeurt via dit.
Madison en Hamilton - federalist paper:
2 belangrijkste Founding Fathers vd VS. Hebben rol gespeeld bij de totstandkoming vd Amerikaanse GW.
Om de bevolking van de nieuwe natie te overtuigen van de noodzaak van een sterke centrale regering,
schreven zij een reeks essays, bekend als "The Federalist Papers".
Les 5 en 6
Wetsbegrip in de Grondwet
Woord wet: formele zin
• Van belang voor federale wetgever/ wetgever
• gemeenschappen en gewesten
◦voor 1980 (voor staatshervorming):
‣ Woord wet kon ook gaan over decreten, ordonnanties -> er waren toen geen deelstaten;
voorbehouden materie aan fed WM en WM deelstaten - maar niet UM.
• Heeft te maken met horizontale machtsverhouding: bij, door, krachtens is voorbehouden
aan WM en onttrokken van UM (=voorbehouden aangelegenheden).
• Kunnen deelgebieden deze materies regelen op voorwaarde dat
◦Uitdrukkelijk toegewezen bevoegdheid in BWHI
À ◦Nauw verband met deelstatelijke bevoegdheid
◦Impliciete bevoegdheden art. 10 BWHI
◦na 1980 (sinds staatshervorming)
‣ Enkel aan federale wetgever voorbehouden en niet UM en deelstaten.
• Hier duidelijk dat de GW-gever de materies wou voorbehouden aan fed wetgever;
gemeenschappen en gewesten mogen niet optreden.
‣ Duidelijk fed bev = fed wet, tenzij
◦Toelaatbare afwijking in BWHI zelf
à ◦Impliciete bevoegdheden art. 10 BWHI
Voorbeeld:
• Art. 161 GW -> is van 1993, “administratieve colleges enkel ‘krachtens de wet’ kunnen w ingesteld”:
◦Gemeenschappen en gewesten kunnen normaal deze bev niet uitoefenen. -> federale bevoegdheid,
• maar er zijn deelstatelijke rechtscolleges; vb. Raad voor Vergunningsbetwisting -> op grond van
impliciete bev art. 10 BWHI hebben ze zo zo’n colleges opgericht.
• Art. 182 GW: 1831,
◦Bedoeling GW-gever het voorbehouden aan formele wetgever en te onttrekken v UM.
◦Dit betekent niet automatisch dat deelstaten het kunnen regelen; deelstaten enkel toegewezen bev -
deelstaten geen eigen leger dus enkel fed wetgever.
Voorbeeld: