Examen: schriftelijk, open vragen.
Hoofdvraag die gaat over een/meerdere grote delen vd cursus (te vinden in cursus documenten).
Bedoeling is dat je een ruimer probleem kan samenvatten en argumentatief kan ontwikkelen.
+ aantal vragen Vb. beoordelen van een stelling, een begripsverduidelijking, een verband met de
actualiteit, goed afgebakend onderwerp uitleggen, ...
+ aantal korte vragen; kernbegrip, stroming/citaat kort moet omschreven worden.
Eeuwen kennen voor chronologie. Les is leerstof. Geen leerstof wat niet behandelen.
Les 1
Deel I
1§ Inleiding: wat is ethiek
Etymologisch, etymologie: is deelgebied van de taalkunde dat de herkomst van woorden bestudeert.
Moraal: geheel v normen/waarden, mening van iemand/groep mensen over wat goed/slecht is,
morele/levens houding. Standpunt = objectief.
‣ Ethos; syn.
Moreel: in overeenstemming met de heersende overtuiging en gedragsregels voor wat goed is en wat
niet, -> zedelijk, ethisch “zijn syn”.
Moraliteit: besef van wat moreel goed is en wat niet. innerlijke overtuigingen, handelingsbewustzijn.
Standpunt = subjectief.
Ethisch, ethiek: met betrekking tot inzicht over wat moreel gezien goed en slecht is. Systematisch-
kritische reflectie over moraal en moraliteit.
Zeden, zedelijk(heid): idee over hoe men zich hoort te gedragen, gebruik/gewoonten, manier waarop
mensen zich binnen een cultuur gedragen, …
Griekse woorden;
Ethos: verblijfplaats van dieren, iets waar we ons thuis voelen. -> moraal; een objectief beschrijfbaar
systeem v gedragsregulering/gedragsregels mbt wat goed/slecht is, geoorloofd/verboden bij individu/
groep.
Èthos: karakter, gezindheid (=manier v denken).
2§ Vormen van ethiek (3):
1: descriptieve ethiek
2: normatieve ethiek
3: meta-ethiek
-§ descriptieve ethiek
Kohlberg; 20 eeuw. Heinz-dilemma
Menswetenschappen “Gedrag dat persoon stelt heeft te maken met vroegere factoren”.
“In wetenschappelijke verklaringen zijn er risico’s” = ze stellen zich niet in de plaats van ethiek.
◦Toonaangevende filosoof: zijn kennis en inzichten zijn gebruikt vb psychologisch test in
Amerikaanse leger.
◦Bezig gehouden met psychologische ontw van de mens vb wnr is iem volwassen = morele
ontw van individu; hoe het verloopt.
◦Heinz-dilemma: die gaf aan zijn proefpersonen een verhaal en hij vroeg wat hun opvatting
(=mening) is.
‣ Verhaal= Heinz is apothekers assistent en vrouw is ziek, medicijn is duur en hij steelt… de
vraag is mag hij het. Er is een patroon in dat antw van proefpersonen.
-§ stadia van de ontwikkeling: kohlberg
,Hij maakt een empirisch (=wetenschappelijk onderz, waarneming) onderbouwde typologie
(=onderverdeling) vd morele ontwikkeling via dilemma-onderzoek.
Er zijn 3 niveaus
1. Pre-conventionele niveau: houdt aan regels om straf te vermijden.
A. Uit gehoorzaamheid tov autoriteiten vb. mama zegt
B. Goed is voor eigenbelang vb. makkelijker leven zo
2. Conventioneel niveau: sociale erkenning door conformiteit
A. Goed is verwachtingen v andere te vervullen en loyaal te zijn.
B. Goed is de wetten te respecteren om je plichten te vervullen; het is verw van ons
3. Postconventionele niveau: zich richten op algemene morele principes vanuit het oog voor
algemene maatschappelijke belang/ vanuit inzicht in de geldigheid v algemene morele principes
A. Zich houden aan onderlinge afspraken en vermeerdering vh nut voor zoveel mogelijk
mensen.
B. Goed is het volgen v autonoom gekozen, universele rechtvaardigheidsprincipes.
(Mannen bereiken 3de B en vrouwen 2de B = mannen zijn moreel hoogstaander dan vrouwen
volgens Kohlberg.) Probleem van Kohlberg is dat die level 6 ziet als hoogste.
Gillian zegt “care ethics” = ‘zorgethiek’; zorg van mensen voor elkaar centraal.
-§ normatieve ethiek
Wat is rechtvaardigheid? Wat is goedheid? (K. Stelde deze vraag niet). Cursus gaat hierover.
-§ meta-ethiek
Reflectie over wijze hoe we denken in ethiek.
Twee grote lijnen hier;
- kijken naar taal binnen ethiek: hoe woorden betekenissen hebben vb. Woord onnozel:
oorspronkelijk wat de betekenis ‘onschuldig’ = woorden hebben morele lading.
Semantiek: betekenissen van woorden.
- logica, vb. alle mensen zijn sterfelijk & Socrates is mens -> =Socrates is sterfelijk.
§3 Vormen v normatieke ethiek
1: algemene ethiek (gaat vaan over individu)
2: bijzondere ethiek
1- individuele ethiek
2- sociale ethiek
Les 2
H1: problemen voor een normatieve ethiek (ethiek die normen probeert te legitimeren).
§1 legitimeringscrisis
= vraag of een normatieve ethiek kan geligetimeerd worden. Vandaag niet evident.
Legitimeringscrisis een onderbouw te geven:
We wijzen naar een paradox (=schijnbare tegenstelling). Het is van belang dat we die schijnbare
tegenstellingen goed omschrijven -> uitgedrukt als een morele crisis (=fundamentele/legitimerings
crisis), (naast economische, politieke, culturele crises).
Morele crisis gaat niet over:
- een louter aantasting van traditionele/oude waarden (=vroeger was het anders) -> traditionele
waarden evolueren.
- het ontbreken van een dergelijke herformulering v basiswaarden (vb. UVRM; basiswaarden)
,Paradox van Apel: over ethiek gaat erover dat ethiek zowel noodzakelijk als onmogelijk is.
Daarom is het een paradox; omdat we ethiek nodig hebben om te kunnen leven (= het speelt een rol
in onze interacties en besluitvorming vb. Onderscheid te maken tss goed en kwaad), maar we nooit
volledig kunnen weten wat ethisch is (= geen eenduidige en obj manier om morele waarden en
normen vast te stellen; veel versch opvattingen over goed en kwaad + opvattingen vaak afhankelijk
van ervaringen en emoties + veranderen door vb evoluties)
Voorbeeld:
Wereld gekenmerkt door wetenschap en technologie vb kerncentrales. Het maakt deel uit v onze
samenleving. We kunnen er niet zonder = noodzaak. Toenemende vraag naar ethiek als gevolg ->
Je denkt op wereldschaal = planetaire verantwoordelijkheid.
Met toenemende noodzaak is er een toenemende onmogelijkheid in planetaire verantw (=verantw
over de wereld). “Hoe meer de vraag toeneemt, hoe groter de kans dat we op de antwoord niet
kunnen antw”. (-> Toenemende paradox).
Wiskunde is een universele taal. Het heeft geen inhoud. Men kan het gebruiken voor het gelijk wat.
We kunnen universeel zijn als we alle inhoud laten vallen.
Particulier: mijn persoonlijke overtuiging, niet universeel.
Paradox gaat over
macro niveau: vb. amazone woud -> wereldniveau
Vraag is of hij ook op micro niveau speelt: antw ja = vb. Individuele relaties, dagdagelijkse wereld
vb. 2 voetgangers die tegen elkaar aanlopen, zeggen sorry.
Maar als 2 auto’s tegen elkaar aanrijden; kun je niet meer enkel sorry zeggen-> technologische
complexiteit (=wereld w moeilijker).
Legitimeringscrisis vervolg -> Wetenschappelijke en technologische ontw confronteren ons met
toenemende verantwoordelijkheid.
§2 de disjunctie (=tegenstelling/schending/uit elkaar gaan) feit-waarde
-> rubriek (=afdeling), “Feiten en waarden niet onlosmakelijk zijn”
Disjunctie -> tss feiten en waarden
Redenering is altijd een algemene regel met algemeen geval.
Vb. Mensen zijn sterfelijk. Socrates is een mens. Socrates is sterfelijk.
-> algemene uitspraak & individuele uitspraak gecombineerd.
Conclusie mag niet meer inhoud bevatten dat wat in premisse (=voorafgaande stelling) zit = niet meer
inhoud bevatten.
Typisch probleem van de moderniteit, dat sinds Hume (scepticisme, 18de eeuw) zijn intrede heeft
ingedaan in ethiek.
Probleem van waarden en normen -> het hangt samen met onze cultuur vandaar term “moderniteit”
-> dit woord is een tijdsaanduiding, van 16 eeuw tot vandaag + bepaalde manier van denken.
Disjunctie is de laatste 5 eeuwen gekomen = moderniteit. Daarvoor andere opvatting.
Traditionele visie: -> vroeger; essentie van iets bepaalde de functie van iets.
Vb. horloge; waarde is dat het zijn functie vervult. ‘Essentie gaat vooraf aan existentie.’ Deze traditie
ging niet enkel over voorwerpen maar ook over mens, dier, … zo wisten ze wat de functie/essentie
was vd mens. Mens = rationeel wezen. Zo wisten we wat goed is -> alles dat bijdraagt aan het
rationaliteit. ‘De waarden hangen samen met feiten hier’.
,Moderne visie: -> nu; “existentie gaat vooraf aan essentie”. Sartre (existentialisme, 20 eeuw). ->
mens heeft geen voorafgesproken plan. Wie ik ben moet ik zelf ontdekken, mijn eigen weg. Moderne
mens zegt dat die niet weet wie ze zijn -> gaat ernaar opzoek. ‘Waarden hangen niet samen met
feiten, het is iets wat je moet ontdekken’. We weten wie dat we zijn nadat we geleefd hebben.
-> 2 visies over de mens, totale ommekeer.
Galileo (16 eeuw): eerste moderne wetenschapper. Zei dat aarde rond de zon draait. Gebruikt
theorieën, methode om zijn inzichten te funderen. Observatie, in termen van 3hoeken, 4kanten, … om
de natuur te begrijpen. Enkel natuur begrijpen door te meten en te tellen (=kwantificeren: in
hoeveelheden of aantallen uitdrukken, als meetbare grootheid behandelen). “Meten is weten”.
-> wiskundige, experimentele wijze
Onze kennis van natuur is toegenomen door gebr v wiskunde. Nu snappen we het en kunnen we het
sturen.
Oude manier ‘essentie en dan existentie’ heeft nooit gewerkt. Feiten zijn te ontdekken door
wetenschap.
§3 de disjunctie doel-middel (variant op feit-waarde)
‘Onttovering vd wereld (=Entzauberung der Welt).’ - Weber, 18 eeuw.
-> hoe meer we weten over de wereld = er geen magie aanwezig is; alles perfect wiskundig te
ontrafelen valt. Materie is hetzelfde op aarde als op mars. Wereld verliest zijn bijzondere status.
Aarde is een vd vele objecten in de wereld/ de mens in universum. Het is een partikeltje/entiteit. Het
is rationeel in moderne zin.
Les 3
1) Schets van onze leefwereld als (post)modern
‣ Syn van postmodern; laatmoderniteit = moderniteit is bijna gdn.
Belangrijk kenmerk v laatmoderniteit: alles is al geweest, iets origineels doen of om mensen te
schokeren is moeilijker aan het w. Doordat we tijdens de moderniteit veel dingen hebben mogelijk
gemaakt, komt er besef dat we niet meer aan iets nieuws kunnen beginnen.
‘Vooruitgang’: door meer wetenschap en meer kennis zou de wereld vooruit gaan. Wereld w beter,
maar de vraag is, is het allemaal vooruitgang en nieuw (vb. Kasteel -> gotische ramen werden
vervangen door vierkante moderne). Wetenschap en techniek hebben ook veel onmogelijk gemaakt,
veel verloren. We hergebruiken ook vormen v verleden; om niet achter nieuwe elementen/ ideeën te
moeten zoeken (vb. Piramide op gebouw).
Oorsprong
‘het experiment van de Moderne Tijd/ moderniteit (16 eeuw -tot vandaag)’ (H. De Dijn, 20 eeuw)
◦Onze samenleving is vanaf 16 eeuw in een experiment (=moderniteit) gestapt; we beginnen
iets nieuw.
◦De leerling-tovenaar -> beeld dat vaak gebr w, verhaal: jonge man die gefascineerd is door de
wereld, vindt een man die de wereld kan veranderen, hij wil ook tovenaar w. Hij gaat lessen
volgen bij de tovenaar. Tovenaar laat jonge man even alleen achter, hij neemt toverboek… hij
ontdekt de formule om alles te bewegen en wist niet hij het moest te stoppen. Tovenaar kwam
terug en ontdekte dat hij er niet klaar voor was, want hij kon niet v toverboek afblijven.
• “We hebben gemerkt dat we allerlei dingen kunnen, maar dat we de formule om dingen onder
controle te houden niet hebben gevonden”.
• We kunnen enorm veel, het experiment ging samen met vooruitgang (=alles wat we doen zal de
wereld beter maken) -> laatmoderniteit is besef van “is dat wel zo zeker?”
, a. Het ideaal van zelfbeschikking/ autonomie/ vrijheid
-> kenmerken v moderniteit, mensen zijn opzoek naar vrijheid.
• Is de gedachte dat we onszelf kunnen ontplooien; op basis van intellectuele autonomie. Er zijn
geen denk-polities. Er is; ‘zelfdenken + zelfbeslissen’ (= dat is ook wat we onder vrijheid verstaan).
• Verlichtingsideaal werd uitgebreid naar andere domeinen en gebieden, en naar het terrein van
menselijk handelen en waardebeleving.
Het was een succes in natuurkunde, scheikunde -> soort inzicht gekregen om de natuur te gebr. Dit
manier van denken is verruimd naar andere domeinen vb. in menswetenschappen (vb. Door proeven
te doen moet je niet meer vragen wrm dat iemand iets doet).
Eerste moderne econoom: Smith, 18 eeuw, omdat hij wiskunde gebr in economie om het te
verklaren.
b. Interne tegenstrijdigheden/ tegenstellingen
Er is contradictie (=tegenspraak) tussen een leven op basis van rationele kritiek en de realiteit van de
waardebeleving. -> dat we aan de ene kant mensen zijn die rationeel nadenken en tegelijkertijd van
wat we wakker liggen; dat, dat meestal geen deel uitmaakt van rationeel inzicht en vaak zelfs
irrationeel is.
(1) kiezen wij onze waarden (=autonomie, rationeel inzicht) of kiezen de waarden ons? (=datgeen wat
we waardevol vinden, niet is wat we zelf kiezen; het bepaald ons en is niet te veranderen).
-> vb. West-Vlaming, zoon zijn van; we kiezen hier niet voor.
(2) abstracte idealen/ woorden “wat moet je doen om vrij te zijn”
Veranderingen op politiek, sociaal en eco vlak (mega-machines):
‣ Mega-machines: organisaties die heel groot zijn. Ze evolueren zonder met ons rekening te
houden.
We w geconfronteerd met veranderingen op wereldvlak, daarom spreken we van megastructuren.
We leven in een samenleving waar er allemaal dingen gebeuren, waar we weinig grijp op hebben. Je
kan het als individu niet veranderen. Vb. Beurs.
“het einde vd grote verhalen” – Lyotard, 20 eeuw -> we zijn terecht gekomen in een wereld waar we
als kleine individuen onze weg in moeten vinden. Er zijn veel grote verhalen/ programma’s dat we
ontdekt hebben dat niet langer geloofwaardig zijn.
Vb. Grote ideologieën vd 20 eeuw; communisme -> ‘arbeiders gaan het beter hebben’; arbeiders zijn
zelf in opstand gekomen. We hebben te vaak gezien dat die grote verhalen fout lopen -> ze hebben
zo hun geloofwaardigheid verloren.
Reacties
a. Individualisme/ individualisering en hernieuwde particulariteit
‣ Individualisme: leer die de rechten van het individu boven die van de gemeenschap stelt.
= mens ontdekt zich als subject; ik beschouw mezelf als het centrum vd wereld; ik kan niet anders
dan de wereld te bekijken v mijn eigen standpunt.
‣ Particulariteit: karakteristieke eigenschap van een persoon/ zaak; specifiek kenmerk
waardoor iemand/ iets zich onderscheidt van iemand of iets anders.
= daaraan gekoppeld is er een soort hernieuwde particulariteit; hoe groter de wereld w, hoe meer we
weten -> hoe meer neiging ontstaat om ons terug te plooien; we zijn bij alles erbij betrokken.
-> vb. Nieuws van China, dat daar allemaal dingen fout lopen en we er niets aan kunnen doen.
Er komt een teruggreep naar wat we al kenden; bij ons proberen we dingen die fout lopen te
veranderen.
,b. Een aantal andere reacties kunnen hierop geënt (=als basis/ ondergrond hebben) worden:
- onze tijd w gekenmerkt met ironie: belang van ironisch-esthetische levenshouding
◦Ironisch: het op een licht spottende manier het tegenovergestelde zeggen van wat men
eigenlijk bedoelt.
◦Esthetisch: met betrekking tot schoonheid, mooi, smaakvol.
We hebben veel aandacht voor stijl, design, lichaamscultuur… en weinig zaken nemen we ernstig.
(“Wat moet je dan doen? Wat is de juiste houding, hoe kun je je vandaag engageren?)
1) cynisme: “alles is verdacht”
Leer die haar ideaal vond in een zo groot mogelijke onafhankelijkheid van hogere waarden of sociale
conventies + gedrag van iemand die niet in het goede gelooft zoals deugd, hogere waarden, …
2) apathie: “zolang ik maar overleef”
De toestand waarin iemand niets interesseert en hij nergens zin in heeft.
-> die twee houdingen keren vandaag terug.
Les 4
Grondtypes van ethisch denken - 2 opvattingen
1) Teleologische ethiek; doel.
◦idee is dat het doel of de uitkomst van een handeling het belangrijkste is bij het bepalen van
de morele waarde ervan.
◦Het zoekt de grondslag (=uitgangspunt, basis) waar we naartoe willen en hoe we het doel
moeten bereiken.
-> Is op systematische manier geformuleerd door Aristoteles (grondvorm).
Inhoud kan verschillend zijn:
◦Aristoteles (4 eeuw vChr): doel ligt in menselijk geluk. Alle mensen willen gelukkig zijn.
◦Epicurisme/hedonisme: geluk definiëren als genot.
◦Utilitarisme: geluk definiëren als nut.
Extreme vorm: loutere resultaatsethiek; enkel resultaat telt en derest niet. Hoe we resultaat bereiken
is het belangrijkste. Zelfs met immorele middelen.
2) Deontologische ethiek
◦richt zich op het naleven van morele verplichtingen en plichten en regels.
◦Het handelen van een persoon wordt beoordeeld op basis van de intenties en motieven
achter de acties, in plaats van op basis van de gevolgen van die acties.
◦Grondvorm is hier de plichtsethiek van Kant (18 eeuw), Levinas plicht die haar oorsprong vindt
in de Ander (=morele verantw tov ander -> denken aan andermans belangen).
Extreme vorm: loutere intentie-ethiek; resultaat is niet belangrijk als we maar het doen op de juiste
manier.
-> Ene kijkt naar doel en andere kijkt naar motief, reden, intentie. Die kijkt niet naar welke resultaat
het moet zijn. Plicht is niet doel maar vertrekpunt.
,Hoofdstuk 2: geluk als grondnorm
§1 Aristoteles (4 eeuw vChr, Athene): ethiek vh goede leven (eerste auteur van geluk)
1) Het statuut van de ethiek
1- Ethiek als filosofische discipline
Ethiek als een zelfstandige discipline, ‘ethiek van de vrije burger in de polis, stad’ -> opvatting van de
vrije burger in politieke gemeenschap. Niet iedereen was vrije burger in Athene; mannen met
bezittingen.
“Wat is de leidraad voor vrije burger” -> wat hebben die nodig, welk ideaal, het is dat wat Aristoteles
probeert uit te schrijven.
Belangrijk onderscheid: (verschillende types van weten)
• Theoretisch wetenschap
◦wetenschap van vandaag vb biologie, pol wetenschap, filosofie
◦doel werkelijkheid te begrijpen,
◦gericht op inzicht
‣ theoria (=samenhangende visie, kijk op de werkelijkheid)
‣ kennis, vast(‘is’) (=wetenschappelijke kennis was vast; onveranderlijk, morgen niet totaal
anders, kennis over werkelijkheid; ‘wat is’)
‣ toeschouwer (=deze kennis w opgebouwd door een toeschouwer, wie kijkt, iem die niet
actief ingrijpt)
• Poietische wetenschap
◦Technische wetenschap.
‣ kunde om iets te maken vb timmerman met stoel, ingenieur.
◦“Hoe kan ik de kennis vd werkelijkheid gebr om iets te maken.”
‣ poiesis (=maken, produceren)
◦product
• Praktische wetenschap
◦Wetenschap van handelen.
◦Gericht op een beslissing; om iets te doen.
‣ praxis (=handelen)
‣ beslissing -> veranderlijk (versch soorten niveaus v beslissen -> het is gekoppeld aan
context en die is veranderlijk)
‣ actor (=kijkt van standpunt van iem die moet handelen)
(Kennis en techniek ligt uit elkaar bij de Grieken, techniek is iets van lager niveau)
Praktische wetenschap: is gericht op de juiste beslissing, op de juiste wijze van handelen = het
goede leven. Zo beslissen dat het goede leven mogelijk is.
Naar doel (=goede heeft hiermee toemaken). Het gaat niet om kennis van de deugd, maar om de
deugd zelf (=juiste handelingen stellen die doel dichter brengen).
Naar aard: (=soort kennis die beslissing met zich mee brengt)
◦geen epistèmè (=geen harde wetenschap, het leert ons niet hoe we geluk, goed leven kunnen
bereiken)
◦inductief-empirisch (=je haalt de kennis die nodig is uit ethiek ook door ervaring “wat zeggen
mensen daarover”)
◦approximatief (=ethiek is nooit 100 procent juist, ethiek is kunst van grijswaarden, ethiek houdt
altijd rekening met context, omstandigheden -> =kan altijd aangepast w)
,2- Ethiek als praktische discipline
Het zedelijk goede is een prakton agathon
en
‣ Prakton: handelen
‣ Agathon: (moreel) goed
‣ = het goede zit in het handelen zelf
Het goede komt tot stand omdat we iets doen. Kijken naar wat is hier en nu nodig in de concrete
context. Zo goede mogelijk maken. Vb. Besturen van Vlaamse regering.
Het goede verschijnt als richtinggevende idee; prakton agathon. Het goede is wat we hier en nu
moeten doen, iets wat we totstand moeten brengen.
• het goede is wat we hier en nu moeten doen en zal nooit helemaal perfect zijn = richtinggevende
idee.
3- Praxis en poiesis
e
- poiesis (actio transcendens: handeling met doel buiten de handeling zelf) Vb. Stoel maken om die te
verkopen.
- praxis (actio immanens: handelen met een doel in zichzelf). Vb. Muziek spelen, wandelen (=plezier
van wandelen ligt in wandelen zelf).
Muziek spelen voor geld; poiesis. Doel is hier geld en niet meer muziek maken zelf.
(Elke handeling kan poiesis/ praxis zijn)
2) Aristoteles’ ethiek is een eudaimonistische ethiek (ethiek gericht op bereiken v geluk)
1. Ethiek en geluk
Ethiek gaat niet over poiesis maar praxis.
Is elke praxis middel tot een doel, of is er een bepaalde praxis die doel op zichzelf is, hoogste doel
(=iets dat betekenis heeft op zichzelf, iets dat niet poiesis wordt)?
Het goede is het doel, want omwille van het doel doet de mens al de rest: teleologische ethiek.
(Motief van les te volgen -> poiesis: om erdoor te zijn en nadien diploma krijgen. Zo gelukkig w.
Alle handelingen maken een deel uit van een groter geheel -> geluk (=hoogste doel).
Aristoteles is van oordeel dat er een dergelijk hoogste goed (HG) is. Alle mensen streven immers naar
geluk (eudaimonia).
2. Inhoud van het geluk
a. Het Hoogste Goed (=geluk)
Het geluk ligt in een activiteit, iets doen (=en niet een soort toestand) (dynamische-teleologisch)
b. Inhoudelijke bepaling
het geluk is een complex geheel dat bestaat uit drie componenten, onderdelen in een hiërarchische
ordening: (onderdelen met elkaar in evenwicht brengen) E
1. De mens onderscheidt zich van andere levende wezens doordat hij beschikt over logos (rede, taal):
(Iets dat ons intellectueel voldoening geeft vb. Advocaat die een goede argument vindt), de activiteit
van de rede (act>potentie). Het heeft te maken met activiteit, iets doen. Hier speelt redelijkheid,e logos
eenerol.
2. De mens is echter geen zuiver redelijk wezen. Op basis van (1) zal het geluk moeten aangevuld
worden met deugdzame activiteit. (=redelijkheid heeft ook motieven, krachten -> in harmonie
brengen met onze motivatie. Ambities in evenwicht brengen met onze karakter, drive.
3. Secundaire voorwaarden (=elementen die erbijhoren). (1) inwendige factor: genot, subjectief
geluksgevoel (=beroep die veel voldoening geeft); (2) uitwendige factoren: rijkdom (=genoeg geld
hebben), goede gezondheid, vrijheid, eer, ... (=bep mate van al die factoren)
Geluk is 3 componenten in evenwicht brengen. Als je erin slaagt dan is de kans om gelukkig te w
groter.
, Les 5
3) Aristoteles’ deugdenleer (=skills, karaktertrekken, eigenschappen die nodig zijn om geluk te
bereiken)
1. De ethische deugden (karakterdeugden)
Def: “een karakterhouding die ons in staat stelt een keuze te maken en die het midden houdt met
betrekking tot ons, een midden dat bepaald wordt door de rede, dat wil zeggen zoals een verstandig
mens het zou bepalen” -> def die Aristoteles geeft aan een deugd.
1: deugd is een houding, attitude (het zijn eigenschappen die we ons eigen maken die zodanig van
ons w dat het natuurlijk w
◦vb. Leren grote hoev leerstof te verwerken, goede studie methode; we hebben die niet wnr we
geboren w -> we moeten het leren <-> schoonheid; nat eigenschap die er al is.
◦een door gewoonte verworven en blijvende dispositie (=iets wat we blijvend hebben vb leren
fietsen, dat blijft en moet je niet telkens opnieuw leren)
2: deugd houdt het midden tussen twee ondeugden (te veel of te weinig), die dienen vermeden te
worden.
◦Vb gierigheid of alles weg te geven -> evenwicht, midden vinden tss de twee.
3: Het juiste midden moet rekening houden met de persoon (=er is geen abstracte midden, midden is
anders voor iedereen, het goede is mede afhankelijk vd context), zedelijkheid is betrokken op een
individueel subject.
4: Het midden wordt bepaald door de rede/logos, door het redelijk inzicht. Het juiste midden (de
regel en het criterium) wordt bepaald door de rede van de verstandige (=iem die in staat is het
midden te vinden, vb de rechter, die als model kan dienen -> iem die op model manier het evenwicht
gevonden heeft -> mensen naar wie je opkijkt).
je
5: Het juiste midden is geen kwestie van middelmatigheid. Het juiste midden wordt gezien als een
hoogtepunt. (Kennis te gebr in context -> huisdokter dat die snel weet wat je hebt)(combinatie van
inzicht en ervaring vb recept)
2. Dianoëtische deugden (verstandsdeugden)
- theoretische wijsheid: sophia (=inzichten, wetenschap)
- praktische wijsheid: phronèsis, betrokken op het concrete, contingente handelen (cfr. het vonnis
van de rechter). (Kijken naar rechter omdat die soort inzichten moet hebben -> algemene regels uit
wetboek combineren met concrete gevallen)
De wijze is degene die op grond van de dianoëtische deugden de ethische deugden beoefent. Hij
bereikt de phronèsis.
4) Enkele slotbeschouwingen (=Conclusies)
1. ethiek van de burger in de polis. Het goede leven is een leven binnen de politieke gemeenschap.
(=maatschappelijke context speelt een rol)(aan pol doen zorgt voor een gelukkige gemeenschap)
2. De ethiek van Aristoteles is radicaal humanistisch en immanent. (=ethiek verwijst geen enkele keer
naar goden, het is een menselijke ethiek bij Aristoteles)
3. Een aantal centrale concepten uit de ethiek zijn bij Aristoteles nog niet of in beperkte mate
aanwezig: wet, regel, plicht, geweten, wilsvrijheid, berouw.
4. In recente ethische discussies merkt men een heropleving van een deugdenethiek (o.a. A.
MacIntyre, After Virtue, M. Nussbaum) (enkele auteurs grijpen terug naar de deugdenethiek)
rehabilitatie (=herstel) van de particulariteit (=w weer ernstig genomen)
(individue en specifieke cultuur = particulariteit)
, ‘Virtue ethics’/ deugdethiek.
Volgens de deugdethiek kunnen we alleen een moreel goed leven leiden als we deze deugden (=
zoals moed, eerlijkheid, mededogen en rechtvaardigheid) ontwikkelen en nastreven. Dit houdt in dat
we niet alleen onze acties moeten beoordelen op hun gevolgen, maar ook moeten kijken naar de
intenties en het karakter van de persoon die de acties uitvoert.
Een deugdzaam persoon zal bijvoorbeeld niet alleen handelen volgens de regels en wetten, maar zal
ook intrinsiek gemotiveerd zijn om het goede te doen.
Deugdethiek gaat er van uit dat het ontwikkelen van deze deugden niet alleen bijdraagt aan ons eigen
geluk en welzijn, maar ook aan het welzijn van anderen. Door het ontwikkelen van deugden zoals
mededogen en rechtvaardigheid, kunnen we een positieve bijdrage leveren aan de samenleving en
aan anderen helpen.
Les 6 en 7
Hoofdstuk 3
§2 Kant (18 eeuw)
Uitgangspunt: werkelijkheid gaan bekijken vanuit standpunt van subject -> ‘copernicaanse revolutie’,
het is voor Kant de gedachte om iets te snappen vd werkelijkheid -> kijken naar object en subject.
Copernicaanse revolutie: wetensch omwenteling wnr heliocentrische model van zonnestelsel w
voorgesteld. Voor Kant bracht dit een verschuiving teweeg in ons begrip vd relatie tussen de
menselijke geest en de wereld om ons heen. Volgens Kant werd ons begrip van de wereld niet langer
gezien als iets dat aan ons werd gegeven door de natuur, maar eerder als iets dat we zelf
construeren door middel van onze waarnemingen en ons denken.
Zijn opvatting van ethiek is een brandpunt (=alle vroegere opvattingen komen hier samen).
Het is een hoogtepunt in ethiek en een keerpunt; na Kant is ethiek nooit meer hetz.
Prototype (=typisch vb) van normatieve ethiek. Hij zoekt naar grondslag v normativiteit; de basis voor
onze morele en ethische normen en waarden. Dat is categorisch imperatief.
Onze kennis is een voortdurend proces met prikkels.
‣ Prikkels: materiaal van onze kennis.
Prikkels hebben altijd een orde.
‣ Orde: tijd en ruimte.
• Prikkels die geordend zijn in tijd en
ruimte = waarneming.
Prikkels zijn a priori: ze zijn verbonden aan
menselijke rede en niet afhankelijk zijn v ervaring. Waarnemingen w gestructureerd door categorieën;
structuren waarbinnen waarnemingen w geordend. Belangrijkste ordeningen; categorieën van relatie;
substantie en accident + oorzaak en gevolg.
3 transcendentale ideeën; waarover ons denken beschikt naast tijd en ruimte en categorieën.
(3): ziel (subject), wereld (object) en god (subject + object).
Vb. Baby die in 2004 geboren w; is nu veranderd -> proces van fysieke verandering, baby en pers die
hier nu zit; hetz zijn. Ik ben constante (=gelijk blijvend) die doorheen als die processen hetz blijft.
We ordenen onze ervaringen in functie van een ik -> harde kern die doorheen al die processen hetz
blijft. We zien het niet, we gaan ervan uit.
Ideeenwereld -> het houdt alle objecten samen.
We hebben nooit ervaring van de totale wereld wel van vb. een onderdeel; stoel. Vb. Ik ben geboren
op bep moment, ik heb mijn bestaan niet aan mezelf te danken, wel te danken aan mijn ouders die