Samenvatting formeel strafrecht voor de studie Rechtsgeleerdheid aan de Open Universiteit. Dit vak wordt gegeven in de pre-master en in de bachelor (de stof is gelijk).
Samenvatting Ons strafrecht 2 - Strafprocesrecht - Formeel Strafrecht (RS0812222344)
Samenvatting Strafrecht 3 in tabelvorm inclusief arresten
Tout pour ce livre (114)
École, étude et sujet
Open Universiteit (OU)
Rechtsgeleerdheid
Formeel strafrecht (RS0812)
Tous les documents sur ce sujet (7)
1
vérifier
Par: simonodingadevries • 1 année de cela
Vendeur
S'abonner
mjmavdl
Avis reçus
Aperçu du contenu
LEEREENHEID 1 – UITGANGSPUNTEN VAN HET
STRAFPROCESRECHT
Het hoofddoel van het strafprocesrecht is om het materiële strafrecht te effectueren. Naast het hoofddoel
staan andere doelen:
a. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte
Bijv. toekenning van zwijgrecht.
b. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van andere betrokkenen
Bijv. bij het doorzoeken van woningen van burgers die zelf niet verdacht worden van het strafbare feit in kwestie. Er moet
voorkomen worden dat deze inbreuk disproportioneel is.
c. Procedurele rechtvaardigheid (eerlijk proces)
Het gaat in het strafprocesrecht niet alleen om de uitkomst van het geding, maar ook om de procedure die tot die uitkomst
heeft geleid. Een verdachte moet bijv. worden gehoord en serieus genomen worden, er moet sprake zijn van een onafhankelijke
en onpartijdige rechter, transparantie van de procedure en consistentie van de beslissing.
d. Demonstratiefunctie (openbaar strafproces)
e. Voorkomen van eigenrichting
Door de reactie van de overheid op delicten wordt voorkomen dat de burgers het recht in eigen hand nemen.
Typering strafproces aan de hand van het doel
Er zijn twee typeringen van het strafproces aan de hand van het doel, namelijk instrumentaliteit: bestraffing
van de daadwerkelijke schuldige, en rechtsbescherming: het voorkomen van bestraffing van onschuldigen.
a. Instrumentaliteit: hierbij staat repressie van crimineel gedrag centraal. Instrumentaliteit schept
bevoegdheden voor de overheid om, ter vaststelling van de waarheid, dwang uit te oefenen op
burgers. Als crimineel gedrag niet onderdrukt wordt, ontstaat een gebrek van vrijheid en veiligheid
van de niet-criminele burger. Om de vrijheid en veiligheid van de niet-criminele burger optimaal te
beschermen, dient er sprake te zijn van efficiëntie van strafrechtspleging. Dit bereikt men door o.a. te
zorgen voor een hoge pakkans en hoge veroordelingsgraad (hiervoor dient dus voldoende capaciteit te
zijn). Daarnaast dienen procedures snel en eindig te zijn (hiervoor dient sprake te zijn van zo min
mogelijk maatwerk en uitzonderingen). Efficiëntie kan ook bereikt wordt door het vooronderzoek
centraal te stellen i.p.v. de zitting, of door te kiezen voor niet-gerechtelijke
afdoening/bestuursrechtelijke afdoening waar mogelijk. Onder het idee van instrumentaliteit wordt
de strafrechtspleging gezien als een lopende band.
b. Rechtsbescherming: onder het idee van rechtsbescherming ziet de strafrechtspleging er niet uit als
een lopende band, maar als een hindernissenbaan. Er worden in allerlei fases namelijk nieuwe
beperkingen opgeworpen. Rechtsbescherming schept rechtswaarborgen voor de burger (zoals geen
bestraffing zonder bewijs, recht van hoger beroep etc.). Hiermee wordt de verdachte beschermt
jegens de overheid.
Bij het opwerpen van beperkingen in de strafrechtspleging ligt een drietal waarden ten grondslag:
- Betrouwbaarheid van de uitkomst van het strafproces. Bij deze typering is er sprake van weinig
vertrouwen in opsporingsresultaten, staat het onderzoek ter zitting centraal en kunnen
rechtsmiddelen worden gebruikt om fouten te herstellen (dus geen eindigheid van de procedure,
zoals bij instrumentaliteit).
- Bescherming van feitelijk onschuldigen i.p.v. de niet-criminele burger.
- Inperking (strafrechtelijke) staatsmacht i.p.v. efficiëntie.
Typering strafproces aan de hand van de rol van de actoren
Een andere vorm van typering is de typering aan de hand van de rol van de actoren. Hierin wordt onderscheid
gemaakt tussen het inquisitoir proces (verdachte is object van onderzoek, materiële waarheid ( wat is er echt
gebeurd?), actieve rechter) en het accusatoir proces (gelijkwaardige partijen, formele waarheid ( als niemand het
betwist, gaan we ervan uit dat het waar is), lijdelijke rechter). In NL geldt een gematigd inquisitoir (het vooronderzoek
wordt geleid door de OvJ, dus geen gelijkwaardige partijen: dit zie je pas meer naarmate de zitting komt) of een
gematigd accusatoir proces, dit ligt eraan naar welke fase van het strafproces men kijkt.
Het is belangrijk dat er in bovengenoemde waardensystemen (de twee typeringen) een balans gevonden
wordt. Het gaat niet om goed tegenover kwaad.
,Bronnen strafprocesrecht
De regels omtrent strafprocesrecht zijn opgenomen in het Wetboek van Strafvordering, bijzondere wetten (o.a.
Opiumwet, Wet wapens en munitie) lagere wetgeving (AMvB’s en beleidsregels/aanwijzingen van bijv. het
OM), grondrechten en mensenrechten, internationale en EU- verdragen, jurisprudentie en beginselen (o.a.
vertrouwensbeginsel, gelijkheidsbeginsel, beginsel van zuiverheid van oogmerk (verbod van detournement de pouvoir), beginsel van
redelijke en billijke afweging (proportionaliteit en subsidiariteit), rechtszekerheidsbeginsel, onschuldpresumptie (art. 6 EVRM), nemo
tenetur-beginsel (art. 6 EVRM, art. 29 Sv: men mag niet verplicht worden om aan zijn/haar eigen veroordeling mee te werken), fair trial-
beginsel).
NB: onder omstandigheden kan er een inbreuk gemaakt worden op bovengenoemde beginselen! Als
bestuurder van een auto ben je bijv. verplicht om medewerking te verlenen aan een voorlopige blaasproef
o.g.v. art. 160 lid 5 WVW (ligt niet helemaal in lijn met het nemo tenetur-beginsel). De beginselen zijn dus op te
vatten als richtsnoeren. De zaak Jailplant is een voorbeeld van een praktische toepassing van de beginselen van
behoorlijke procesorde: de Hoge Raad overwoog, gelet op art. 126j Sv, dat de wet een dergelijk optreden van
de politie toelaat. Hierbij stelde hij wel de voorwaarde dat een dergelijk optreden alleen is toegestaan indien
de bijzondere ernst van het misdrijf dit rechtvaardigt en andere wijzen van opsporing redelijkerwijs niet
voorhanden zijn. De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn dus ook van toepassing in dit
specifieke geval.
Eén van de belangrijkste uitgangspunten in het strafprocesrecht is het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sv):
strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien. De Hoge Raad heeft gesteld dat regels
omtrent strafvordering alleen mogen worden gegeven in formele wetgeving (Muilkorfarrest). Echter, de
wetgever in formele zin kan wel de nadere uitwerking van een door hem gegeven voorschrift delegeren aan
een lager orgaan (voorbeeld hiervan zijn de AMvB’s en ministeriële regelingen). Een voorbeeld hiervan is art.
163 WVW: ademonderzoek en bloedonderzoek zijn nader geregeld in een AMvB (het Besluit
alcoholonderzoeken).
Uit artikel 3 Politiewet volgt dat naast strafvorderlijke taken de politie ook andere taken heeft, zoals
handhaving van de openbare orde en hulpverlening. Hoe verhoudt deze algemene taakstellende bevoegdheid
zich tot het legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sv? Artikel 1 Sv kan zowel ruim als eng uitgelegd worden. In de
ruime uitleg mag ter opsporing van een strafbaar feit enkel dat gebeuren, wat de wet uitdrukkelijk toelaat.
Immers, alleen dan komt de waarborgfunctie van het strafprocesrecht volledig tot haar recht. Een dergelijke
uitleg stemt ook nauwkeurig met de letter van de wet overeen. Wanneer artikel 1 Sv eng wordt uitgelegd,
betekent dit dat artikel 1 Sv slechts bescherming biedt tegen inbreuken op de vrijheids- of grondrechten van de
burger: diens fysieke vrijheid en zijn privacy (waaronder te begrijpen: het huisrecht, het brief- en
telefoongeheim, enz.). Activiteiten die deze vrijheid niet aantasten, vallen niet onder artikel 1 Sv: alleen voor
activiteiten die inbreuk maken op de vrijheidsrechten, is een wettelijke grondslag nodig.
Deze 'enge' opvatting van artikel 1 Sv heeft ook de Hoge Raad tot de zijne gemaakt. Is geen sprake van een
inbreuk of is slechts sprake van een lichte inbreuk, dan wordt politieel handelen op de algemene taakstellende
bevoegdheid van artikel 3 Politiewet en/of artikel 141 Sv gegrond. Dan is geen regeling in het Wetboek van
Strafvordering vereist, omdat geen inbreuk op grondrechten van burgers wordt gemaakt.
Fasen van het strafproces
1. Opsporing (leereenheid 2) onder leiding van OvJ (boek II, titel I Sv): op het moment dat er sprake is
van een verdenking van een strafbaar feit. Op dit moment hoeft er nog geen verdachte te zijn.
Mogelijke vrijheidsbeperkende/vrijheidsbenemende beperkingen: staande houding, aanhouding op en buiten heterdaad,
ophouden voor onderzoek en inverzekeringstelling.
2. Vervolging (leereenheid 5): in deze fase wordt besloten wat de vervolgstappen zijn. In deze fase wordt
ook een rechter betrokken bij het onderzoek. Eén uitzondering hierop is een strafbeschikking.
Twee mogelijke vrijheidsbenemende dwangmiddelen: inbewaringstelling en gevangenhouding.
3. Berechting onder leiding van de rechter: bestaat uit drie fasen:
a. Aanhangig maken van de straf zaak (d.m.v. dagvaarding)
b. Het onderzoek ter terechtzitting (NB: de rechter kan ambtshalve onderzoek laten verrichten
(art. 315 Sv). Ook kan hij zijn eigen waarneming als bewijsmiddel gebruiken (art. 339 jo. 340
Sv)).
c. Beraadslaging en uitspraak
Eén mogelijk vrijheidsbenemend dwangmiddel: gevangenneming.
, 4. Executie van de straf onder leiding van OvJ
5. Eventueel hoger beroep en cassatie door de verdachte of het OM. Let hierbij op art. 404 lid 1 Sv.
Het hoeft niet zo te zijn dat bovengenoemde fasen na elkaar plaatsvinden: hoewel het uitgangspunt is dat het
eindonderzoek pas begint nadat het voorbereidend onderzoek is afgerond, kan het heel goed gebeuren dat
tijdens het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat bepaalde aspecten van de zaak onvoldoende zijn
opgehelderd. De rechtbank kan de zaak dan terugverwijzen naar de rechter-commissaris (art. 316 Sv) of het
onderzoek ter terechtzitting schorsen in afwachting van de resultaten van nader opsporingsonderzoek (art. 281
Sv). Ook na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting is nader onderzoek door de rechter-commissaris nog
mogelijk (art. 347 Sv). Zelfs in de fase tussen het instellen van hoger beroep en de behandeling in hoger beroep
kan aanvullend opsporingsonderzoek plaatsvinden.
LEEREENHEID 2 – OPSPORING, VERDACHTE EN
DWANGMIDDELEN
Het voorbereidend onderzoek is het onderzoek wat vooraf gaat aan de behandeling ter terechtzitting (art. 132
Sv). Het voorbereidend onderzoek bevat drie elementen:
1. Opsporing
2. Onderzoek door de rechter-commissaris
3. Strafrechtelijk financieel onderzoek (komt in deze cursus niet aan bod)
Opsporing
Opsporing is het begin van het voorbereidend onderzoek. Het is van belang om te weten wanneer opsporing
aanvangt en wat het opsporingsbegrip inhoudt. Dit heeft te maken met het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sv: er
moet dan een wettelijke grondslag zijn voor het handelen), de verbaliseringsplicht (art. 152 Sv) en
sanctionering van vormverzuimen (art. 359a Sv).
Van opsporing kan worden gesproken vanaf het moment waarop het vermoeden rijst dat een strafbaar feit is
begaan. Dat vermoeden kan op verschillende manieren rijzen: burger heeft aangifte gedaan, feit is door
autoriteiten zelf ontdekt, het betrappen van een inbreker op heterdaad etc. Opsporing beperkt zich niet tot het
voorbereidend onderzoek: er kan op elk moment nieuw bewijsmateriaal ‘opduiken’.
De definitie van opsporing is opgenomen in art. 132a Sv. Hiervoor gelden de volgende vereisten:
- Onderzoek i.v.m. een strafbaar feit (het in het licht brengen van strafbare feiten)
- Met als doel (mede) het nemen van strafvorderlijke beslissingen (beslissing tot aanhouding,
vervolgingsbeslissing, bewijsbeslissing);
- Onder gezag van de OvJ. De taak van de OvJ is opgenomen in art. 148 Sv. In art 141 Sv is opgenomen
wie ambtenaren zijn met een algemene opsporingsbevoegdheid ( politie, OvJ, bepaalde militairen, de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit etc.) en in art. 142 Sv is opgenomen wie buitengewoon
opsporingsambtenaren zijn (hierbij is de taak beperkt tot bepaalde strafbare feiten). Buitengewoon
opsporingsambtenaren ontlenen hun taak aan een bijzondere wet (art. 142 lid 1 sub c Sv) of aan de
akte van opsporing die hun is verleend (art. 142 lid 1 sub a Sv). Een buitengewoon
opsporingsambtenaar kan bijv. een boswachter zijn die opsporingsbevoegdheid bezit ten aanzien van
delicten waarop hij bij de gewone uitoefening van zijn taak stuit.
Particulieren kunnen ook ingeschakeld worden bij opsporing, maar dit moet dan op een wettelijke
regeling berusten (zoals betrappen op heterdaad).
Er zijn verschillende vormen van opsporing:
1. Klassieke opsporing
Bij een redelijk vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd. Er hoeft dan nog geen verdachte te
zijn. NB: kan ook al bij poging ex art. 45 Sr of voorbereiding ex art. 46 Sr.
2. Vroegsporing (ofwel proactieve opsporing) – opgenomen in de wet
Bij een redelijk vermoeden dat misdrijven in de zin van art. 67 lid 1 Sv in georganiseerd verband
worden beraamd, die gezien hun aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren (art. 126o –
126ui Sv). Het gaat dus niet enkel om het plegen van de feiten, maar ook om het beramen
(plannen/uitdenken) van de feiten.
, 3. Aanwijzingen dat een terroristisch misdrijf wordt beraamd
Redelijk vermoeden of het daadwerkelijk plegen van een strafbaar feit is hierbij niet vereist. Een
aanwijzing is voldoende.
4. Verkennend onderzoek (art. 126gg Sv) – opgenomen in de wet
5. Repressieve controle op basis van bijzondere wetten (zoals verkeerscontrole)
Deze controle, uitgevoerd door opsporingsambtenaren (zie art. 141 en 142 Sv) onder leiding van de
OvJ, is gericht op het ontdekken van mogelijke strafbare feiten (dat is dus opsporing in de zin van art.
132a Sv). Dit moet worden onderscheiden van preventieve controle/toezicht: dit is bestuurlijk toezicht
op naleving van bijzondere wetten, maar is geen opsporing in de zin van art. 132a Sv. Preventieve
controle/toezicht is geregeld in de Awb en wordt uitgevoerd door toezichthouders. Soms zijn
personen zowel toezichthouder als opsporingsambtenaar (zoals een BOA).
Let op bij het samenvallen van controle- en opsporingsbevoegdheden of het overgaan in elkaar: de Hoge Raad
heeft hiervoor voorwaarden geformuleerd: 1) de controlebevoegdheid mag niet uitsluitend worden ingezet ter
opsporing, 2) de aan gecontroleerde verdachte ook de rechten moeten worden toegekend die hij als verdachte
heeft en 3) er moet voldaan zijn aan de wettelijke voorwaarden voor toepassing van de
opsporingsbevoegdheid.
Als er sprake is van een van de bovengenoemde vormen van opsporing, kunnen er dwangmiddelen worden
ingezet.
Voorbeelden van controle/toezicht naar opsporing
Voorbeeld 1: Tijdens een repressieve controle op basis van de Wegenverkeerswet ziet een opsporingsambtenaar op de bijrijdersstoel een
wapen liggen. Mag hij het wapen in beslag nemen en de verdachte aanhouden? --> Ja, dat mag als je de eerste bevoegdheid rechtmatig
hebt uitgeoefend (Geweerarrest). Dit is het leerstuk van de voortgezette toepassing van bevoegdheden: als je de bevoegdheid hebt om
iets te controleren en je ziet een ander strafbaar feit, dan mag je daar op doorgaan. Er is dan een redelijk vermoeden en dan ga je over op
opsporing in klassieke vorm.
Voorbeeld 2: Tijdens een verkeerscontrole op basis van de Wegenverkeerswet stelt de opsporingsambtenaar vast dat de bestuurder niet
beschikt over een geldig rijbewijs. De verkeerscontrole betreft alleen auto’s met een kentekenplaat uit Midden- en Oost-Europa.
Voor controlebevoegdheden heeft men geen verdenking nodig, maar mag je dan zomaar iedereen/een bepaalde groep controleren of
zitten daar grenzen aan? Hoge Raad in Moelander: je mag niet discrimineren/indirect onderscheid maken. Men mag dus (willekeurig)
controleren, maar dan moet je controleren voor het doel waarvoor het bedoeld is en daarbij mag het niet zo zijn dat er een specifieke
groep uitgehaald wordt.
Voorbeeld 3: In verband met een recente woninginbraak wordt een voertuig gecontroleerd op de aanwezigheid van inbrekerswerktuigen
(art. 2:44 APV Zwijndrecht). De bevoegdheid tot het onderzoek van het voertuig is gebaseerd op art. 5:19 Awb. De
toezichthouder/opsporingsambtenaar stelt n.a.v. het onderzoek vast dat zich op de bijrijdersstoel van de auto van een ‘verdachte’ een tas
bevindt waaruit een schroevendraaier steekt. Vervolgens wordt de verdachte aangehouden en wordt de auto nader doorzocht op basis van
art. 96b Sv. Is het onderzoek van het voertuig rechtmatig?
Het onderzoek van het voertuig is niet rechtmatig. Blijkens art. 1:6 aanhef en onder a Awb zijn de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van
die wet niet van toepassing op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dit brengt met zich dat art. 5:15 en 5:19 Awb geen
grondslag bieden voor het toepassen van de in die bepalingen neergelegde bevoegdheden van een toezichthouder tot – kort gezegd – het
betreden van plaatsen en het onderzoeken van voertuigen en hun lading, indien die bevoegdheidsuitoefening in de concrete
omstandigheden van het geval uitsluitend kan worden aangemerkt als opsporing in de zin van art. 132a Sv. De hele casus ademt
opsporing/opheldering van een verdenking, dan mag je de bevoegdheden uit de Awb niet gebruiken. Dit is dus het grote onderscheid
tussen toezicht en opsporing.
Dwangmiddelen
Een dwangmiddel is een opsporingsbevoegdheid die inbreuk maakt op grondrechten van de betreffende
burger. Bij deze bevoegdheid gaat het om middelen die de opsporingsambtenaar mag aanwenden om het doel
– de opsporing – te verwezenlijken. De wettelijke regeling hieromtrent moet waarborgen dat de autoriteiten
niet willekeurig inbreuk maken op de rechten van burgers. Hierbij bestaan twee structuurkenmerken:
1. De voorwaarden voor toepassing van het dwangmiddel zijn strenger naarmate de inbreuk die het
dwangmiddel maakt op de rechten van de burger, groter is.
2. Aan het dwangmiddel komt een steeds hogere autoriteit te pas naarmate het dwangmiddel
ingrijpender is.
Als een bewoner van een huis zelf toestemming geeft om het huis te doorzoeken, is de doorzoeking geen
dwangmiddel. Daarbij is van belang dat de toestemming vrijwillig gegeven wordt en dat de bewoner zich ervan
bewust is wat het geven van de toestemming inhoudt en wat de consequentie is van het niet geven van
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur mjmavdl. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €10,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.