Probleem 1: Moeilijker kunnen we het niet maken
Leerdoelen:
1) Wat betekenen de begrippen voorheffing, inhoudingsplichtige, belastingplichtige en
heffingskorting?
2) Wat is het verschil tussen een aangiftebelasting en een aanslagbelasting?
3) Wat is het object, subject en het tarief van de inkomstenbelasting en de loonbelasting en wat
is de verhouding tussen deze twee heffingen?
4) Waarom krijgen sommige mensen (een deel van) de betaalde loonheffing terug?
5) Wat kun je doen als je het niet eens bent met een belastingaanslag? (Of “Kun je in
bezwaar/beroep/hoger beroep/cassatie gaan tegen een belastingaanslag?)
6) Is de Awb van toepassing in het fiscale recht?
Literatuur:
1) H0.9 (Materieel en formeel belastingrecht), H1.2 t/m H1.5 (Formalisering/ wijzen van heffing),
H1.9 t/m H1.12 (Bezwaar, beroep, hoger beroep en cassatie), H2.1 (Algemeen gedeelte
Inkomstenbelasting), H3.1 (Inleiding Loonheffingen).
LD 1: Wat betekenen de begrippen voorheffing, inhoudingsplichtige, belastingplichtige
en heffingskorting?
Inhoudingsplichtige:
- De loonbelasting is een directe belasting die van werknemer wordt geheven (art. 1 Wet
LB). Derhalve worden de werknemers beschouwd als belastingplichtige, ofwel degenen
die belasting moeten betalen. Voor de loonbelasting is dat in de eerste plaats de
werknemer (art. 1 jo. art. 2 lid 1 Wet LB). Toch wordt de loonbelasting niet door de
werknemer zelf aan de fiscus betaald.
- Dat komt, omdat de heffing van loonbelasting plaatsvindt door middel van inhouding: de
werkgever houdt de belasting in op het loon van de werknemer (art. 27 lid 1 Wet LB). De
werkgever wordt daarom inhoudingsplichtige genoemd.
- Voor de loonbelasting, beschrijft art. 6 lid 1 Wet LB wie als inhoudingsplichtigen worden
aangemerkt.
- Het is om twee redenen van belang om te weten of iemand inhoudingsplichtige is:
i) De inhoudingsplichtige is verplicht om de verschuldigde loonbelasting in te houden op
het loon van de werknemer en deze af te dragen (art. 27 lid 1 jo. Lid 2 Wet LB).
ii) De inhoudingsplichtige moet aan allerlei administratieve verplichtingen voldoen (bv.
art. 28 Wet LB).
Voorheffing (algemene bepaling art. 15 AWR):
- Loonbelasting is een bronheffing: dat wil zeggen dat de belasting niet wordt geïnd bij de
ontvanger (de werknemer, ofwel de belastingplichtige), maar bij degene die het voordeel
verstrekt (de werkgever, de inhoudingsplichtige). Andere vormen van bronheffingen zijn
dividendbelastingen en kansspelbelastingen.
- Bronheffingen worden in beginsel aangemerkt als een voorheffing op de
inkomstenbelasting (loonbelasting) of de vennootschapsbelasting (dividendbelasting). Dit
betekent dat, bijvoorbeeld bij loonbelasting, op het loon als belastingen worden
ingehouden en aan het einde van het jaar worden verrekend met de aanslag
inkomstenbelasting.
- De loonbelasting is alleen een voorheffing van de inkomstenbelasting (art. 9.2 lid 1 onder
a Wet IB) en niet, zoals de dividendbelasting, ook van de vennootschapsbelasting!
- Alleen geheven loonbelasting kan als voorheffing worden verrekend (art. 9.2 lid 1 onder a
Wet IB). Ingehouden loonbelasting wordt in beginsel als geheven loonbelasting
aangemerkt.
,Belastingplichtige:
- De belastingplichtige is het subject van de belasting, ofwel degene die belasting moet
betalen. De belastingplichtige heeft de neiging om zijn eigen belastingdruk zo laag
mogelijk te houden.
- De belastingplichtige heeft verplichtingen jegens fiscus (AWR). Voorbeelden zijn: aangifte
doen (art. 8 AWR), informatieverplichtingen (art. 47 e.v. AWR), toegang verlenen (art. 50
AWR), administratieplicht (art. 52 AWR) voldoet de belastingplichtige daar niet aan,
dan geldt een omkering van de bewijslast (art. 25 en art. 27e AWR). De belastingplichtige
kan in een dergelijk geval een bestuurlijke boete riskeren (art. 67a AWR) of een
vergrijpboete (art. 67d e.v. AWR).
- De belastingplichtige mag zelf procederen; er geldt in het belastingrecht, in beginsel,
geen verplichte procesvertegenwoordiging; alleen voor het pleiten bij de HR is
procesvertegenwoordiging vereist (art. 29c AWR). Toch laat het gros van de
belastingplichtigen zich bijstaan door een belastingadviseur.
Heffingskorting:
Op het gezamenlijke bedrag van de over het kalanderjaar berekende inkomstenbelasting en
premies volksverzekeringen over box 1, 2 en 3, wordt voor binnenlands belastingplichtigen een
heffingskorting verleend (art. 2.7 Wet IB). Een belangrijk kenmerk van heffingskorting is dat deze
korting in mindering komt op de te betalen belasting (art. 2.7 lid 1 Wet IB), in tegenstelling tot
persoonsgebonden aftrek, welke in mindering komt op het inkomen (art. 3.10 lid 2, art. 4.12 en
art. 5.1 Wet IB).
- Bij de heffingskorting wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van
de belastingplichtige. Echter, voor iedereen geldt de algemene heffingskorting (art. 8.10
Wet IB).
- Voor wie de specifieke kortingen gelden en hoe hoog zij zijn, is uitgewerkt in art. 8.11 –
8.20 Wet IB.
LD 2: Wat is het verschil tussen een aangiftebelasting en een aanslagbelasting?
Materiele en formele belastingschulden:
Een belastingschuld is een uit de wet voortvloeiende publiekrechtelijke verbintenis.
Belastingschulden ontstaan voortdurend, doordat zich bij belastingplichtigen op enig moment dan
wel door tijdsverloop belastbare feiten voordoen. Men spreekt in dit verband van het ontstaan van
materiele belastingschulden.
- Materiele belastingschulden moeten worden geformaliseerd om tot belastingheffing te
kunnen komen. Door formalisering, bijvoorbeeld in een aanslag, wordt een reeds
bestaande materiële belastingschuld vastgesteld (declaratoir) en ontstaat een
afdwingbare betalingsverplichting (constitutief).
Wijze van heffing ingevolgde de AWR; aangiftebelasting en aanslagbelasting:
De AWR onderscheidt twee hoofdmethoden van heffing (in de specifieke heffingswetten wordt de
wijze van heffing vermeld en is vaak achterin vermeld):
1) Aanslagbelastingen (heffing bij wege van aanslag) (art. 6-20 AWR, kern in art. 11 AWR);
a) Bij aanslagbelastingen wordt de materiele belastingschuld door de inspecteur
geformaliseerd door middel van een aanslag (bijv. de inkomstenbelasting). De inspecteur
wordt daarbij geacht de aangifte van de belasting- of inhoudsplichtige te hebben bezien.
b) Blijkt achteraf dat de aanslag tot een lager bedrag is vastgesteld dan de belastingplichtige
materieel verschuldigd is, dan kan de inspecteur een navorderingsaanslag opleggen (art.
16 AWR). Echter, dat kan niet onbeperkt; de voorwaarden zijn als volgt (let wel: dit zijn
deels alternatieve voorwaarden en cumulatieve voorwaarden):
i) Nieuw feit (art. 16 lid 1 AWR) (alternatief); wanneer is er sprake van een nieuw
feit?
(1) Daarvan is in ieder geval geen sprake als de inspecteur na de aanslag een
andere al dan niet juridische visie krijgt op de bekende feiten. In dat geval is een
navordering dus niet mogelijk. Een ‘nieuw feit’ kan wel gelegen zijn in de
omstandigheden die de inspecteur eerst na de aanslag ter kennis zijn gekomen.
, ii) Redelijkerwijs kenbare fout (art. 16 lid 2 onder c AWR) (alternatief);
iii) Kwader trouw belastingplichtige (art. 16 lid 1 AWR) (alternatief); dit houdt in dat
het voor de belastingplichtige kenbaar was dat te weinig belasting is geheven
(cumulatief) (art. 16 lid 1 AWR);
(1) Art. 16 lid 1 AWR beschrijft dat een feit, dat de inspecteur bekend was of
redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering kan
opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit
feit te kwader trouw is.
iv) Binnen termijn van art. 16 lid 3 en lid 4 AWR (5/12 jaar) (cumulatief).
2) Aangiftebelastingen (heffing bij wege van voldoening of afdracht op aangifte):
a) Bij aangiftebelastingen vindt formalisering plaats ofwel door de belastingplichtige zelf die
aangifte doet en de door hemzelf als verschuldigd berekende belasting voldoet
(omzetbelasting), ofwel door de inhoudsplichtige (bijv. de werkgever) die op aangifte een
bedrag afdraagt (loonbelasting bv.).
i) Er wordt in beginsel geen belastingaanslag opgelegd. Art. 19 lid 1 AWR beschrijft de
kern.
b) In dit systeem zijn er geen door de inspecteur vastgestelde aanslagen, maar alleen door
belasting- en inhoudingsplichtigen gedane aangiften en ‘spontane’ betalingen.
c) Blijkt achteraf dat er te weinig belasting is voldaan of afgedragen, dan kan de inspecteur
een naheffingsaanslag opleggen (art. 20 AWR). Let wel: de bevoegdheid tot naheffing
vervalt na verloop van 5 jaren waarop de belastingschuld is ontstaan (art. 20 lid 3 AWR).
d) Er wordt binnen de aangiftebelasting een onderscheid gemaakt tussen aangifte op
afdracht en aangifte op voldoening. Aangifte op afdracht is de situatie waarin een
inhoudingsplichtige belasting afdraagt (art. 27 lid 5 AWR).
LD 3: Wat is het object, subject en het tarief van de inkomstenbelasting en de
loonbelasting en wat is de verhouding tussen deze twee heffingen?
In het materiele belastingrecht spelen steeds 4 vragen een belangrijke rol:
1) Wie is de belastingplichtige (subject)?
2) Waarover moet belasting worden betaald (object)?
3) Wanneer ontstaat de belastingschuld (tijdstip van genieting)?
4) Hoeveel belasting moet worden betaald (tarief)?
Deze 4 vragen moeten in de inkomstenbelasting als volgt worden beantwoord:
1) Wie is de belastingplichtige (subject)?
a) Alleen natuurlijke personen zijn belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. De Wet IB
geldt niet voor rechtspersonen, aangezien rechtspersonen worden belast met
vennootschapsbelasting.
b) Art. 2.1 lid 1 Wet IB bepaalt wie de belastingplichtigen (subjecten) voor de
inkomstenbelasting zijn: het zijn de natuurlijke personen die:
i) A. In Nederland wonen (binnenlands belastingplichtigen);
ii) B. Niet in Nederland wonen, maar wel Nederlands inkomen genieten (buitenlands
belastingplichtigen).
c) Binnenlands belastingplichtigen:
i) Wie in Nederland woont, is op grond van de Wet IB in principe belasting verschuldigd
over zijn gehele inkomen waar ter wereld ook verkregen (wereldinkomen). Wat het
begrip ‘wonen’ inhoudt, wordt in art. 4 Awb nader uitgewerkt.
ii) Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de feitelijke woonplaats, maar ook
woonplaatsficties in art. 2.2 Wet IB. Deze situatie is van belang indien men is
opgehouden in Nederland te wonen, maar vervolgens binnen 1 jaar weer terugkeren.
d) Buitenlands belastingplichtigen:
i) Personen die niet in Nederland wonen, kunnen ingevolge art. 2.2 Wet IB toch
belastingplichtig zijn in Nederland. Het aanknopingspunt is dan niet de woonplaats
van de belastingplichtige, maar de vraag of sprake is van een bron van inkomen in
Nederland.
2) Waarover moet belasting worden betaald (object)?
, a) Het belastingobject in de IB wordt nader omschreven in art. 2.3 Wet IB, waarin de
volgende 3 categorieën van inkomen zijn omschreven:
i) Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1);
ii) Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2);
iii) Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3).
b) Hoe wordt vervolgens het object nader ingevuld? Zie art. 2.4 Wet IB.
3) Wanneer ontstaat de belastingschuld (tijdstip van genieting)?
4) Hoeveel belasting moet worden betaald (tarief)?
a) Voor elke box gelden eigen tarieven:
i) Box 1 (art. 2.10 Wet IB); Box 1 bestaat uit drie schijven: schrijf 1 (0-34,712), schrijf 2
(34,712-68.507), schrijf 3 (68.507 - +).
ii) Box 2 (art. 2.12 Wet IB); tarief bedraagt 26,25%.
iii) Box 3 (art. 2.13 Wet IB); tarief bedraagt 30%.
Volgorde van heffing:
In welke volgorde de IB moet worden geheven, is een vraag die uniek is voor de Wet IB en is
vastgelegd in art. 2.14 Wet IB. Dit is van belang voor de situatie indien bepaald inkomen in
meerdere boxen (1, 2 en/of 3) kan worden belast.
Berekening verschuldigde IB:
De verschuldigde IB dient in de volgende volgorde te worden berekend:
1) Inkomen en belasting per box uitrekenen (art. 2.3 jo. art. 2.4 Wet IB);
2) Berekende belasting box 1, 2 en 3 optellen (art. 2.7 Wet IB);
3) Op totaalbedrag heffingskortingen in aftrek brengen (art. 2.7 lid 1 en art. 8.1 e.v. Wet IB);
4) Eventuele voorheffingen in aftrek brengen (betaalde loonbelasting of dividendbelasting): art.
15 AWR jo. art. 9.2 Wet IB);
5) Resteert: de verschuldigde IB.
Opmerkingen bij berekeningen:
- Let bij het berekenen van de belasting per box, met name in box 1, op het verschil tussen
belastingen (belastingtarief = 9,70% in schijf 1) en belastingen en pvv (belastingtarief =
37,75% in schrijf 1).
𝑇𝑒 𝑏𝑒𝑡𝑎𝑙𝑒𝑛 𝑏𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡𝑖𝑛𝑔
- De belastingdruk wordt berekend door de volgende formule: 𝑏𝑟𝑢𝑡𝑜 𝑖𝑛𝑘𝑜𝑚𝑒𝑛 𝑥 100%
- Bij het bereken van de belastingen per box dient naar beneden te worden afgerond. Het
betreft namelijk een fiscale rekenmethode.
De 4 vragen moeten in het kader van de loonbelasting als volgt worden beantwoord:
1) Wie is de belastingplichtige (subject)?
a) Belastingplichtige voor de loonbelasting is in de eerste plaats de werknemer (art. 1 jo. art.
2 lid 1 Wet LB). Het is niet noodzakelijk dat de werknemer op het moment waarop hij het
loon ontvangt nog altijd in dienst is bij de werkgever; dit betekent dat degene die een
pension geniet uit een vroegere dienstbetrekking ook als werknemer wordt aangemerkt.
2) Waarover moet belasting worden betaald (object)?
a) Volgens art. 9 en 10 lid 1 Wet LB wordt de loonbelasting geheven naar het loon. Art. 10
Wet LB bepaalt dat loon al hetgeen is dat uit dienstbetrekking of vroegere
dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of
verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Wanneer er sprake is van loon uit
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur DaanvanBroeckhuijsen. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,89. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.