De student verkent de verschillende definities van gezondheid en gezondheidsbeleving.
Medische, monocausale visie
In de klassieke medische benadering wordt gezondheid gezien als de afwezigheid van ziekte en
lichaamsgebrek. Volgens deze benadering is iedereen gezond die niet ziek is en geen lichaamsgebrek
heeft. In deze monocausale verklaringswijze van gezondheid en ziekte, die ontstond met de
ontdekking van micro-organismen als ziekteveroorzakers, heeft het ontstaan van ziekte slechts één
oorzaak. Is die oorzaak aanwijsbaar, dan is een persoon ziek. Als een dergelijke oorzaak niet
aanwijsbaar is, is sprake van gezondheid.
Biologische visie
Volgens de biologische benadering is voortdurend sprake van aanpassing van fysiologische processen
en biochemische reacties in het lichaam aan externe omstandigheden. Deze interne processen en
reacties worden door het lichaam constant gehouden. Overleving van het individu wordt bepaald
door de mate waarin het organisme in staat is zijn interne, inwendige milieu (bijvoorbeeld
lichaamstemperatuur, en zuurgraad van het bloed) binnen nauwe grenzen constant te houden bij
steeds veranderende externe condities. We noemen dit constant houden van het interne milieu
homeostase. Volgens de biologische visie op gezondheid is iemand gezond als hij ertoe in staat is
onder wisselende externe omstandigheden zijn interne milieu constant te houden. Biologische
gezondheid kan nauwkeurig worden omschreven en is universeel geldend voor alle mensen.
Verpleegkundigen kunnen zicht krijgen op de biologische gezondheid van patiënten door bepaalde
handelingen te verrichten, zoals het opnemen van de lichaamstemperatuur en het bepalen van
bloedglucosespiegels.
Psychologische visie
De psychologische benadering definieert gezondheid als het in staat zijn van een persoon om de door
hemzelf gestelde doelen in het leven te behalen. Het gaat hier om geestelijk gezond zijn en het
voldoen aan geestelijke behoeften. Gezond zijn is zich geestelijk optimaal voelen; ziek is een persoon
die niet aan zijn geestelijke behoeften kan voldoen. Mensen die een lichaamsgebrek hebben of
lichamelijk ziek zijn, kunnen zichzelf volgens deze benadering dan toch als gezond definiëren. En
degenen die zich gezond noemen, zíjn volgens de psychologische benadering ook gezond. De
benadering is heel persoonlijk en wordt daarom ook wel de individuele benadering van gezondheid
genoemd. Verpleegkundigen kunnen door het observeren van en praten met patiënten inzicht
krijgen in de wijze waarop zij hun psychologische gezondheid ervaren.
Sociale visie
Volgens de sociale visie op gezondheid is een persoon gezond als hij de hem toebedeelde sociale
rollen uitvoert binnen de waarden en normen die gelden in de samenleving. In deze benadering staat
het maatschappelijk functioneren centraal en is het individu met zijn eigen behoeften en verlangens
hieraan ondergeschikt. Een persoon is ziek als hij niet in staat is zich aan te passen aan en zich te
gedragen naar de heersende waarden en normen van zijn cultuur. Verpleegkundigen kunnen de
sociale aspecten van gezondheid van patiënten belichten door te informeren naar hun sociale
functioneren. Zij kunnen bijvoorbeeld vragen of het de patiënt lukt om zorg te dragen voor zijn
kinderen of zijn drukke baan goed te combineren met de thuissituatie.
Humane, multicausale visie
In de loop van de tijd is er steeds meer ruimte ontstaan voor een multicausale, multifactoriële visie
op gezondheid. Deze verbindt de biologische, de psychologische en de sociale visie. We noemen deze
visie op gezondheid de humane benadering. Deze benadering is veel breder en positiever dan de
klassieke, medische benadering en weerspiegelt een holistisch mensbeeld. Er is behalve aandacht
voor louter lichamelijke factoren ook aandacht voor psychische en sociale aspecten van gezondheid.
De definitie van de WHO beschrijft een individueel gegeven: een dynamische toestand van volledig
,lichamelijk, psychisch, spiritueel en sociaal welbevinden, en niet alleen het ontbreken van ziekte of
gebrek
Dynamische visie
Binnen de positieve gezondheidszorg staat niet het gezondheidsprobleem centraal, maar juist het
vermogen van mensen om zich aan te passen en de eigen regie te voeren in het licht van de fysieke,
emotionele en sociale uitdagingen van het leven. Deze visie op gezondheid gaat uit van
aanpassingsvermogen en zelfmanagement.
Het verschil met de WHO-definitie van gezondheid is dat Huber dit koppelt aan zes dimensies van
gezondheid: lichamelijke gezondheid, mentaal welbevinden, een spirituele/existentiële dimensie,
dagelijks functioneren, sociaal-maatschappelijk participeren en kwaliteit van leven. Persoonlijke groei
en ontwikkeling en het nastreven van persoonlijke doelen in het leven zijn net zo belangrijk als
medische zorg en behandeling. De aandacht voor het belang van autonomie en eigen regie over de
gezondheid heeft er ook toe geleid dat opvattingen over wat gezondheid is veranderd zijn (RIVM
2014). Ook binnen de gezondheidszorg is meer aandacht ontstaan voor de autonomie van de patiënt
en het afstemmen van de zorg op individuele verwachtingen, wensen en mogelijkheden
De student herkent de verschillende pijlers van positieve gezondheid.
Lichaamsfuncties: klachten en pijn, fitheid, energie, conditie, bewegen, slapen, eten, je gezond
voelen
Mentaal welbevinden: cognitief functioneren, onthouden, concentreren, communiceren, gevoel van
controle, omgaan met verandering, emotionele toestand, jezelf accepteren, eigenwaarde, zelfrespect
Kwaliteit van leven: genieten, gelukkig zijn, lekker in je vel zitten, balans, je veilig voelen, hoe je
woont, rondkomen met je geld
Sociaal-maatschappelijk participeren: maatschappelijk betrokken, sociale contacten, betekenisvolle
relaties, samen leuke dingen doen, steun van anderen, erbij horen, geaccepteerd worden, sociale
communicatieve vaardigheden
Dagelijks functioneren: basis ADL, zorgen voor jezelf, kennis van gezondheid, je grenzen kennen,
kunnen werken, omgaan met tijd, omgaan met geld, om hulp kunnen vragen
Zingeving (spirituele dimensie): doelen nastreven, toekomstperspectief, blijven leren, vertrouwen
hebben, accepteren, dankbaarheid, zinvol leven
De student kan uitleggen wat het doel is van de beroepscode voor verpleegkundigen en kan deze
toelichten.
De Beroepscode geeft je de waarden en normen van de beroepsgroep/punten waar jij je als
verpleegkundige aan moet houden. Die waarden en normen maken duidelijk hoe je je beroep als
verpleegkundige of verzorgende op een goede manier uit kunt oefenen (professioneel handelen).
Belangrijke waarden zijn bijvoorbeeld: betrouwbaarheid, respect, eerlijkheid, rechtvaardigheid, niet
schaden, respect voor de autonomie van de zorgvrager. De Beroepscode helpt je bij je handelen en
de verantwoording daarvan. Daarnaast maakt de Beroepscode aan zorgvragers en hun naasten,
mantelzorgers, andere zorgverleners, zorgaanbieders en de samenleving als geheel duidelijk wat zij
van jou als verpleegkundige of verzorgende mogen verwachten.
De student kan de algemeen geldende beroepswaarden, eigen waarden in het leven en
beroepsmatig handelen toelichten.
Je eigen waarden en normen kunnen soms afwijken van de waarden en normen die in de
beroepscode staan (denk bijvoorbeeld aan eerlijkheid, vertel je alles eerlijk? Als een patiënt vraagt
naar de uitslag, vertel je dit dan of geef je aan dat de uitslag wel bekend is maar dat je de juiste
kennis niet hebt om de uitslag te vertellen en biedt hierbij aan om ervoor te zorgen dat er zo snel
mogelijk een arts komt om de uitslag te bespreken. Respect voor autonomie: iemand met COPD wil
roken, breng je diegene naar de rookruimte?).
,Wat zijn de zes stappen van de infectieketen?
1. De aanwezigheid van een ziektekiem/micro-organisme
2. De besmettingsbron: de bron van waaruit ziektekiemen of pathogenen zich kunnen verspreiden
3. Porte de sortie: via excreten, secreten en via bloed kunnen micro-organismen de
besmettingsbron verlaten. Als de ademhalingswegen de besmettingsbron zijn, bestaat de porte
de sortie uit niezen, hoesten, ademen of spreken. Als de besmettingsbron het bloed is, dan
bestaat de porte de sortie uit een open wond, de plaats van een naaldpunctie of een niet-intacte
huid
4. De besmettingsweg: de overdracht van micro-organismen
5. Porte d’entrée: micro-organismen moeten een manier hebben om het lichaam binnen te
dringen. Huidletsel zorgt voor zo een ingang. Micro-organismen dringen het lichaam op dezelfde
manier binnen als waarop ze het lichaam verlaten. De luchtwegen en het maag-darmkanaal
vormen goede in- en uitgangen.
6. Gevoelige gastheer: deze is nodig om een infectie op te laten treden. Gevoelige gastheren zijn
patiënten met een onderdrukt immuunsysteem, die moe of gestrest zijn, bloedarmoede hebben,
niet zijn ingeënt, ondervoed zijn of onderliggende aandoeningen hebben. Opgenomen patiënten
met wonden, katheters en infusen lopen grote kans op het ontwikkelen van infecties, evenals
patiënten bij wie een biopsie of een operatie wordt uitgevoerd.
Hoe beschermen wij onszelf tegen infecties?
1. Immuniteit, antitoxine en vaccinatie. De aangeboren immuniteit krijgt men mee bij de geboorte.
Verworven immuniteit treedt op nadat iemand is blootgesteld aan een ziekte of infectie of
wanneer de persoon is gevaccineerd.
2. Ontstekingsreactie: een ontsteking is een plaatselijke reactie van het weefsel op een schadelijke
prikkel. De plaatselijke kenmerken van een ontsteking zijn rubor (roodheid), calor (warmte),
dolor (pijn), tumor (zwelling) en functio laesa (verlies van functie).
3. Anatomische barrières, waaronder de huid en de slijmvliezen, beschermen het lichaam tegen
infecties. Wanneer er schade aan de huid of de slijmvliezen ontstaat, hebben bacteriën een
directe weg naar de inwendige weefsels van het lichaam.
Wanneer past men bronisolatie toe en welke materialen worden daarvoor ingezet?
Bronisolatie wordt toegepast om de overdracht van een ziekteverwekker van de patiënt op
medepatiënten, personeel en bezoek te voorkomen. De belangrijkste maatregel om verspreiding te
voorkomen, is het toepassen van standaard preventiemaatregelen omtrent hygiëne: handen wassen
of desinfecteren, schone (dienst)kleding, korte nagels zonder nagellak en geen hand- en
polssieraden. Daarnaast zijn er per soort van isolatie nog andere materialen die ingezet kunnen
worden waaronder een isolatiekamer met sluis en luchtbeheersing, mondneusmasker (chirurgisch,
FFP1, FFP2), handschoenen, isolatieschort met lange mouwen, chirurgisch mutsje,
eenpersoonskamer, spatbril.
Wat is kruisbesmetting?
Besmetting met micro-organismen die van een andere patiënt afkomstig zijn
Wanneer past men beschermende isolatie toe en welke materialen worden daarvoor ingezet?
Beschermende isolatie wordt toegepast om de overdracht van bepaalde bacteriën en virussen naar
patiënten met verminderde weerstand te voorkomen. Materialen die hiervoor worden ingezet zijn
een isolatiekamer met sluis en luchtbeheersing, chirurgisch mondneusmasker, handschoenen,
isolatieschort met lange mouwen, chirurgisch mutsje.
,
,Wat is het verschil tussen handen wassen en handen desinfecteren?
Handen desinfecteren heeft de voorkeur omdat het huidvriendelijker is en handalcohol een grotere
kiemreductie geeft. Ook kan handalcohol op elke plek gebruikt worden, je bent niet afhankelijk van
een wastafel, wat dus ook weer tijdswinst oplevert. Soms heeft handalcohol niet alleen de voorkeur
maar is ze vanwege de betere kiemreductie ook noodzakelijk om het risico op een zorginfectie bij de
patiënt te verminderen.
Handalcohol heeft echter geen reinigende werking en is daarom alleen werkzaam op niet-zichtbaar
verontreinigde handen. Ook heeft handalcohol nauwelijks effect op de sporen van Clostridium
difficile en het norovirus, terwijl deze micro-organismen door wassen van de handen wel afgespoeld
worden. Handen wassen moet in de volgende situaties gebeuren: bij zichtbare verontreiniging, na
contact met lichaamsvloeistoffen (ook na niezen en hoesten), als de handen nat zijn en bij contact
van Clostridium difficile en het norovirus.
Wat kan je vertellen over BRMO en het norovirus?
Bacteriën die ongevoelig (resistent) zijn voor de meeste antibiotica noemen we bijzonder resistente
micro-organismen (BRMO). Een van de bekendste BRMO is MRSA. Andere voorbeelden zijn ESBL,
VRE en CPE. Bacteriën die resistent zijn voor meerdere groepen antibiotica komen steeds vaker voor.
Mensen krijgen door het norovirus een ontsteking van de darmen. Een norovirusinfectie is erg
besmettelijk. Het wordt ook wel ‘buikgriep’ genoemd. De klachten kunnen zijn: braken, diarree,
misselijkheid, koorts, hoofdpijn, buikpijn of buikkramp. Het braken is vaak heftig en kan heel
plotseling beginnen. De tijd tussen besmet raken en ziek worden is 1 tot 3 dagen. Het virus zit in
ontlasting en braaksel van iemand die het virus bij zich heeft. De ontlasting kan wel 3 weken
besmettelijk blijven.
, Een definitie geven van de begrippen ‘milieu intérieur’ en ‘homeostase’.
Een organisme heeft een milieu exterieur wat in contact staat met de buitenwereld en een milieu
interieur dat is afgescheiden van de buitenwereld en waarin de cellen en weefsels zich bevinden.
De samenstelling van het milieu intérieur wordt heel nauwkeurig gereguleerd. Dit maakt dat er een
relatief stabiele toestand ontstaat: homeostase (het streven naar intern evenwicht/balans). Dit is een
dynamische situatie waarin veel fysiologische variabelen (kerntemperatuur, water- en
elektrolythuishouding, PH, bloed- en weefselzuurstof, kooldioxidegehalte, bloeddruk,
bloedsuikergehalte) binnen nauwe grenzen blijven.
Negatieve en positieve feedbackmechanismen met elkaar vergelijken.
De homeostase wordt gehandhaafd door systemen die veranderingen opsporen en hierop reageren.
Dit systeem bestaat uit 3 componenten: detector, controlecentrum en effector. Het controlecentrum
waarborgt de waardes waarbinnen de variabele factor moet worden gehandhaafd. Als de detector
een waarde meet die niet binnen de grenzen is, reageert het controlecentrum door wijzigingen uit te
voeren in de opdrachten aan de effector. Wanneer de lichaamstemperatuur zakt tot onder het
vereiste niveau, wordt dit waargenomen door de uiteinden van gespecialiseerde
temperatuurgevoelige zenuwen in de hypothalamus (detector). In de hypothalamus bevindt zich het
regelcentrum voor de lichaamstemperatuur (controlecentrum). De hypothalamus zet mechanismen
in gang die de lichaamstemperatuur doen stijgen (effectoren) (skeletspieren (rillen), bloedvaten in de
huid vernauwen zich waardoor warm bloed in het centrum van het lichaam wordt gehouden),
gedragsveranderingen (meer kleren aantrekken, in elkaar duiken)
Negatieve feedback: als een variabel stijgt, zorgt deze feedback ervoor dat de variabel daalt en
omgekeerd. Positieve feedback: de bloedstolling en de baarmoedercontracties bij een bevalling. De
stimulus laat de respons progressief toenemen zodat, zolang de stimulus aanhoudt, de respons
progressief wordt versterkt. Contracties van de baarmoeder worden gestimuleerd door het hormoon
oxytocine. Het hoofdje van de baby wordt hierdoor in de baarmoederhals (cervix) geperst waar
receptoren worden gestimuleerd die reageren op uitrekking. Als reactie op deze uitrekking wordt
meer oxytocine afgescheiden waardoor de contracties sterker worden. Als de baby geboren is, houdt
het uitrekken op de cervix op waardoor de afscheiding van oxytocine stopt.
Het proces van osmose vergelijken met dat van diffusie en met behulp van deze begrippen
uitleggen hoe moleculen zich verplaatsen binnen en tussen compartimenten van het lichaam.
Diffusie: de verplaatsing van deeltjes van een plaats met een hoge concentratie naar een plaats met
een lage concentratie. Vindt vaak plaats in een gas, vloeistof of oplossing. Kan ook plaats vinden door
een semipermeabele membraan bijvoorbeeld een celmembraan of capillairwand. Alleen moleculen
die klein genoeg zijn om door het membraan te passeren kunnen erdoorheen diffunderen. Zuurstof
kan dit bijvoorbeeld wel, bloedcellen en grote eiwitmoleculen niet (zij blijven in het bloed).
Osmose: de verplaatsing van water met de concentratiegradiënt mee, naar de kant met de meeste
deeltjes. Dankzij de osmotische druk zal de concentratie aan beide kanten uiteindelijk gelijk zijn. Dit
komt niet omdat bijvoorbeeld suikermoleculen het membraan kunnen passeren maar omdat door de
osmotische druk water in de geconcentreerdere oplossing getrokken wordt vanuit de dunnere
oplossing: het verplaats met de concentratiegradiënt mee. Dit gaat door tot de concentratie gelijk is
(let op, het volume niet!).
Isotone oplossing: oplossingen met dezelfde concentratie
Hypotone oplossing: verminderde concentratie
Hypertone oplossing: verhoogde concentratie
Een beschrijving geven van de termen intra- en extracellulaire vloeistof.
Extracellulaire vloeistof: vloeistof buiten de cellen (bloed, plasma, lymfe, cerebrospinale vloeistof
en vloeistof in de interstitiële ruimten in het lichaam, synoviale vloeistof (gewrichtsvloeistof),
pericardvloeistof (rondom het hart) en pleuravocht (rondom de longen). De laatste 3 vloeistoffen