Eco e
1. Wat is economie en hoe denken economen? 5
1.1 De twee betekenissen van het woord ‘economie’ 5
1.2 De kern van het economisch probleem: schaarste verplicht tot kiezen 5
1.2.1 Schaarste 5
1.2.2 Economisch handelen is kiezen 6
1.3 Behoeften 6
1.3.1 Soorten behoeften 6
1.3.2 Kenmerken van behoeften 6
1.3.3 Verband tussen economie en geluk 7
1.4 Economische goederen 7
1.4.1 Kenmerken 7
1.4.2 Soorten goederen 8
1.4.3 De productiefactoren 8
1.5 Kaders voor de analyse van keuzegedrag 9
1.5.1 De homo economicus 9
1.5.2 Beperkingen van de homo economicus 9
1.5.3 De speltheorie 10
1.6 Micro -en macro-economie 10
1.7 Positieve en normatieve economie 11
2. Economische stelsels 11
2.1 Zelfvoorziening vs arbeidsverdeling en specialisatie 11
2.1.1 Zelfvoorziening 11
2.1.2 Maatschappelijke arbeidsverdeling en specialisatie 11
2.2 De vrijemarkteconomie 12
2.2.1 Beschrijving 12
2.2.2 Welvaartseconomische evaluatie 13
2.3 De centraal geleide of geplande economie 14
2.3.1 Beschrijving 14
2.3.2 Welvaartseconomische evaluatie 15
2.3.3 Convergentie en transitie 15
2.4 De gemengde economie en/of de sociale markteconomie 16
2.4.1 Visie 16
2.4.2 Kenmerken 16
2.4.3 Hoe verhoudt de politiek zich tot overheidsingrijpen? 17
3. Macro-economische relaties en welvaartsindicatoren 17
3.1 De economische kringloop 17
1
, 3.1.1 Een gesloten economie met alleen gezinnen en ondernemingen 18
3.1.2 Een gesloten economie met ondernemingen, gezinnen en de overheid 20
3.1.3 Kringloop met gezinnen, ondernemingen, overheid en buitenland 21
3.2 Macro-economische grootheden 22
3.2.1 Bruto nationaal product en bruto binnenlands product 22
3.2.2 Oorsprong en samenstelling van het bruto binnenlands product 23
3.2.3 De verdeling van het bnp of bni 24
3.2.4 De globale bestedingen 24
3.2.5 Belang van het bbp en het bni 24
3.3 Economische groei, welvaart en welzijn 25
3.3.1 Omschrijving van de begrippen 25
3.3.2 Tekortkomingen van de klassieke welvaartsmaatstaven 25
Extra: ontwikkeling van de vraag -en aanbodcurve, en het spel van vraag en aanbod 26
E.1 Ontwikkeling van de vraagcurve 26
E.2 Ontwikkeling van de aanbodcurve 27
E.3 Het spel van vraag en aanbod op een markt 28
4. Gezinnen als vragers van goederen 30
4.1 De theorie van het consumentengedrag 30
4.1.1 De optimale goederenbundel 30
4.2 De vraag naar een bepaald goed 30
4.2.1 Invloed van de prijs op de gevraagde hoeveelheid 31
4.2.2 Andere vraagbeïnvloedende factoren 32
4.2.3 De prijselasticiteit van de vraag 33
4.2.4 De inkomenselasticiteit van de vraag 35
4.2.5 De kruiselingse elasticiteit van de vraag 36
4.3 De beïnvloeding van de consument door anderen en reclame 37
5. Bedrijven als aanbieders van goederen 38
5.1 Begrippen en wetten m.b.t. het productieproces 38
5.1.1 De productiefunctie 38
5.1.2 Productiviteit 38
5.2 Het aanbod van een bepaald goed 39
5.2.1 Invloed van de prijs op de aangeboden hoeveelheid 40
5.2.2 Andere aanbodbeïnvloedende factoren 40
5.2.3 De prijselasticiteit van het aanbod 40
5.3 Verschijningsvormen van ondernemingen 41
5.3.1 Verschillen naargelang de doelstelling (enkel vetgedrukte woorden) 41
5.3.2 Verschillen naargelang de omvang 44
6. Markten en prijsvorming 44
6.1 Marktvormen 44
6.1.1 Het aantal marktpartijen 45
6.1.2 De markttransparantie 45
6.1.3 De homogeniteitsgraad van een markt 46
2
, 6.1.4 Toetredingsvoorwaarden tot een markt 46
6.2 Volkomen concurrentie 47
6.2.1 Prijsvorming en marktevenwicht 47
6.2.2 Veranderingen in het marktevenwicht 47
6.3 Markten met onvolkomen concurrentie 48
6.3.1 Monopolie 48
6.3.2 Monopolistische concurrentie 49
6.3.3 Oligopolie 49
6.4 Het prijsbeleid van de overheid 50
6.4.1 Rechtstreeks prijsbeleid 50
6.4.2 Onrechtstreeks prijsbeleid 52
7. Geld en inflatie 52
7.1 De Europese Centrale Bank en het monetaire beleid 52
7.2 Inflatie en deflatie 54
7.2.1 Definitie 54
7.2.2 Oorzaken van inflatie 54
7.2.3 Gevolgen van inflatie 55
7.3 Bestrijding van inflatie 56
7.4 Het meten van de inflatie en het indexeringsmechanisme 58
7.4.1 Het indexcijfer van de consumptieprijzen 58
7.4.2 De indexering van lonen en sociale uitkeringen 59
8. Internationale handel 60
8.1 Het belang van internationale handel voor België 60
8.2 Tussen vrijhandel en protectionisme 61
8.2.1 De theorie van de comparatieve voordelen 61
8.2.2 Verklaringen voor comparatieve voordelen 62
8.2.3 Voordelen van vrijhandel 64
8.2.4 De kosten van vrijhandel: de noodzaak tot voortdurende aanpassing 64
8.2.5 Protectionisme - bescherming van de nationale economie 66
8.2.6 Argumenten pro en contra protectionisme 67
8.3 Internationale samenwerking op handelsgebied 68
8.3.1 De Algemene overeenkomst over tarieven en handel - de GATT 68
8.3.2 De Wereldhandelsorganisatie - WTO 69
8.3.3 Is de globalisering te ver gegaan? 70
8.3.4 Een voorbeeld van regionale integratie: de EU 70
9. Internationale factorbewegingen 72
9.1 Directe buitenlandse investeringen 72
9.1.1 Betekenis en belang 72
9.1.2 Verklaringen voor het ontstaan en de expansie van mno’s 72
9.1.3 Voor -en nadelen van multinationale ondernemingen 73
9.2 Internationale migraties 74
9.2.1 Betekenis en belang 74
3
, 9.2.2 Economische verklaringen voor internationale migraties 74
9.2.3 Economische gevolgen van internationale migraties 75
10. Betalingsbalans en wisselkoers 76
10.1 De betalingsbalans 76
10.1.1 Begripsomschrijving 76
10.1.2 Onevenwichten op de betalingsbalans 77
10.2 Wisselmarkt en wisselkoers 77
10.2.1 Betekenis 77
10.2.2 Oorzaken van veranderingen in de wisselkoers 79
10.2.3 Gevolgen van wisselkoersveranderingen 80
10.2.4 Beknopte schets van de evolutie van het internationaal monetair stelsel sinds 1945 81
10.3 Het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank 82
Bronnenlijst 84
4
,1. Wat is economie en hoe denken
economen?
= de wetenschap die het menselijk handelen bestudeert in zijn streven naar behoeftebevrediging voor
zover die afhankelijk is van het omgaan met schaarse middelen of m.a.w. met het streven van mensen
naar welvaart
1.1 De twee betekenissen van het woord ‘economie’
Economie kan begrepen worden onder de termen ‘’economy’’ en ‘’economics’’
● Economy
○ De economische werkelijkheid (problemen en oplossingen) die deel uitmaakt van de
globale maatschappelijke werkelijkheid en finaal alles te maken heeft met het menselijk
streven naar behoeftebevrediging
○ Eeuwenoude term
● Economics
○ De economische wetenschap (= studie, kennis en inzicht in de economische
verschijnselen) ; de wetenschappelijk studie van de economische werkelijkheid
○ Relatief jonge term
○ Adam Smith was de vader van de economische wetenschap en van het klassiek liberaal
economisch denken
1.2 De kern van het economisch probleem: schaarste
verplicht tot kiezen
1.2.1 Schaarste
Synoniemen: schaarsteverschijnsel of welvaartstekort
Mensen hebben behoeften, hier kan aan worden voldaan door o.a. economische goederen en diensten.
Behoeften betreft hoofdzakelijk materiële behoeften. Materiële behoeften staan hier tegenover
psychologische en sociale en spirituele behoeften, die in principe niet ‘geproduceerd’ kunnen worden, al
worden die toch ook wel ten dele “geproduceerd” en “gecommercialiseerd”, en dus “gematerialiseerd”
of “ge-economiseerd”.
Economische goederen en diensten hebben 2 kenmerken
● Nuttig, d.w.z. ze voldoen aan een behoefte
● Schaars, d.w.z. er moet een offer voor gebracht worden, er moeten tijd en/of productiefactoren
voor opgeofferd worden (arbeid, natuur en kapitaal)
5
,Schaarste is het spanningsveld tussen onze veelvuldige behoeften en de beperktheid van onze middelen.
Schaarste verplicht ons te kiezen.
1.2.2 Economisch handelen is kiezen
Kiezen is verliezen…meer van het ene betekent minder van het andere, elke keuze brengt baten en
offers met zich mee. Men kiest pas voor iets indien de baten ervan groter worden geacht dan de offers.
Dit geldt voor…
● kiezen als individu, als groep, als gemeenschap, als samenleving,..en kiezen als onderneming
● kiezen in luxe of kiezen in armoede
● kiezen vroeger of kiezen nu
Bij de offers van een keuze bestaan vaak ‘opportuniteitskosten’, dit is de waarde van de gederfde baten
van het beste alternatief dat men niét kon kiezen.
1.3 Behoeften
1.3.1 Soorten behoeften
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen individuele behoeften ( → individuele goederen) en
collectieve behoeften ( → collectieve goederen)
Een collectieve behoeften kunnen we collectief noemen wanneer de individuele bevrediging afhankelijk
is (of wordt) van een collectieve beslissing of inspanning.
1.3.2 Kenmerken van behoeften
Er is een rangorde in belangrijkheid, dit is afhankelijk van het individu, de tijd, de maatschappij,.. Bijv:
ontwikkelingsland heeft eerst behoefte aan voedsel en gezondheidszorg; dan onderwijs; enz. maar niet
in eerste instantie cultuur, … Echter, ook mensen in grote armoede hebben ‘hogere’ behoeftes, zoals
‘erbij horen’, ‘gerespecteerd worden’, ‘zelfontplooiing’ ; = relativering vd ‘rangorde’ of hiërachie in de
behoeftenpiramide van Maslow
Als in een economie bijna alle beschikbare middelen ingezet moeten worden om dit simpele overleven
te verzekeren, spreken we van een overlevingseconomie.
6
,Bv.: de behoeftepiramide van Maslow
De kenmerken van behoeften zijn herhalend, vermenigvuldigbaar en veranderlijk
1.3.3 Verband tussen economie en geluk
1.4 Economische goederen
= schaarse en nuttige middelen
1.4.1 Kenmerken
Schaars
● Er moet een offer voor gebracht worden, d.w.z. er moeten productiegoederen en/of tijd voor
opgeofferd worden
○ Goederen zijn schaarse middelen waarmee rechtstreeks of onrechtstreeks behoeften
bevredigd kunnen worden (omvat zowel materiële producten als immateriële prestaties)
Nuttig
● Kunnen aan behoeften voldoen
7
,1.4.2 Soorten goederen
Goederen en diensten
● Vastpakken vs niet-vastpakken
Consumptie -en kapitaalgoederen
● Verbruiken of gebruiken als eindconsument vs gebruiken om iets anders mee te produceren
Duurzame en niet-duurzame goederen
● Herbruikbaar vs op-is-op
Finale en intermediaire goederen
● Eindgoederen die geen verdere bewerking meer nodig hebben vs half-afgewerkte goederen die
ingezet worden om bij te dragen tot de productie van finale goederen
Individuele en collectieve goederen
● verbruik of gebruik door een persoon sluit alle andere personen uit vs staan ter beschikking van
iedereen en kunnen niet gekocht worden, het wordt dikwijls door de overheid aangeboden
Geld
● heeft verschillende functies: het kan gebruikt worden als waarde -of rekeneenheid, algemeen
aanvaard betaalmiddel en kan gebruikt worden om te sparen en te lenen
● als ruilmiddel heeft het sterk bijgedragen tot de stijging van de welvaart
1.4.3 De productiefactoren
= economische goederen (categorieën) nodig voor het voortbrengen van andere goederen of diensten
Voor het produceren van elke economisch goed ter wereld is een combinatie nodig van 1 of 2 of alle 3
van de productiefactoren
● Natuur
○ Natuurlijke hulpbronnen die de mens in ruwe toestand ter beschikking staan
● Arbeid
○ Elke menselijke activiteit die in het productieproces geleverd wordt
○ Human capital/menselijk kapitaal → de kennis, vaardigheid en ervaring van de
arbeidskrachten
● Kapitaal
○ De door mens zelf voortgebrachte productiemiddelen of kapitaalgoederen, het is een
afgeleide productiefactor die ontstaat uit combinatie van natuur en arbeid
8
,Het ene land is er meer mee gezegend dan het andere, zowel wat betreft aanwezige kwantiteit en
kwaliteit.
1.5 Kaders voor de analyse van keuzegedrag
1.5.1 De homo economicus
= een denkbeeldige mens die dient als analytische kapstok om keuzes van economische agenten of
beslissingsnemers te begrijpen als we ervan uitgaan dat die denken en handelen volgens enkele
basisveronderstellingen
De economische wetenschap gaat uit van de ‘homo economicus’, de homo economicus…
… kiest rationeel
… kiest efficiënt en effectief
… kiest volgens een optimalisatieprincipe (= kiest zo dat het verschil tussen baten en offers zo groot
mogelijk is)
… consumeert een goed zolang de marginale baten (= baten van een bijkomende eenheid) minstens zo
groot zijn als de marginale kosten (= kosten van een bijkomende eenheid)
Baten kunnen ook niet-materieel zijn, zoals ‘persoonlijke voldoening’ of ‘een gevoel van fairness
of rechtvaardigheid’
Risico’s kunnen doorgaans, of ingecalculeerd, of vermeden worden
De marginale baten nemen meestal af naarmate we meer eenheden van iets kiezen, dit wordt
de wet van de afnemende grensnut genoemd.
1.5.2 Beperkingen van de homo economicus
In realiteit is de mens niet zo rationeel, hij wordt gedreven door emoties, intuïtie en lichamelijke noden.
Hij schat de toekomst en zichzelf verkeerd in (= projectiebias)
Als gevolg handelt hij vaak emotioneel of instinctief, kiest hij vaak myopisch (= kortzichtig, met
overdreven belang aan het directe effect) en hyperopisch (= met overdreven belang aan de toekomst) en
kiest/handelt hij vaak niet in verhouding tot risico’s.
Mogelijke oplossingen zijn…
● rationaliteit wordt extern opgelegd via geboden, verboden en regels
● zelfcorrectie gebeurt via eigen vuistregels en maatschappelijke taboes
9
, 1.5.3 De speltheorie
= studie van hoe mensen hun gedrag aanpassen aan de (verwachte) handelingen van anderen
De speltheorie leidt tot een nash-evenwicht (= iedere speler speelt de beste reactie op de keuze van de
ander en wilt er niet eenzijdig van afwijken) en leidt niet tot de voor beide spelers optimale situatie.
● Nash-evenwicht in zuivere strategieën; een nash-evenwicht waarbij elke speler een zuivere
strategie volgt
● Nash-evenwicht in gemengde strategieën; een nash-evenwicht waarbij elke speler een
gemengde strategie volgt
○ Stabiel nash-evenwicht; de verdeling van bepaalde keuzes binnen een populatie is vrij
stabiel en vervalt niet bij de geringste schok in extremen.
○ Labiel nash-evenwicht; kan gelden als minimale schaal waarboven iedereen een
bepaalde actie kiest en waaronder niemand voor die actie kiest
Bv.: het gevangenendilemma
Typisch voor het gevangenendilemma is dat het nash-evenwicht niet de voor beide spelers optimale
uitkomst is. We spreken daarom ook van een suboptimaal evenwicht. De strategische interactie leidt met
andere woorden tot een situatie van niet-samenwerking, waardoor beide partijen een slechter resultaat
krijgen dan bij samenwerking.
1.6 Micro -en macro-economie
Micro-economie is de studie van de manier waarop bedrijven en gezinnen beslissingen nemen, hoe
markten werken en prijzen tot stand komen.
Macro-economie levert inzichten in het functioneren van een groter geheel.
Het keuzegedrag van consumenten, producenten en de overheid wordt bestudeerd op…
… microniveau = niveau van bedrijven en gezinnen en markten
… macroniveau = niveau van regio’s en landen
… soms mesoniveau = niveau van sectoren
10