In dit document staan alle aantekeningen van de hoorcolleges van het vak 'Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (KOM)'. Dit vak wordt gegeven in jaar 1, semester 1, blok 1. Het vak wordt ook gegeven aan sociologie, psychologie en culturele antropologie studenten.
Kennismaking met
onderzoeksmethoden & statistiek
HOORCOLLES WORDEN OPGENOMEN EN LATER ONLINE GEZET
Hoorcollege 1: Kennismaking
Producent zelf onderzoek doen.
Consument onderzoek kritisch kunnen beoordelen.
Bronnen van informatie:
- Je eigen ervaringen
- Je intuïtie
- Bronnen van autoriteit: navraag doen bij andere mensen (mensen die er veel van weten)
- Wetenschappelijke informatie
De lijn tussen autoriteit en wetenschappelijke informatie kan klein zijn: bijv. als Jaap van Dissel over
COVID vertelt dan vertelt hij voornamelijk dingen die gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek.
Kenmerken wetenschappelijk onderzoek:
- Empirisch: persoon moet het baseren op systematische waarnemingen (zelf waarnemen of dat
iemand anders het heeft waargenomen).
- Controleerbaar: je moet de stappen die een onderzoeker heeft gezet kunnen controleren en als je
het zelf zou uitvoeren moet je op een soortgelijk resultaat uitkomen.
- Probabilistisch: ‘Als je meer tijd op sociale media besteed is de kans groter dat je een narcistische
stoornis ontwikkelt’. Algemene verbanden die niet voor iedereen hoeven te gelden. Trauma
meegemaakt ontwikkelen van stoornis, dat is niet altijd zo!
Theorie in sociale wetenschappen
Met een theorie probeer je te verklaren waarom er een verband is tussen dingen.
Empirische cyclus: als je een theorie hebt, dan ga je een specifieke onderzoeksvraag stellen, als je die
hebt opgesteld dan ga je kijken hoe je deze vraag gaat beantwoorden (interviews, observaties etc.),
wat verwacht je te vinden (hypothese), je verzamelt data en gaat deze data analyseren. Onderzoek
klaar? Je data past goed bij je theorie en geeft antwoord op je vraag of de data klopt niet bij
theorie/vraag: óf je theorie klopt dan niet óf je onderzoeksontwerp is niet goed.
,Definitie theorie:
“Een theorie is een geheel van denkbeelden, hypothesen en verklaringen die in onderlinge
samenhang worden beschreven. In de wetenschap is een theorie een getoetst model ter verklaring
van waarnemingen van de werkelijkheid.
Kenmerken van een goede wetenschappelijke theorie
- Ondersteund door data: data uit wetenschappelijk onderzoek.
- Falsifieerbaar: theorie moet weerlegd kunnen worden. Uit het onderzoek moet ook kunnen komen
dat iets niet zo is: sociale media narcisme. Die theorie kan je weerleggen.
- Spaarzaam (parsimonious): je wil graag van een theorie dat die algemeen werkzaam is. Als een
eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken. Theorie van
zwaartekracht werkt altijd en overal (hetzelfde). In sociale wetenschap moeilijk om een spaarzame
theorie te vormen.
Onderzoeksvragen
In wetenschappelijk onderzoek zijn er twee soorten onderzoeksvragen:
- Fundamenteel (basic): onderzoek waarbij je algemene principes probeert af te leiden: hoe komt het
dat mensen iets wel/niet doen? Algemeen onderzoek.
- Toegepast (applied): toegepast op een specifieke situatie. In een concrete situatie.
- Translational: in NL is een onderzoek gedaan en je wilt de bevindingen uit Nederland toepassen in
Spanje als Spaanse onderzoeker. Kan je dit 1 op 1 overnemen? Van een ene setting vertalen naar een
andere setting.
VOORBEELD: “Worden jongeren narcistisch van het gebruik van social media?” Fundamenteel.
Toegepast maken: “Hoe kan Facebook ervoor zorgen dat jongeren minder narcistisch worden van het
gebruik van Facebook?” Hoe het op Facebook werkt, hoeft niet perse zo op insta te werken.
Onderzoeksontwerp
De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp:
- Wat voor soort empirische gegevens worden verzameld?
- Zijn de gegevens kwalitatief (= verzamelen van context data = teksten) of kwantitatief (waar je
,cijfers, nummers van kan maken)?
- Hoe worden de gegevens verzameld?
De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp. Bij wie wil je het onderzoek doen? Wat is de
populatie? De vraag is ook: bij wie doe je dit in de praktijk?
VOORBEELD: “Hoe gedragen mensen zich in de ochtendspits?” Je gaat bijv. naar het station. Naar
welke stations ga je toe? Of wil je juist allerlei type stations? Of kies je voor stations die voor jou als
onderzoeker makkelijk te bereiken zijn?
Voorbeelden:
1. Studenten vragen naar de ervaringen met online lessen = kwalitatief
2. Een vragenlijst invullen over de tevredenheid met het aanbod van online lessen = kwantitatief
3. Tentamencijfers na het leren van de stof in een hoorcollege vs. via online les = kwantitatief
Hypothesen
Is vooral belangrijk bij kwantitatief onderzoek.
Hoorcollege 2: Onderzoek 1
Waarom kwalitatief onderzoek?
Voornaamste doel van kwalitatief onderzoek is:
* Sociale fenomenen (dingen waar je geïnteresseerd in kan zijn/ bepaalde aspecten in het leven) te
begrijpen vanuit hun natuurlijke context. We proberen er holistisch/breed naar te kijken.
* om empirische patronen te vinden (= uit de werkelijkheid iets te leren)
* die een startpunt kunnen zijn voor theorievorming ontwikkeling van nieuwe theorie of
aanpassing/ uitbreiding van bestaande theorie
Patronen in:
* Gesproken of geschreven teksten (dagboeken, notulen etc.)
* Observaties van gedrag en interacties (bijv. op school)
* Beeldmateriaal (foto’s op insta)
Wat wordt er onderzocht?
Voorbeeld 1: Culturele verschillen in de zorg voor ouderen. Is dit overal in de wereld hetzelfde?
- De onderzoeker is geïnteresseerd in de natuurlijke omgeving (belangrijk kenmerk van kwalitatief
onderzoek) van de ouderen!
Voorbeeld 2: Motieven om te daten bij eerstejaars studenten.
- De onderzoeker is geïnteresseerd in de hele context van de student (wie, wat, waar, hoe etc.)!
Voorbeeld 3: De ideeën van Amerikanen over het recht op wapenbezit.
- Gaat niet over hoeveel mensen vinden dat ze recht hebben of hoeveel mensen een wapen hebben.
Een kwalitatief onderzoek kijkt naar motieven, ervaringen, houding en gedrag. De onderzoeker is
geïnteresseerd in het perspectief van de respondent.
Dus 3 kenmerken kwalitatief onderzoek:
1. De onderzoeker is geïnteresseerd in de natuurlijke omgeving van de respondent (= deelnemers).
2. De onderzoeker heeft een contextuele benadering.
3. Het perspectief van de respondenten staat centraal.
4. Via specifieke observaties probeert de onderzoeker: de sociale werkelijkheid te omschrijven in al
haar diversiteit én de onderzoeker gaat op zoek naar patronen/ op zoek naar algemeenheden die
, nieuwe theorieën vormen of bestaande theorieën aanpassen.
Inductie = vanuit waarnemingen theorieën ontwikkelen
Cyclus
Idee/theorie: zie voorbeeld 2. Er bestaat een theorie over alleenstaande ouderen die daten:
* Ouderen hebben vaak beperkt/ besloten netwerk
* Vaak willen zij een (nieuwe) partner vinden om eenzaamheid te bestrijden
* Mannen vaak opzoek naar traditionele relatie met praktische en emotionele steun
* Vrouwen zijn vaak juist opzoek naar een relatie waarin zij hun (nieuw) verworven autonomie niet
zullen verliezen
Idee/theorie: is bovenstaande theorie of delen hiervan ook van toepassing op eerstejaars studenten?
Vanuit dat idee of die theorie moet een onderzoeksvraag rollen.
Een onderzoeksvraag van een kwalitatief onderzoek kun je herkennen aan de volgende elementen:
SPI(C)E-acroniem.
S = Setting: waar, welke locatie, welke context?
P = Perspective (of Population): voor wie, wie zijn we aan het bestuderen?
I = Interest: wat, waar ben je in geïnteresseerd?
C = Comparison: vergeleken met wie/wat?
Bij kwalitatieve onderzoeken is er niet altijd een vergelijking (C).
E = Evaluation: wat willen we precies weten van de respondenten over dat onderwerp waar we in
geïnteresseerd, wat beoordeelt de participant over dat onderwerp (ervaringen, gedachte etc.)
Voorbeeld: “Wat zijn motieven om te daten bij eerstejaars studenten in Nederland?”
S = Nederland, P = eerstejaars studenten, I = daten & E = motieven
Hoe worden data verzameld?
Als we het hebben over motieven dan is een kwalitatief interview daar een hele mooi
dataverzamelingsmethode voor. Na de onderzoeksvraag bepalen we hoe we de data gaan
verzamelen en bij wie (= onderzoeksontwerp).
Het kwalitatief interview
- 1-op1-gesprek met een interviewer en een respondent waarin de interviewer (open) vragen stelt
aan de geïnterviewde: ideeën, motieven, ervaringen & (gedragingen) met betrekking tot een sociaal
fenomeen. Respondent is aan het woord.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur vandenhoorn99. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,09. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.