Ruimtelijke
Onderzoeksmethodes
1
,2
,Inhoud
1.3.1. Positivisme - Postpositivisme.............................................................................................11
1.3.2. Critical studies....................................................................................................................12
1.3.3. Constructivisme.................................................................................................................13
1.3.4. Het participatieve paradigma.............................................................................................13
1.3.5. Paradigma’s en kritisch realisme........................................................................................13
1.4.1. Empirische concepten en planconcepten..........................................................................16
1.4.2. Intentionele oriëntatie.......................................................................................................16
1.4.3. Artistiek onderzoek............................................................................................................18
1.4.4. Is ‘urban design’ een pseudowetenschap?........................................................................19
2.3.1. GDPR en Geïnformeerde toestemming..............................................................................28
2.3.2. Ethisch bewustzijn als een permanente oefening..............................................................28
3.1.1. Stap 1: onderzoeksdoel omschrijven.................................................................................32
3.1.2. Stap 2: conceptueel model uitwerken...............................................................................32
3.1.3. Stap 3: onderzoeksontwerp...............................................................................................35
3.1.4. Stap 4: selectie van onderzoekselementen........................................................................36
3.1.5. Stap 5: dataverzameling.....................................................................................................36
3.1.6. Stap 6: dataordening..........................................................................................................37
3.1.7. Stap 7: analyse...................................................................................................................38
3.1.8. Stap 8: conclusie en interpretatie......................................................................................39
3.1.9. Stap 9: verslaggeving.........................................................................................................39
3.1.10. Stap 10: antwoord op onderzoeksprobleem....................................................................40
3.4.1. Onderzochte groepen/individuen niet exploiteren............................................................45
3.4.2. Collaboratief, collectief (participatief)...............................................................................45
3.4.3. Onrechtvaardige situaties verhelpen.................................................................................45
3.4.4. Gericht op sociale verandering (actie)...............................................................................45
3.4.5. Onderzoek, onderwijs en actie combineren......................................................................45
Methodes.....................................................................................................................................47
Aandachtspunten PAR.................................................................................................................48
4.2.1. Kwantitatieve steekproef...................................................................................................51
4.2.2. Vraagstelling......................................................................................................................56
4.3.1. Kenmerken van een steekproef.........................................................................................59
4.3.2. Kenmerken van variabelen................................................................................................61
4.3.3. Verband tussen variabelen................................................................................................67
6.3.1 keuze voor (het type) interview..........................................................................................95
3
,6.3.2 Vragen vastleggen...............................................................................................................95
6.3.3 Locatie vastleggen...............................................................................................................97
6.3.5 Respondenten selecteren en rekruteren............................................................................98
6.3.6 Coderen..............................................................................................................................99
6.7.1 De waarde van weerstand: interpretatieve onderzoeksmethodologie.............................110
6.7.2 Busgebruik jongeren in Londen.........................................................................................111
4
, 1 Kennis, wetenschappelijk onderzoek en ruimtelijke
planning
1.1 Inleiding
Wetenschap en Kennis. Ontwerpmethodes zijn niet uniek voor discipline als het gaat over toepassing
van wetenschappelijke methodes in ruimtelijke planning.
Wel: ‘ontwerpwetenschappen’ (bv planning en stedenbouw) hebben bijzondere kenmerken waardoor
methoden en opvattingen over wetenschap en onderzoek verschillen van ideeën elders.
Wetenschappers focussen op analyse: hoe zit iets in elkaar. Ontwerpwetenschappen gaat over actie,
de wereld verbeteren. Maar Als je de wereld gaat verbeteren, gaat de plannen voor verandering,
door grootschalige of kleinschalige verbeteringen, dan heb je kennis nodig. De kennis laat
wetenschappers toe, de intentie die ze hebben om die ook In de praktijk om te zetten. Om te kijken,
doen we dat op een goede manier. Planning of ontwerp, dat gaat over het gebruik of misbruik van
kennis. Er is een heel duidelijke link tussen ontwerpen en kennis, want je veronderstelt veel. De
keuzes die je maakt in zo’n proces, doe je op de basis van aannames over hoe de wereld is en hoe de
wereld zal reageren op een bepaalde interventie.
Planning: van kennis naar actie
Planning en ontwerp gaat over kennis want je verondersteld heel veel. Bv.: hoe de wereld is.
‘To plan in the world, planners must first know the world. Knowledge is what enables planners to
carry out their intentions and “those who write about planning theory,” the British theorist Heather
Campbell (2012, 137) has remarked, “are essentially writing about the nature, role, and (mis)use of
knowledge.”
Planning gaat over: wetenschap en..
– kennis: wetenschap legt nadruk op beschrijven, verklaren en begrijpen
– actie: bij planning is actie essentieel. Interventies gebeuren rationeel niet willekeurig. Op basis van
wetenschappelijke inzichten.
Planning ook wel ‘scientific management’: de plaats die kennis en wetenschap dienen te spelen in
een samenleving.
Verlichting: is periode van rede, overtuiging dat mens wereld kan bergrijpen en op basis van die
inzichten kunnen en moeten handelen. Is reactie op irrationeel geachte wereldbeelden, besluiten en
(bij)geloof van monarchen en de kerk.
Verlichtingsdenken: planners zijn kritisch over (voor hun irrationele) beslissingen die politici nemen op
basis van eigenbelang, de belangen van mensen uit hun persoonlijk netwerk, of een gebrek aan
kennis. Beslissingen dienen genomen te worden in het algemeen belang en om maatschappelijke
vooruitgang na te streven. Planners zijn specialisten en experten die bruggen bouwen tussen kennis
en actie.
De wetenschap is veel belangrijker geworden In de samenleving. De tekst hieronder verwijst naar het
idee van het verlichtingsdenken, dat wetenschap en rationaliteit een superieure manier is om de
samenleving te organiseren. Vroeger was de maatschappelijke verdeling had de religieuze invulling,
en dan heb je de evolutie gehad. De verlichting is een lang proces. Een proces van een zoektocht naar
rationaliteit en een wetenschappelijke methode om ook aan beleid te doen. De ontkerking en het
opkomen van de wetenschap is de maatschappelijk proces. Wetenschap zit midden In de
samenleving.
5
,'dat god gaat vervangen worden door wetenschap - eens zal de tijd komen, ondine, waar de mens
zal moeten bidden met uitvindingen te doen - en pas denk ik er aan om vapeur dat te laten zeggen,
of ik begin ook aan de wetenschap te twijfelen. Vapeur meent dat de wetenschap god van zijn troon
zal verdringen... en ik, die vapeur zoiets heb doen zeggen, begin datzelfde ogenblik de wetenschap
te zien als een nieuwe god waaraan ik twijfelen moet. [...]
En de boom des levens en der kennis onderzoekend, heeft de wetenschap de godsdienst
verdrongen, maar zijn de geleerden de moderne hogepriesters geworden, voor wier almacht wij
zwijgen moeten. Zij hebben de onverstaanbare symbolen en mysteriën van het geloof vervangen
door de even onverstaanbare symbolen der meetkunde, en de mysteriën van de hogere wiskunde.
Wetenschap is eredienst geworden,'
Wetenschappelijke revolutie is ook wetenschap. God wordt vervangen door de wetenschap. Keuzes
en maatschappelijke ideeën zijn gebaseerd op religieuze ideeën.
Wetenschap is geen zekerheid maar een ‘waarschijnlijkheid’.
“Wetenschap is eredienst geworden” -> dat sommigen bijna een irrationeel geloof hebben In de
wetenschap. Wat ironisch is als je een irrationeel geloof hebt in rationaliteit. Het blijft gezond om de
wetenschap te bevragen, niet perse te verwerpen. Experten krijgen een heel maatschappelijke rol.
Veel zaken zijn onderzocht en bevestigd, dat je kan stellen dat het een vaststaand feit is. Er kan nog
steeds de vraag worden gesteld maar let op dat je het niet nodeloos gaat doen. wetenschap is niet
zekerheid, wetenschap is dat je iets kan zeggen over waarschijnlijkheid.
Wetenschappers zijn niet neutraal. Maar moeten zich wel aan de regels houden. Staan niet
onafhankelijk van de wereld. Wetenschappers zijn geïnspireerd door waarden. Waarden en normen
inspireert ook wat iemand relevant vindt. Er is een verschil tussen wat je onderzoekt, waarom je dat
doet en hoe je dat doet.
– waarden: stabiele voorkeuren van bevolking en vormen domein van politieke en demografische
besluitvorming. Waarden hangen samen met de algemene doelen die het volk bepaalt.
– feiten: experten zijn technisch, ze bepalen op welke manier en met welke middelen die doelen
kunnen worden bereikt op basis van wetenschappelijke en technische kennis over feiten en
wetenschappelijke wetten. Vooral effectiviteit en efficiëntie worden gebruikt als criteria om te
beoordelen over hoe goed of rationeel deze middelen zijn.
-> kritiek op deze visie: waardenvrije en neutrale karakter van wetenschappelijke kennis wordt in
vraag gesteld.
Als wetenschap en eredienst is geworden kan dat vrij ver gaan. Het kan en rol krijgen die ze eigenlijk
niet hoort te krijgen. Dat wanneer we aan politiek doen, wanneer er besluiten worden genomen. Dat
je dan wetenschap gebruikt, volledig terecht. Maar hier is het gevaar van technocratie:
– technocratie: politiek reduceren tot wetenschap -> wetenschap kan een rol krijgen dat die niet
hoort te krijgen. Kennis staat los van macht. Grote delen van beleid toevertrouwen aan experten
beperkt de keuzes die een bevolking kan maken.
Niet wetenschappelijke instituties = ook rationeel en logisch, wetenschappers niet altijd consequent
en soms arbitraire (willekeurig) beslissingen. De discussies over waarden en ethiek worden opzij
geschoven. Want de wetenschappers zullen het wel doen.
De manier/overtuiging dat beleid wordt gestoeld op wetenschap,
Centrale planning is gebaseerd op sterk geloof in mogelijkheden van mensen om maatschappij te
kennen en beleid te ontwikkelen met voorspelbare gevolgen, niet iedereen gelooft dit.
=> verschillende visies op wetenschap en planning.
6
, – paradigma: in planningswereld verschillende manieren om onderzoeksvragen te ontwikkelen, met
diverse theoretische perspectieven en methodologische benaderingen. Meer een opvatting van ‘hoe
moet wetenschap gebeuren’, ‘op welke manier moeten we aan wetenschap doen’.
A paradigm “refers to a set of believes and concepts that shape a particular way of making sense of
the world. It present worldview that defines, for its holder, the nature of the ‘world’. It includes
theories, research methods, and standards for what constitutes the quality of findings.”
-> paradigma is een hoger niveau dan een individuele theorie. Zeker als we een theorie zien als ‘a set
of concepts and ideas and the proposed relationships among these, a structure that is intended to
capture or model something about the world.’ (een reeks concepten en ideeën en de voorgestelde
relaties daartussen, een structuur die bedoeld is om iets over de wereld vast te leggen of te
modelleren.)
– theorie: Een theorie beschrijft en verklaart het verband tussen een aantal factoren. Zeg iets over de
variabelen, als dit stijgt daalt dat. Het beschrijft mechanismen die aan het werk zijn en verbanden
van variabelen.
Bv.: de vloeroppervlakte zegt iets over de prijs van het huis.
– methodologie: meer een algemene aanpak dan methode. Een heel duidelijk stappenplan. Dit wordt
verwacht, dat komt eruit. (zie hieronder)
– methode: een specifieke techniek om data te verzamelen en te analyseren.
Paradigma’s: verschillen van elkaar op verschillende vlakken. Bv.: doel wetenschappelijk onderzoek,
de vraag wat kennis is, hoe kennis ‘groeit’ en zich ontwikkelt, de gebruikte criteria om te bepalen wat
goed onderzoek is, onderliggende waarden, ethiek, de rol, positie, en ‘stem’ van wetenschapper,
opleiding, etc.
Wetenschappers gaan zich identificeren met een bepaald paradigma of een bepaald paradigma
volgen. Of van het een naar het andere gaan.
– positivisme: vaak als referentie omdat andere paradigma’s in belangrijke mate gevormd zijn vanuit
een reactie op (wat in positivisme gezien wordt als) dé wetenschappelijke methode.
– postpositivisme: heeft elementen van het positivisme maar gaat het anders bekijken.
– critical studies: hier gaat vaak critical Theory zien. Geen theorie maar wel een paradigma.
– constructivisme: het idee van de realiteit die wordt geconstrueerd door mensen.
– participatieve paradigma: hoe ga je om met mensen. Hoe ga je Samen kennis opbouwen, om daar
daarna iets mee te doen.
Verschillen tussen paradigma’s op vlak van 3 essentiële kenmerken:
– ontologie: gaat over ‘wat is’. Onderliggende visie op wat de ‘realiteit’ is, en of/hoe er een reële
wereld bestaat die los staat van onze observaties.
– epistemologie/kennisleer: de vraag wat kennis is, over de relatie tussen de realiteit en de kennis
daarover, en over de vraag hoe we kennis kunnen beoordelen als betrouwbaar, correct of juist.
– méthodologie: een manier om kennis te bekomen, een aanpak,. algemene aanpak voor onderzoek
te kunnen doen, de welke geïnspireerd word door de onderliggende epistemologische (het moment
waarop eerder aanvaarde wetenschappelijke kennis wordt verworpen), ideologische en ethische
visie. Het is een kader waarbinnen specifieke methoden worden gekozen om iets te onderzoeken.
Methodes: correcte dingen die je doet om op een systematische manier gegevens te generen en te
analyseren, en zo tot een nieuwe kennis te komen.
-> methodologie verwijst naar een meer algemene aanpak en benadering, terwijl
onderzoeksmethoden meer concreet en specifiek zijn.
Er zijn ook andere indelingen:
– formele of deductieve wetenschappen vs ervaringswetenschappen (inductief empirisch)
7