H1 TERREINVERKENNING
DE FASEN VAN DE LEVENSLOOP
- Prenatale ontwikkeling
- Babytijd (0 – 1,5 jaar): VERTROUWEN - WANTROUWEN
- Peutertijd (1,5 – 3 jaar): SCHAAMTE - TWIJFEL
- Kleutertijd (3 – 6 jaar): INITIATIEF - SCHULDGEVOELENS
- Schoolkind (6 – 12 jaar): VLIJT - MINDERWAARDIGHEID
- Adolescentie (12 – 18 jaar): IDENTITEIT - ROLVERWARRING
- Volwassenheid (18 – 65 jaar): INTIMITEIT – ISOLEMENT
GENERATIVITEIT - STAGNATIE
- Ouderdom (65 - …): EGO-INTEGRITEIT - WANHOOP
LEG UIT: ZOWEL ERFELIJKHEID ALS MILIEU STUREN DE ONTWIKKELING EN KUNNEN
MEKAAR BEÏNVLOEDEN. TOON DE INVLOED VAN ERFELIJKHEID EN MILIEU AAN MET
EIGEN PRAKTIJKVOORBEELD
Ontwikkeling wordt gestuurd door het op elkaar ingrijpen van erfelijke en
omgevingsinvloeden. Het erfelijke materiaal geeft aan wat iemands mogelijkheden zijn,
maar die kunnen pas tot ontwikkeling komen wanneer daar passende milieuinvloeden
op inwerken.
WAT IS ZELFSTURING?
Niet enkel erfelijkheid en milieu vormen onze ontwikkeling. We geven onze ontwikkeling
ook zelf richting aan. Daarvoor worden dan diverse termen gebruikt, zoals zelfbepaling,
persoonlijke vrijheid of de eigen verantwoordelijkheid van het individu.
PAS DE INVLOED VAN ERFELIJKHEID EN MILIEU (OPVOEDING, STIMULATIE, ..) OP
ANDERE THEORIEËN BINNEN DE LEVENSLOOPPSYCHOLOGIE EN OP VERSCHILLENDE
ONTWIKKELINGSDOMEINEN.
LEG UIT: THEORIE VAN BRONFENBRENNER (BIO-ECOLOGISCH MODEL) A.D.H.V.
VOLGENDE BEGRIPPEN: MICROSYSTEEM, MESOSYSTEEM, EXOSYSTEEM,
MACROSYSTEEM EN CHRONOSYSTEEM. PLAATS CASUSVOORBEELDEN IN DE THEORIE.
Bronfenbrenner (bio-ecologisch model) bracht omgevingsinvloeden die een rol spelen in
de ontwikkeling onder in lagen:
- MICROSYSTEEM:
verwijst naar personen en groepen waarmee het individu rechtstreeks mee in aanraking
komt.
bv. vriendenkringen, school, werkplek, buren, verenigingen, …
- MESOSYSTEEM:
Duidt op interacties tussen sommige actoren uit het microsysteem.
bv. manier waarop ouders positief of negatief kunnen inspelen op wat school verwacht:
warme interesse betonen voor schoolse prestaties
- EXOSYSTEEM:
,Bevat groepen of instituties waar het individu door beïnvloed wordt, zonder er
rechtstreeks mee in contact te komen.
bv: maatschappelijke positie, vriendenkring ouders, wonen in een dorp of stad, wonen in
rijke of achtergestelde buurt, …
- MACROSYSTEEM:
Slaat op de bredere cultuur met haar waarden en gebruiken.
bv: cultuur waarin iemand opgroeit, open of gesloten samenleving, traditioneel opgevoed
of ruimdenkend, …
- CHRONOSYSTEEM:
De latere toevoeging van het chronosysteem moest duidelijk maken dat er zich in de
loop van de tijd allerlei veranderingen kunnen voordoen in die verschillende
beïnvloedingscirkels.
bv. iemand veranderd van job, huwelijk loopt op de klippen, milieuramp, corona, …
, H2 ONTWIKKELINGSTHEORIEËN
ALGEMENE VISIE VAN ERIKSON OP DE PERSOONLIJKHEIDSONTWIKKELING IN EIGEN
WOORDEN
Erikson geloofde dat het van cruciaal belang is dat mensen toegewijde relaties met
anderen aangaan. Zij die succesvol zijn in deze fase zijn beter in staat om duurzame en
veilige relaties aan te gaan. Elke fase borduurt verder op de vaardigheden die in de
vorige fasen zijn geleerd.
8 FASEN IN DE THEORIE VAN ERIKSON + BESPREEK
LEG DE VOLGENDE BEGRIPPEN UIT:
- PSYCHOSOCIALE IDENTITEIT:
* PSYCHISCHE IDENTITEIT: ervaren van innerlijke eenheid (zichzelf
steeds als dezelfde persoon ervaren)
* SOCIALE COMPONENT: Harmonie ervaren tussen eigen persoon en
sociale omgeving (harmonie tussen hoe ik mezelf zie en hoe mijn
omgeving mij ervaart)
- KERNCONFLICT:
Tijdens elke levensfase (tot ouderdom) staan we voor een uitdaging / crisis die we
voldoende het hoofd moeten bieden om te kunnen voldoen aan de eisen van de
volgende fase.
Risico’s zorgen voor groeikansen. Omgeving speelt een grote rol in dit kernconflict: “hoe
steunen zij jou?”.
Egosterkte = “hoe ga je als persoon om met deze conflicten?”
- POSITIEVE EN NEGATIEVE POOL:
Hoe zo’n conflict evolueert – naar de positieve of negatieve pool – hangt zowel af van de
kansen die het individu op dat moment krijgt vanuit de sociale omgeving, als van de
eigen egosterkte