4
ALGEMENE CEL EN
WEEFSELLEER HISTOLOGIE
1e Bachelor Diergeneeskunde
Prof. Jean-Pierre Timmermans & Inge Brouns
Babet Bong
,Inhoudsopgave
Deel 1: Microscopische technieken
Deel 2: Cytologie
1. Inleiding
2. Nucleus
3. Celorganellen
4. Cytoskelet
5. Cytoplasma insluitsels
6. Plasmamembraan en andere membranen
7. Celdeling, cel proliferatie en celcyclus
8. Celdood
Deel 3: Algemene Histologie
1. Epithelen
2. Bindweefsels I. S.S.
3. Bindweefsels II. Kraakbeen
4. Bindweefsels III. Botweefsel
5. Spierweefsels
6. Zenuwweefsel
Deel 4: Transport en verdediging
1. Bloed
2. Bloedvorming
3. Bloed- en lymfevaten
4. Imuunstelsel (milt, thymus, tonsil, lymfeknoop, GALT)
1
,Epithelen
Epitheelweefsel
De 4 primaire weefseltypen in het menselijk lichaam:
1. Epitheel
2. Bindweefsel
3. Spierweefsel
4. Zenuwweefsel
Kenmerken epitheelweefsel:
• Epitheeltypen: Bedekkend epitheel en klier/secretorisch epitheel.
• Avasculair: Epitheelweefsel heeft geen bloedvaten.
• Cellulair weefsel: Het bestaat voornamelijk uit cellen die gespecialiseerd zijn in
absorptie, secretie, bescherming of sensorische activiteiten. Er is weinig tot geen
intercellulaire matrix aanwezig tussen de cellen.
• Classificatie op basis van vorm en lagen: Epitheelweefsel wordt geclassificeerd op basis
van de vorm van de cellen (plaveisel, kubisch, cilindrisch) en het aantal cellagen
(enkelvoudig, meerlagig, pseudo-meerlagig). Deze classificatie helpt bij het identificeren
van verschillende epitheeltypen.
• Regeneratief vermogen: Epitheelweefsel heeft een hoog vermogen tot regeneratie en
kan snel vernieuwen en herstellen na beschadiging of letsel.
Functies epitheel
Functies van epitheelweefsel:
1. Bescherming tegen fysische en chemische agentia:
- Opperhuid, maagepitheel (bescherming tegen HCl en verteringsenzymen),
voormagenepitheel, respiratoir epitheel.
2. Relatie met de buitenwereld:
- Pijn, gevoel, reuk, smaak.
3. Resorptie:
- Darm, niertubuli.
4. Secretie:
- Klieren: secreet kan beschermende rol vervullen (bv. slijm in het spijsverteringsstelsel),
helpen bij vertering (bv. speekselklieren, pancreas, lever), bevochtigen (bv. secreterende
cellen in de luchtwegen) of een rol spelen in thermoregulatie (bv. zweetklieren).
5. Excretie:
- Nier.
6. Steun & verdediging:
- Hoef, nagel, klauw, tandglazuur.
7. Plasticiteit:
- Regeneratie. Epitheelweefsel heeft een hoog vermogen tot regeneratie en kan snel
vernieuwen en herstellen na beschadiging of letsel.
2
,Indeling bedekkend epitheel
Op basis van het aantal cellagen:
- Eénlagig: bestaat uit één laag cellen.
- Meerlagig: bestaat uit meerdere lagen cellen.
- Pseudomeerlagig of meerrijig: alle cellen rusten op een basale membraan, maar niet alle
cellen reiken tot aan het oppervlak.
Op basis van de vorm van de bovenste cellaag:
- Plaveisel: de bovenste cellaag heeft platte, schubachtige vorm.
- Kubisch: de bovenste cellaag heeft kubusvormige vorm.
- Cilindrisch: de bovenste cellaag heeft cilindervormige vorm.
Op basis van de apicale differentiatie: Metaplasie: is de omvorming
van een bepaald type
- Staafjeszoom: aanwezig in het darmepitheel.
epitheelweefsel naar een
- Borstelzoom: aanwezig in de proximale tubulus van de nier.
ander type als reactie op
- Stereocilia: aanwezig in de ductus epididymis.
stimulatie of irritatie.
- Cilia: aanwezig in de trachea, bronchi.
- Cuticula: aanwezig in de lenskapsel, tandglazuur, cupula.
- Crusta: aanwezig in de urinewegen.
Slijmbekercel
Lijkt meerlagig maar alle cellen
maken contact met de lamina
basalis dus éénlagig.
3
,Meerlagig plaveiselepitheel
Onverhoorn
Het meest voorkomende type epitheel met plaveiselcellen is het meerlagig d
plaveiselepitheel. Dit epitheel bestaat uit meerdere lagen van cellen
waarvan de cellen afvlakken naarmate ze het oppervlak bereiken. Er zijn
twee vormen van meerlagig plaveiselepitheel:
1. Meerlagig ONVERHOORND plaveiselepitheel: Dit type
plaveiselepitheel bestaat uit meerdere lagen van levende cellen
zonder keratinefilamenten. Het wordt aangetroffen in vochtige Verhoornd
omgevingen, zoals de mondholte, slokdarm en anale zakken.
2. Meerlagig VERHOORND plaveiselepitheel: Dit type
plaveiselepitheel bestaat uit meerdere lagen van cellen waarvan de
bovenste lagen keratinefilamenten bevatten, waardoor ze
verhoornd en sterker worden. Dit epitheel wordt vaak aangetroffen
op het buitenoppervlak van de huid, waar het beschermt tegen
uitdroging en mechanische schade.
Onverhoornd meerlagig plaveiselepitheel
In een onverhoornd meerlagig plaveiselepitheel zijn er meestal drie belangrijke lagen te
onderscheiden:
1. Stratum basale: Dit is de onderste laag van het epitheel,
direct grenzend aan de basale membraan. Het bevat
actief delende kubische of cilindrische cellen die zich
constant vernieuwen en differentiëren naar de
bovenliggende lagen.
2. Stratum spinosum: Boven het stratum basale bevindt
zich het stratum spinosum, ook wel het doornlaag
genoemd. Deze laag bestaat uit enkele lagen polygonaal
gevormde cellen (veelhoekig). De cellen vertonen
uitsteeksels die worden gevormd door desmosomen
(intercellulaire verbindingen), waardoor ze er
"doornachtig" uitzien onder een microscoop.
3. Stratum superficiale: Dit is de bovenste laag van het
epitheel. Het bestaat uit platte, afgeplatte
plaveiselcellen die naar het oppervlak zijn geduwd door
de onderliggende lagen. Deze cellen hebben geen
celkern en worden uiteindelijk afgestoten als onderdeel
van het natuurlijke
afschilferingsproces. Desmosomen
4
,Verhoornd meerlagig plaveiselepitheel
In een verhoornd meerlagig plaveiselepitheel zijn er nog twee extra lagen te onderscheiden naast de
eerdergenoemde lagen:
1. Stratum granulosum: Het stratum granulosum, ook wel korrellaag genoemd, bevindt zich
boven het stratum spinosum. In deze laag ondergaan de cellen een proces genaamd
keratinisatie. De cellen verliezen hun kern en organellen en vullen zich met keratinegranules,
waardoor ze plat en korrelig worden.
2. Stratum corneum: Het stratum corneum, ook wel hoornlaag genoemd, is de bovenste laag
van het epitheel. Het bestaat uit dode, verhoornde cellen die volledig zijn gevuld met
keratine en geen celkern meer hebben. Deze laag vormt een beschermende barrière tegen
uitdroging, mechanische stress en pathogene invloeden.
6. Stratum basale
7. Stratum corneum
8. Stratum granulosum
9. Stratum lucidum
10. Stratum spinosum
Stratum lucidum:
Het stratum lucidum, ook wel de heldere laag
genoemd, is een dunne en heldere laag van cellen die
voorkomt in bepaalde delen van de huid, met name in
de dikke opperhuid (epidermis). Het bevindt zich
boven het stratum granulosum en onder het stratum
corneum.
Het stratum lucidum komt voornamelijk voor in
gebieden van de huid die dikker zijn en onderhevig zijn
aan wrijving en druk, zoals de handpalmen en de
voetzolen. Het dient als een extra beschermende laag
en draagt bij aan de algehele stevigheid en veerkracht
van de huid in deze gebieden.
Kort samengevat: Het stratum lucidum is een dunne,
heldere laag van dode cellen in de opperhuid van de
huid. Het bevindt zich tussen het stratum granulosum
5
en het stratum corneum. Het stratum lucidum bevat
geen celkern en is rijk aan het eiwit eleïdine. Het komt
,Overgangsepitheel
Het epitheel van de urinewegen is een meerlagig
epitheel, ook bekend als overgangsepitheel. Het
wordt aangetroffen in de urineblaas, ureter en het
grootste deel van de urethra. Het bestaat uit kubische
tot cilindrische cellen, waarbij de oppervlaktelaag
(paraplucellen) uitsteekt boven de andere lagen in
relaxte toestand. Zoals op de afbeelding te zien is
bestaat het epitheel in de blaas in relaxte toestand uit
kubische cellen en in volle toestand uit
plaveiselcellen. Dit epitheel is waterdicht en
beschermt tegen schade door hypertone urine.
- Het stratum superficiale bestaat uit
paraplucellen die dienen als bescherming en
vormt een crusta om de onderliggende lagen te
beschermen.
- Het stratum intermedium bevindt zich tussen het
stratum superficiale en het stratum basale en de cellen
rusten op de basale laag.
- Het stratum basale bestaat uit cilindrische of kubische
cellen en heeft een hoge delingsactiviteit voor
regeneratie en vernieuwing van het epitheel.
Paraplu cellen
Klieren
Klieren zijn epitheliale organen en kunnen exocrien of
endocrien zijn. Ze bestaan voornamelijk uit
secretorisch epitheel, bedekt met "bedekkend en
bekledend" epitheel. Exocriene klieren hebben
speciale afvoergangen. Ze kunnen verschillende
secretiewijzen hebben, zoals merocrien, apocrien en
holocrien. Exocriene klieren kunnen worden ingedeeld
op basis van structuur en vorm van het secretorisch
gedeelte.
6
, Exocriene klieren
Secretiewijze:
Exocriene klieren kunnen verschillende
manieren van secretie hebben:
- Merocriene (eccriene) secretie: het
secreet wordt uitgestoten door exocytose
zonder dat cytoplasma of celorganellen
verloren gaan. Voorbeelden hiervan zijn
speekselklieren, zweetklieren, het
exocriene deel van de alvleesklier en
fundusklieren.
- Apocriene secretie: een klein deel van het apicale cytoplasma (en mogelijk enkele organellen)
wordt samen met het secreet uitgescheiden. Voorbeelden hiervan zijn apocriene zweetklieren en
sommige accessoire mannelijke geslachtsklieren. De melkklier vertoont zowel eccriene (eiwitten)
als apocriene (lipiden) secretiewijzen.
- Holocriene secretie: de cel vult zich volledig met secreet, zwelt op, gaat uiteindelijk ten onder en
wordt samen met het secreet uitgescheiden. Talgklieren zijn een voorbeeld van klieren met
holocriene secretie.
Eéncellige klieren
Eéncellige (unicellulaire) klieren behoren tot de exocriene
klieren en worden voornamelijk vertegenwoordigd door
slijmbekercellen (goblet). Ze zijn te vinden in éénlagige of
pseudomeerlagige epitheelweefsels en scheiden hun
secreet rechtstreeks af in het lumen van holle interne
organen, zoals de darmen en luchtwegen. Ze spelen een
belangrijke rol bij de bescherming van deze organen door
slijmproductie.
Meercellige klieren
Meercellige klieren zijn klieren die bestaan uit meerdere cellen die samenwerken om secreet te
produceren en af te geven. Ze zijn een belangrijk onderdeel van het exocriene kliersysteem in het
menselijk lichaam. Meercellige klieren kunnen verschillende vormen en structuren hebben,
afhankelijk van hun functie en locatie.
Er zijn drie hoofdtypen meercellige klieren:
1. Tubulaire klieren: Deze klieren hebben een buisvormige structuur waarin de secretoire
cellen zijn gerangschikt. Ze kunnen enkelvoudig zijn, met een enkele afvoergang, of
samengesteld, met vertakte afvoergangen. Voorbeelden van tubulaire klieren zijn de
darmklieren en de zweetklieren.
2. Acinaire (alveolaire) klieren: Deze klieren hebben een ronde of druifachtige structuur waarin
de secretoire cellen zich ophopen en secreet produceren. Ze kunnen ook enkelvoudig of
samengesteld zijn. Voorbeelden van acinaire klieren zijn de talgklieren en de speekselklieren.
7