DEEL 1: ANCIEN RÉGIME (ME + VROEGMODERNE PERIODE) (CA.1000 – 1795)
H1: DE TERRITORIALE VORSTENDOMMEN (11 E – 14 E EEUW)
1.1 TERRITORIALE EVOLUTIE
- RR: toen: grootste rijk ter wereld, recht stamt af uit oude Rome (kaartje dia 4)
o We zien bevolkingsgroepen zich verplaatsen vanaf de 3 e, 4e eeuw
Groepen beïnvloeden elkaar + beïnvloeden het recht
- 476: val WRR (overdracht macht Romeinse keizer -> Germaanse keizer)
o Begin middeleeuwen in Europa
o Oost – Romeinse Rijk blijft bestaan
Belangrijkste keizer: Justinianus I (mozaïek
Corpus Iuris Civilis (digesta, institutions, codex Justinianus)
o Wetboek
o Recht bestuderen
o Nu nog steeds
- Foto van een Germaanse rechtbank: een ding (“geding”)
- 843: Verdrag van Verdun: Lodewijk de Vrome verdeelt Karolingische rijk over zijn 3 zonen (= kleinzonen KdG)
o Karel de Kale (West – Francië)
o Lotharius (Midden – Francië)
o Lodewijk de Duitser (Oost – Francië)
1.2 DE BASIS VAN DE STAATSMACHT: DE FEODALITEIT
1.2.1 WAT VOORAFGING: DE KAROLINGISCHE FEODALITEIT (= MANIER WAAROP STAAT ZIJN MACHT
PROBEERT TE ONTPLOOIEN)
- Karolingische periode: rijk verdeeld in gouwen, hoofd = graaf
- KdG: graaf
o Door hem vernoemd
o Afzetbaar
o Verplaatsbaar
o Vertegenwoordiger van het vorstelijk gezag op lokaal niveau, volledige bevoegdheid van
koning/keizer
o Omringd door vazallen
o Schepenen (scabini): rechtspraak
- Lodewijk de Vrome:
o Grafelijke functies werden meer en meer erfelijk => greep keizer op graven verzwakte
o + Hoe kunnen graven gebonden blijven aan koning in heel uitgestrekt rijk met weinig wegen?
- Karolingers
o Zwakte bestuur ondervangen door ambtenaren persoonlijk aan hen te binden: feodale
verhoudingen:
Leenheer leenman (wederzijdse rechten + plichten)
Oprechte trouw
Eedaflegging en plechtige ceremonie
Leenman/vazal:
Gehoorzaamheid aan leenheer/senior MAAR weerstandsrecht (= recht om banden
met onrechtvaardige senior te verbreken)
Auxilium (hulp): vooral militaire dienst
Consilium (raad)
1
, o Leenheer:
Beneficia (gunsten): bv. ambt, vaak een grond in leen => graven kregen graafschappen in
leen en konden die rechtstreeks exploiteren
o Graven gaven op hun beurt leengrond in leen: worden leenheer + krijgen leenmannen enz.
Feodale piramide
o Machtsstructuren gebaseerd op grondbezit dat hiërarchisch verdeeld is, in een systeem van
afhankelijkheid en wederzijdse rechten en plichten, op grond van persoonlijke, bij voorkeur familiale
banden, waarbij religie, geloof, trouw en eer verbindende elementen zijn (vinden we overal ter
wereld terug)
- Persoonlijke afhankelijkheidsverhoudingen => KdG kon rijk met succes besturen + controleren maar dit was
ook een zwakte:
o Graven gedragen zich als koningen
o Kregen rechtstreeks gebruiksrecht over landerijen en gronden
o Graafschap neigde naar erfelijkheid
Volledige autonomie van vazal was mogelijk
Evolutie naar lokale autonomie zet zich onder Lodewijk de Vrome voort + ging na zijn dood
in 840 in versneld tempo door onder verzwakte opvolgers:
Zwakte koninklijke macht deinde uit naar graven, lagere niveaus
Vazalliteit: sterke desintegrerende factor in Karolingische rijk -> rijk valt uiteen
e
10 eeuw: macht desintegreert meer naar beneden toe => lokale ‘heerlijkheden’: kleine potentaten
die heersten zonder rekenschap te moeten afleggen
- Alles draaide rond de heerlijkheid (het centrum):
o Omvangrijk grondgebied, gegroepeerd rond een ‘kasteel’
o Kasteelheer (= lokale heer): alle heerlijke rechten: ordehandhaving, bestuur, belastinginning,
rechtspraak
o Gold in dat territorium
Zouden we nu als publiekrechtelijk omschrijven (bovenstaande heerlijke rechten), ied. die op
heerlijkheid woonde, hieraan onderworpen
Strekten ook uit tot nu privaatrecht: persoonlijke verhouding van inwoners en heer kon erg
variëren: recht op slaven (0 rechten; kleefden aan de grond) (andere burgers vrij als
persoon, eigen bezit, maar moesten soms karweien uitvoeren)
Heer heerste over zijn territorium, grenzen van zijn alleenheerschappij werd bepaald door
feitelijke elementen: mocht zijn onderdanen niet zozeer ontmoedigen dat ze in opstand
kwamen of, eerder nog, wegvluchtten
1.2.2 DE HEROPLEVING VAN DE FEODALITEIT IN DE NEDERLANDEN NA 1000
- Desintegratie Frankische feodaliteit gestopt
- 10e eeuw: bottom – up staatsopbouw (= unificatie): territoria samengevoegd + onderworpen aan nieuwe
heerser => heer werd onderworpen, werd nu leenman van leenheer + verloor onafhankelijkheid, leenheer
kon leenman worden etc. => soort ‘2e feodaliteit’
- Continue gebiedsuitbreiding; steeds meer heren onderworpen
- Feodale machtspiramide maar naar boven toe: steeds meer heren werden onderworpen
- Gebeurde niet planmatig maar vanuit machtspolitieke factoren die verschilden van regio tot regio
o Politiek
o Sociaal
o Demografisch
o Etnologisch
o Geografisch
- Wederzijdse trouw werd ritueel bevestigd maar verloor inhoud
2
, - Instrument om een nieuwe staat uit te bouwen vanuit onderhandelde machtsdeling, waarbij langzaamaan
een politiek, administratief, financieel en juridisch apparaat werd gevestigd
- Verplichtingen van vazal werden nauwkeuriger omschreven: recht verving trouw: auxilium + consilium
(politieke en militaire verplichtingen) => concrete lasten
- Belangrijkste, grootste lenen werd de geldelijke hulp van vazal in 13 e-14e eeuw beperkt tot l’aide aux quatre
cas:
Senior = gevangen
Senior = kruistocht
Senior = oudste zoon => ridder
Senior = oudste dochter => huwde
- Oude militaire verplichtingen (met grondbezit samenhingen) => periodieke geldelijke verplichtingen, nieuwe
staten: huurlingenlegers
- Opp. lokale vorstendommen liep erg uiteen: belangrijkste: vergelijkbaar met huidige provincies, hoofd:
iemand met oude Karolingische titel van graaf of hertog = soeverein: machtigste, er waren veel of weinig
tussenniveaus (uitz.: land van Mechelen)
=> Onderdanen hingen niet op gelijke manier af van centrale gezag
=> Onderhandelde machtsdeling: eigen recht + instellingen behouden: “we willen onszelf blijven” =>
lokale gewoonterecht blijft behouden op de ‘tussenniveaus’
=> Regio onder gezag van nieuwe, hogere heer => regio werd voorwerp van zijn politiek
- Staat centraliseert => tussenniveaus worden minder belangrijk
- Staten die zich nu ontwikkelden, waren gebaseerd op een historische groei, vanuit feodale
machtsverhoudingen, met een heel diverse gezagsstratificatie (decr. Jozef II uit 1781)
1.2.3. ‘BINNENLANDSE POLITIEK’ IN DE MIDDELEEUWSE FEODALE WERELD
- Nieuwe territoriale vorsten = lokale heren
o Regalia (koninklijke rechten, bv. munstslag) toe-eigenen
o Curia uitbouwen
o Probeerden hun rijk te besturen
o Ook andere heerlijke rechten uitoefenen:
Deel grondopbrengst opeisen
Persoonlijke belastingen opleggen
Eisten karweien
o Belangrijk: eigen domeinen
o Handhaving openbare orde & rust: onderdanen moesten in vrede leven
Reisden land af met zwaard van de gerechtigheid (strafrecht is eerste ‘publiekrecht’)
o Orde gehandhaafd: begin staatsuitbouw: ambtenaren nodig => geldelijk vergoeden => belastingen
nodig: vicieuze cirkel: grote uitdaging voor de territoriale vorsten
o Zorgen voor veilige grenzen, goede wegen, bevaarbare waterlopen (handel en welvaart bevorderen)
o Overheid: niet haar taak om essentiële domeinen van maatschappelijke leven te organiseren
(armenzorg, onderwijs, arbeid) => ‘besturen’: vrij beperkt begrip
o Handhaving openbare orde!
o 11e-14e eeuw: territoriale vorsten: meer rechter dan wetgever of administrator
1.3 ORDEHANDHAVING: DE GENESE VAN EEN PUBLIEK STRAFRECHT IN DE NEDERLANDEN
1.3.1. HET PRIVAATRECHTELIJKE ACCUSATOIR STRAFRECHT
- Rome in 1e en 2e eeuw: ver van latere Nederlanden (Romeins recht niet veel impact)
o Romeinse kolonisatie => Romeinse rechtssysteem hier maar na val WRR: (bijna) niets bewaard van
Romeins recht
- 5e eeuw: Germaanse stammen: militair overwicht in Europa:
3
, o Franken o.l.v. Clovis: dynastie van de Merowingers: controle over grondgebied grootste deel Fr. +
Ned. + deel DSL -> Merowingers namen de gebieden over
- Rechtssysteem Germanen: primitief:
o Lex Salica
= Gewoonterecht van de Franken dat vanaf 6 e eeuw werd opgetekend, recht van een
agrarische, primitieve en gewelddadige samenleving waarin militaire strijd een belangrijke
plaats innam
Verdeling onder mannelijke erfgenamen (koninkrijk steeds verder opgedeeld)
Privaatrecht
Verbod op ‘eigenrichting’: recht niet in eigen handen nemen maar naar rechtbank => verbod
tot wraakuitoefening
Proces: accusatoir:
Klacht nodig
Irrationeel bewijsrecht opgebouwd vanuit godsoordeel, aangeklaagde moest zijn
onschuld bewijzen (verliep formalistisch)
o Inhoudelijke, rationele analyse was er niet
Verdween langzaamaan
- Karolingers: ook dit primitieve rechtssysteem, 10 e eeuw: wegvallen overheidsmacht => sterke opbloei van
private wraakneming
1.3.2. HET BEGIN VAN HET VORSTELIJKE GEZAG: DE BETEUGELING VAN HET WRAAKRECHT
- Na jaar 1000: heropleving feodaliteit => herstel gezag rechtbanken:
o Private wraak = maatschappelijk disruptief => familievetes
o Pacificatiestrategieën (- huid oorlogsrecht):
Wapenstilstand met witte vlaggen
Uitwisselen van gijzelaars
Individuele neutraliteitsverklaring in de familiale oorlog
Vredesverdrag
- Hoe hebben territoriale vorsten private wraak kunnen beteugelen?
o 13e – 14e eeuw: graaf van Vlaanderen: private bemiddelingstechnieken overnemen: gijzelaars van
beide families opsluiten in zijn burcht + onderhandelingen & wapenstilstand afdwingen =>
verzoening => aanzetten tot rede, onderhandeling
o Verzoening -> feodale leenhulde: (hoofd)dader beloofde met feodale ritueel plechtig trouw aan 1 of
meerdere leden van de andere clan, vaak gepaard met zgn. zwaarddragen = dader biedt zijn zwaard
aan aan slachtoffer, die moet zijn vredeswil uiten
o Veterecht verdwijnt langzaamaan
o Arbitrage – instellingen in heel wat steden, zoals die van de paisiers => pas in 15e eeuw aan belang
verliezen, 16e eeuw: verdwijnen
o Steden: nadruk op verzoening; steden bloeien bij vrede
1.3.3. DE PUBLIEKE ACTIE TEGEN DE MISDRIJVEN: OVER DE STRAFMAAT
- 11e eeuw: afschrikking
o Graven van Vlaanderen: ambulante rechtbanken, zware straffen
e
- 13 eeuw: afschrikkingspolitiek in Vlaanderen is volledig verdwenen
o Rechters gebonden aan wettekst (zoals overeengekomen in keuren of charters: straffen hierin
opgelijst)
o Beschermen tegen mogelijke willekeur van de heer
o Doodstraffen < verbanning, verminkingen werden vaak afgekocht
e
- 14 eeuw: opnieuw afschrikking
4