Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Inleiding in de Psychologie DEEL 1: samenvatting ‘Psychology’ van Gray en Bjorklund, hoofdstukken 1-8 €7,99
Ajouter au panier

Resume

Inleiding in de Psychologie DEEL 1: samenvatting ‘Psychology’ van Gray en Bjorklund, hoofdstukken 1-8

7 revues
 253 vues  7 fois vendu
  • Cours
  • Établissement
  • Book

Inleiding in de Psychologie DEEL 1: samenvatting ‘Psychology’ van Gray en Bjorklund, hoofdstukken 1-8

Aperçu 10 sur 67  pages

  • Non
  • 1-8
  • 22 août 2023
  • 67
  • 2023/2024
  • Resume

7  revues

review-writer-avatar

Par: savannah01 • 2 mois de cela

review-writer-avatar

Par: anna76 • 2 mois de cela

review-writer-avatar

Par: tomraateland • 4 mois de cela

review-writer-avatar

Par: brechtjerebecca • 2 mois de cela

review-writer-avatar

Par: chantald1988 • 7 mois de cela

review-writer-avatar

Par: ahbouks • 1 année de cela

review-writer-avatar

Par: selinavandemeerakker • 1 année de cela

avatar-seller
Samenvattin
Inleiding Psychologi
‘Psychology’ - Peter Gray & David F. Bjorklun

Thema 1: Basisbeginselen van de Psychologie-studi
1. Achtergrond bij de Psychologie-studi
2. Methodes van de Psychologi
Thema 2: Biologische grondslagen van gedra
3. Genetische en evolutionaire beginselen van gedra
4. De neurale controle van gedra
5. Mechanismen van motivatie en emoti
Thema 3: Sensatie en percepti
6. Geur, smaak, pijn, gehoor en psychofysic
7. De psychologie van het zich
Thema 4: Leren en denke
8. Basisprocessen van lere
9. Geheugen, aandacht en bewustzij
10. Problemen oplossen: nadenken en intelligenti
Thema 5: Groei van de geest en de persoo
11. De ontwikkeling van lichaam, gedachten en taa
12. Sociale ontwikkelin
Thema 6: Sociale en persoonlijkheidspsychologi
13. Sociale Psychologi
14. Persoonlijkhei
Thema 7: Psychologische aandoeningen en behandelin
15. Psychologische aandoeninge
16. De behandeling van psychologische aandoeninge




d
e
g
g
n
n
t
e
n
e
g
n
e
e
a
n
g
e
l
e
n
g
e
e
g
d


, 1. Achtergrond bij de Psychologie-studi

Psychologie = de wetenschap van gedrag en geest
• Gedrag = observeerbare acties van mens of die
• Geest: iemands gevoelens, percepties, herinneringen, gedachten, dromen, motieven, emoties
en andere subjectieve ervaringen. Evenals alle onbewuste kennis en handelwijzen die in het
brein zijn ingebouwd en de basis zijn voor de organisatie van gedrag en bewuste ervaring
• Wetenschap: alle pogingen om vragen te beantwoorden via een systematische verzameling en
logische analyse van objectief observeerbare data

3 fundamentele ideeën voor psychologie: een historisch overzich
1879: Wilhelm Wundt opent het eerste universitair psychologie labo in Leipzig en brengt het eerste
lesboek uit. De roots van de psychologie dateren van vroeger en liggen bij losofen, fysiologen en
natuurkundigen

Het idee van fysische oorzaak van gedra

Tot de 18e eeuw was de Westerse loso e sterk gebonden door religie. De kerk stelde dat ieder
mens bestond uit 2 afzonderlijke, maar samenhorende entiteiten: een materieel lichaam en een
immateriële ziel = dualisme. Het lichaam was deel van de natuurlijke wereld en kon daarom
bestudeerd worden, maar de ziel is een supernatuurlijke entiteit die handelt volgens eigen vrije wil
en niet volgens natuurwetten en aldus niet wetenschappelijk bestudeerd kan worden

Descartes’ versie van dualisme: focus op het lichaa
Descartes ziet het lichaam als een complexe machine die ook onafhankelijk van de ziel kan
functioneren, maar om bruikbaar te zijn en lichaamsbeweging te kunnen produceren via de
spieren, moet het lichaam gevoelig zijn voor zintuiglijke waarnemingen. Hij meende dat deze
signalen zich door het lichaam verplaatsten via ‘draden’. Descartes dacht dat de ziel, hoewel die
niet fysiek is, op het lichaam inwerkte via een speci eke fysieke locatie, een klein orgaan tussen de
twee hemisferen van de hersenen

Zijn theorie heeft serieuze tekortkomingen, zowel op loso sch als op wetenschappelijk gebied,
maar zette wel mee de deur open voor de psychologie als wetenschap

Thomas Hobbes en de loso e van materialism
Hobbes argumenteerde dat de geest een betekenisloos concept is en dat er enkel materie en energie
bestaat = materialisme. Volgens Hobbes is alle menselijk gedrag, inclusief schijnbaar vrijwillige
keuzes, het gevolg van fysische processen die zich vooral in de hersenen afspelen. Zijn ideeën
inspireerden de school van het empirisme

19e eeuwse fysiologie: leren over de machin
Fysiologie = de studie van de werking (machinerie) van het lichaa
• Uitgebreider begrip van re exen
1822: François Magendie stelde dat zenuwen 2 richtingen hadden: één om boodschappen
van de zintuigen naar het centraal zenuwstelsel te brengen en één om boodschappen naar de
spieren te sturen
Via dierproeven kwam men meer te weten over neurale connecties bij eenvoudige re exen




.
fi fl fi :
.
fi fi.
e
r
e
.
m

:
g

fi fi fi e
m
.
fi fl.
.
.
t


, • Het concept van lokalisering van functies in de hersenen (19e eeuw)
Johannes Muller: zenuwen van verschillende zintuigen activeren verschillende breinregio’s.
Pierre Flourens: dierproeven tonen aan dat schade in verschillende delen van het brein,
verschillende beperkingen veroorzaken
Paul Broca: mensen met schade in een speci ek gebeid in de linker hemisfeer verliezen het
vermogen te praten, maar niet hun andere vaardigheden

Het idee dat geest en gedrag gevormd worden door ervarin

Empirisme refereert naar het idee dat menselijke kennis en gedachten voortkomen uit zintuiglijke
ervaring.

John Locke: kinderen worden geboren zonder predisposities of voorkeuren over hoe ze willen
leren of ontwikkelen. Vanuit dit perspectief is er geen ‘human nature’, behalve het aanpassen van
het gedrag aan de omgeving

Het empirische concept van associatie door contiguïtei
Contiguïteit = nabijheid in tijd of ruimt
De wet van associatie door contiguïteit: als iemand twee omgevingsgebeurtenissen (stimuli of
gewaarwordingen) op hetzelfde moment of kort na elkaar (contiguïteit) ervaart, zullen deze twee
gebeurtenissen geassocieerd worden en de geest van die persoon, waardoor de gedachte aan een
van die gebeurtenissen ook de andere zal oproepen. Empiristen achten het zelfs mogelijk dat hun
eigen theorie een samenvoeging van elementaire ideeën kan zijn als resultaat van contiguïteit in
hun ervaringen

Het nativistisch antwoord op empirism
Nativisme is het tegenovergestelde van empirisme en stelt dat de beginselen van menselijke
kennis en eigenschappen van de geest (die de basis vormen voor human nature) zijn aangeboren
in het menselijk brein en dus niet door ervaring moeten opgebouwd worden. Dit legt de basis voor
‘human nature’ inclusief de vaardigheid om te leren

Immanuel Kant maakte onderscheid tussen a priori kennis (ingebouwd is in het menselijk brein en
moet niet aangeleerd worden) en a posteriori kennis (van ervaringen uit de omgeving). Zonder het
eerste, kan het tweede niet bestaan, argumenteren de nativisten

Het idee dat machinerie van gedrag en geest evolueert via natuurlijke selecti

1859: Charles Darwin: ‘The Origin of Species’: een biologische grond voor de psychologie

Natuurlijke selectie en de analyse van de functies van gedra
Darwin’s fundamenteel idee was dat soorten gradueel, over generaties, evolueren door een proces
van natuurlijke selectie. Darwin bestudeerde de functie van gedrag: hoe het gedrag van een
organisme bijdraagt aan diens overleving en reproductie

Darwins’ ideeën toepassen in de psychologi
1872: Charles Darwin: ‘The expression of the emotions in man and animals’: de aangeboren
basisemoties verhogen de overlevingskansen doordat men emoties en intenties kan communiceren
met anderen





.
.
.
e
.
e
fi .
t
.
g
.
:
g
.

e


, Fysische oorzaak van gedrag Rol van ervaring Evolutionaire basis
gedrag en geest

* Descartes’ dualisme: meer * empirisme: alle kennis komt * Darwin: natuurlijke selectie
nadruk op rol van het uit zintuiglijke ervaring bepaalt de evolutie van
lichaam * Wet van associatie door gedragspatronen en
* Hobbes’ materialisme: contiguïteit: waarnemingen anatomische karakteristieken
gedrag is volledig product combineren tot complexe die overleving en
van het lichaam en dus gedachten reproductie bevorderen
fysisch van oorzaak * Nativisme: sommige kennis * Focus op de functie van
* Toepassing van wetenschap is aangeboren en legt de gedrag
op mentale processen en basis voor ‘human nature’, * Natuurlijke selectie bood ook
gedrag, cfr studie van incl de vaardigheid om te een wetenschappelijke
re exen en lokalisatie van leren. fundering voor nativistische
functies in het brein. zienswijzen over de geest.



De scope van psychologi

Veelheid van verklaringen in psychologie toegepast op seksuele jaloezi

Psychologen zoeken naar verklaringen voor mentale ervaringen en gedrag. Een verklaring zoeken
is oorzaken identi ceren, die analyse kan gebeuren op 9 verschillende complementaire levels. De
term ‘level of analysis’ refereert naar het niveau of type van causaal proces wat onderzocht wordt:
• Neuraal niveau (het brein als oorzaak)

• Fysiologisch niveau (interne chemische functies, bvb hormonen als oorzaak) Biologisch
• Genetisch niveau (genetica als oorzaak)

• Evolutionair niveau (natuurlijke selectie als oorzaak)

• Lerend niveau (vroegere ervaringen in iemands omgeving als oorzaak)

• Cognitief niveau (kennis of overtuigingen van het individu als oorzaak)
E ecten van
• Sociaal niveau (de invloed van andere mensen als oorzaak) ervaringen en
kennis
• Cultureel niveau (cultuur waarin iemand zich ontwikkelt als oorzaak)

• Ontwikkelingsniveau (leeftijdsgerelateerde veranderingen als oorzaak)


Seksuele jaloezie = een set van emoties en gedragingen die zich voordoen wanneer iemand gelooft
dat zijn of haar relatie met een (potentiële) seksuele partner bedreigd wordt door de omgang van
die partner met een andere persoon

Verklaringen die focussen op biologische processe
• Neurale verklaringen: ‘behavioral neuroscience’: sommige onderzoekers bestuderen individuele
of kleine groepen neuronen, andere brengen weer grotere hersenregio’s en pathways in kaart.
Mannelijke studenten tonen (EEG) een grotere activatie in de linker frontale cortex wanneer ze
jaloers zijn mbt hun seksuele partner. Eerder onderzoek had aangetoond dat activatie van de
linker frontale context geassocieerd kan worden met motivatie, vooral bij jne activiteiten en bij





fffl .
.
.
fi
.
.
.
e
n
fi e


, het vermijden van negatieve stimuli. Men kan ook onderzoeken of mensen met schade in dit
hersengebied zijn aangetast in jaloerse gevoelens
• Fysiologische verklaringen: ‘biopsychologie’ onderzoekt hoe hormonen en drugs op de hersenen
van mensen (en dieren) inwerken en gedrag en ervaringen veranderen. Onderzoek heeft
uitgewezen dat het hormoon estradiol gerelateerd is aan de intensiteit van jaloerse gevoelens bij
jonge vrouwen, vooral gedurende de periode van verhoogde fertiliteit in hun menstruatiecyclus
• Genetische verklaringen: ‘gedragsgenetica’: bvb het modi ceren van de genen in dieren om het
effect ervan op hun gedrag te observeren, bvb het identi ceren van genen die bijdragen aan een
eigenschap door het DNA te vergelijken met mensen die die eigenschap niet vertonen. Men kan
bvb vaststellingen doen over de mate van seksuele jaloezie in ééneiige en twee-eiige tweelingen
om mogelijke genetische oorzaken te onderzoeken
• Evolutionaire verklaringen: ‘evolutionaire psychologie’: wat zijn de evolutionaire functies (de
voordelen voor overleving en reproductie) van de gedragingen of mentale ervaringen die ze
onderzoeken? Dieren die jaloerse functies vertonen vormen langdurige partnerrelaties

Verklaringen die focussen op ervaringen in de omgeving, kennis en ontwikkelin
• Leerproces verklaringen: ‘learning psychology’: gedrag verklaren in termen van leren. Ervaring
leidt tot verandering in gedrag. Wanneer jaloers gedrag beloond wordt (rivaal afschrikken,
affectie met de partner vernieuwen) zal het toenemen in frequentie
• Cognitieve verklaringen: ‘cognitieve psychologie’ onderzoekt de types van mentale informatie
(cognitie = gedachten, overtuigingen en herinneringen) die de basis vormen voor het gedrag wat
ze bestuderen. Onderzoekt ook hoe informatie wordt opgeslagen en georganiseerd in het brein
(= herinneringen en geheugen). Ervaring leidt tot verandering in kennis en overtuigingen, en
vervolgens verandering in gedrag. Jaloezie kan onderzocht worden door mensen te vragen zich
episodes te herinneren en hun gedachten, emoties en acties te beschrijven
• Sociale verklaringen: ‘sociale psychologie’: onderzoeken en begrijpen hoe gedachten, gevoelens
en gedrag van individuen beïnvloed wordt door de werkelijke of imaginaire aanwezigheid van
anderen. Jaloezie kan men bvb onderzoeken door te focussen op de normen en overtuigingen
mbt romantiek, partnerschap en jaloezie die de jaloerse persoon omringen en beïnvloeden
• Culturele verklaringen: ‘culturele psychologie’: mentale ervaringen en gedrag verklaren tov
iemands culturele achtergrond. Mbt jaloezie kan men bvb focussen op culturele verschillen in
romantische en seksuele normen
• Ontwikkelingsverklaringen: ‘ontwikkelingspsychologie’: beschrijven van leeftijdsverschillen in
hoe mensen zich voelen, denken en gedragen. De ontwikkelingspsychologie is een aanpak die de
andere levels van analyse samenbrengt om leeftijdsgebonden veranderingen te verklaren.
Mensen die op jonge leeftijd betekenisvolle relaties ontwikkelen met ouders en vrienden, hebben
een grotere kans om op latere leeftijd langdurige relaties te ontwikkelen die weinig verstoord
worden door jaloezie

Andere specialiteiten binnen de psychologi

Persoonlijkheidspsychologie: studie van normale verschillen in hoe mensen denken, zich voelen en
zich gedragen
Abnormale psychologie: variaties in psychologische eigenschappen die extreem en ontwrichtend
zijn voor iemands leven en worden geclassi ceerd als mentale aandoeningen
Klinische psychologie: focust op het helpen van mensen die leiden aan mentale aandoeningen of
minder ernstiger psychologische problemen

Psychologie is een ‘hub’-wetenschap: onderzoek wordt toegepast door wetenschappers in vele
andere velden.




.

.
.
fi.
.
.
e
fifi .
.
.
g
.
.
.


, 2. Methodes van de psychologi

Observaties, theorieën en hypothese
Een observatie is een objectieve waarneming waarvan observatoren overeen komen dat het juist is
Een theorie is een idee of een conceptueel model dat een bestaande observatie moet verklaren en
voorspellingen kan doen over nieuwe observaties die zouden ontdekt kunnen worden
Een hypothese is een voorspelling over nieuwe observaties die is afgeleid van een theorie

De cirkel van de wetenschap: observaties leiden tot theorieën, die leiden tot hypotheses die getest
worden met experimenten of andere onderzoeksstudies. Deze leiden weer tot nieuwe observaties,
die soms weer to nieuwe theorieën leiden ,… Een theorie zonder observatie is hooguit een
speculatie en observaties zonder theorie zijn simpelweg data zonder verklaringen

Enkele belangrijke opmerkingen
• De waarde van scepticisme: mensen zijn gefascineerd door het buitengewone en en willen dat
soms echt graag geloven. Het is belangrijk kritisch te denken, kennis te gebruiken en alternatieve
perspectieven te testen en te evalueren.
• De waarde van zorgvuldige observaties onder gecontroleerde omstandigheden is een belangrijke
eigenschap van de wetenschappelijke methode
• Het probleem van de effecten van het verwachtingspatroon van de observator: het is belangrijk
waakzaam te zijn geen verwachtingen of hints te communiceren naar het subject

Types van research strategieë
Research strategieën kunnen onderverdeeld worden als variaties op de volgende 3 dimensies
• Het research design kan een van drie basistypes zijn: experimenten, correlationele studies en
descriptieve studies
• De setting waarin het onderzoek plaatsvindt: op het veld of in een laboratorium
• De methode van data-collectie: zelf-rapportage of observatie

Research design

Experimente
Een experiment is de meeste directe en meest sluitende aanpak om een hypothese over een
oorzaak-effect relatie tussen twee variabelen te testen. Het is een procedure waarbij de
onderzoeker systematisch één of meer onafhankelijke variabelen manipuleert of varieert terwijl
alle andere variabelen constant blijven terwijl hij zoekt naar veranderingen in één of meer
afhankelijke variabelen. Als alle variabelen constant blijven en enkel de onafhankelijke variabele
wijzigt, kan de onderzoeker er redelijkerwijs van uitgaan dat een waargenomen wijziging in de
afhankelijke variabele veroorzaakt is (causaal) door de onafhankelijke variabele

Een variabele is alles wat kan veranderen of verschillende waardes kan aannemen
Onafhankelijke variabele: de variabele waarvan men verwacht dat hij een effect zal uitoefenen op
een andere variabele
Afhankelijke variabele: de variabele waarvan men verwacht dat hij beïnvloed wordt door de
onafhankelijke variabele
Subject of deelnemer: de mensen of dieren die worden onderzocht in de studie




n
.
s
.
.
:

n
.
e
s
.
.
.
.
.
.
.
.
.
:
.


,Within-subject experiment (of repeated-measures experiment): wanneer elk subject getest wordt in
elk van de verschillende condities van de onafhankelijke variabele
Between-groups experiment (of between-subjects experiment): wanneer er een aparte groep van
subjecten is voor elke verschillende conditie van de onafhankelijke variabele. Hierbij worden de
subjecten doorgaans at random toegewezen aan een conditie

Correlationele studie
Een correlationele studie is een onderzoek waarbij de researcher niets manipuleert, maar twee of
meer reeds bestaande afhankelijke variabelen observeert of meet om relaties daartussen vast te
stellen. Correlationele studies kunnen verbanden blootleggen tussen variabelen, die ons toelaten
voorspellingen te doen over een variabele gebaseerd op onze kennis over een ander variabele..
Maar deze studies kunnen niet aantonen of een wijziging in de ene ook oorzaak is van een
wijziging in een andere variabele. Correlatie impliceert dus geen causaliteit

Bvb onderzoek Baumrind naar opvoedingsstijlen: autoritair, autoritatief en permissief. Men kan
niet besluiten dat kinderen die autoritatief werden opgevoed meer coöperatief, vriendelijk,…
zullen zijn, omdat
• Verschillen in het gedrag van kinderen kunnen verschillende opvoedingsstijlen bij ouders
oproepen ipv andersom
• De causale relatie kan wederzijds zijn, als ouders en kinderen elkaars gedrag beïnvloeden
• Een derde variabele, die niet gemeten werd, zou zowel de opvoedingsstijl als het gedrag van
het kind kunnen bepalen

Descriptieve studie
Descriptieve studies beschrijven het gedrag van een individu of van een groep zonder relaties vast
te stellen tussen verschillende variabelen. Bvb studie van Jane Goodall’s chimpansees

Research setting

Laboratoriumstudie: elke studie die plaatsvindt op een daarvoor toegewezen plek die zodanig is
ingericht dat het de dataverzameling of controle over omgevingsinvloeden faciliteert. (doorgaans
voor experimentele studies
Veldstudie: elke studie waarbij de onderzoeker geen controle heeft over de ervaringen van de
subjecten. (doorgaans voor correlationele en descriptieve studies

Methodes van dataverzamelin

• Zelf-rapportage (self-report methods): procedures waarbij aan deelnemers gevraagd wordt hun
eigen gedrag of mentale staat te beschrijven of becijferen. Dit kan via een vragenlijst of een
interview. Soms kan ook aan deelnemers gevraagd worden om een inschatting te maken over
andere mensen.
Introspectie is een vorm van self-report: de persoonlijke observaties van de eigen gedachten,
perspectieven en gevoelens. Tegenwoordig kunnen moderne neurologische meetinstrumenten
introspecties correleren met hersenactiviteit, zodat de wetenschap observeerbaar is en niet enkel
gebaseerd op wat mensen zeggen dat ze voelen
• Observationele methodes: elke procedures waarbij wetenschappers het gedrag observeren en
vastleggen eerder dan te berusten op de self-reports van deelnemers. Let wel: wanneer mensen
weten dat ze geobserveerd worden, is er een risico dat dit hun gedrag kan beïnvloeden tov van
wanneer ze zich er niet van bewust zijn (= Hawthorne effect)
Tests: wanneer de onderzoeker opzettelijk problemen oproept waarop het subject reageert
Natuurlijke observatie: de onderzoeker vermijdt interferentie in het gedrag van de deelnemer.





:
s
s
s
.
.
)
g
.
.
)
.
!
.
.
.


,Statistische methodes in Psychologi
De statistische methodes kunnen in 2 categorieën ingedeeld worden
• Descriptieve statistiek: alle cijfermatige methodes om data te ordenen en samen te vatten
• Inferential statistics: determineert de kans dat de data wel of niet het resultaat zijn van toeval

Descriptieve statistie

Een set van numerieke metingen beschrijve
• Gemiddelde: de resultaten van alle metingen optellen en delen door het aantal metingen
• Mediaan: de resultaten rangschikken volgens grootte en het middelste cijfer in de rij bepalen, dit
representeert het percentiel 50
• Variability: geeft aan hoe de cijfers van elkaar en ten opzichte van het gemiddelde verschillen.
Zie tabel: Set A en B hebben hetzelfde gemiddelde, maar verschillende variability. In set A
variëren de cijfers dicht bij het gemiddelde (lage variability) en bij set B variëren ze ver van het
gemiddelde (hoge variability). Een courante becijfering van variability is de standaarddeviatie

Set A Set B

7 2
7 4
8 8
11 9
12 14
12 16
13 17

Mediaan 11 9

Totaal 70 70

Gemiddelde 10 10

Standaarddeviatie 2,39 5,42




Hieronder volgt een stappenplan hoe je de standaardafwijking kunt uitrekenen
• Reken eerst voor elke cijfer de deviatie uit. De formule voor deviatie is: d = x – x̄. Hierbij is x̄ het
gemiddelde en x de waarde van een individuele meting
• Kwadrateer elke deviatie en tel ze vervolgens bij elkaar op (Σ)
• Deel dit getal je dit door het aantal waarnemingen (n)
• Neem tenslotte de vierkantswortel daarvan: dit is de standaarddeviatie

Een correlatie beschrijve
Wanneer twee variabelen numeriek gemeten zijn, kan de sterkte en de richting van hun relatie
beoordeeld worden ahv de correlatiecoëf ciënt. Correlatiecoëf ciënten variëren tussen -1.00 en
+1.00, waarbij + of - de richting van de correlatie aangeeft (positief of negatief). Een correlatie dicht
bij 0 betekent dat er geen statische relatie is tussen de cijfers




n
k
.
fin
e
.
.
.
.
fi :
.
.
.
.
.
.


,Rangschikking Test score Studie uren Vorige test Depressie Lengte (cm)
studenten cfr score
test score

1 100 9 85 8 177

2 97 11 88 4 160

3 85 9 70 3 171

4 80 14 79 1 158

5 78 8 62 10 184

6 78 5 65 11 152

7 62 3 44 6 176

8 54 6 30 12 165

9 38 10 20 14 159

10 22 3 30 7 176

Correlatie met +.51 +.93 -.43 -.04
test score


Gemiddeld positieve correlatie Sterke positieve correlatie




Gemiddeld negatieve correlatie Geen correlatie

, Inferentiële statistie

Alle data uit onderzoek bevat een mate van variabiliteit die het gevolg kan zijn van toeval.
Inferentieel onderzoek toetst of de werkelijkheid al dan niet in overeenstemming is met de
wetenschappelijke hypotheses en theorieën

Statistische signi canti
Infertiele statistische methodes, toegepast op een experiment of correlationele studie, zijn
procedures die de kans berekenen dat de geobserveerde resultaten het gevolg zijn van toeval.

Onderzoekers berekenen de p-waarde (voor ‘probability’ of ‘level of signi cance’) tussen 0 en 1.
Bij een p-waarde van 1 kunnen we aannemen dat het gevonden resultaat op toeval berust. Met een
p-waarde dichtbij 0 kunnen we ervan uitgaan dat de gevonden waarde een werkelijke associatie
aanduidt. Gewoonlijk hanteert men p=0,05 als grens van statistische signi cantie

De componenten van een test voor statistische signi canti
Volgende elementen maken deel uit van de berekening van de p-waarde
• De grootte van het geobserveerd effect: een groter effect heeft een grotere kans op signi cantie
dan een kleiner effect, een groot effect zal minder waarschijnlijk louter door toeval ontstaan
• Het aantal individuele subjecten of observaties in het onderzoek: grote datasets zullen minder
verstoord worden door toeval dan kleine datasets. Hoe groter de dataset, hoe accurater het
geobserveerde gemiddelde (of de geobserveerde correlatiecoëf ciënt) het werkelijke gemiddelde
(of correlatiecoëf ciënt) van de populatie waaruit het afgeleid is, zal vertegenwoordigen. Als het
aantal subjecten heel groot is, zullen ook kleine effecten statistisch signi cant zijn
• De variabiliteit van de data in elke groep: bij het vergelijken van groepsgemiddelden kan een
variabiliteitsindex zoals bvb standaarddeviatie voor elke groep berekend worden. Hoe minder
variabiliteit binnen elke groep, hoe groter de kans dat de resultaten signi cant zijn

Bias in psychologisch onderzoek minimalisere
Bias (systematische fout): niet-steekproef fout die een afwijking tov het juiste resultaat oplevert die
een systematische oorzaak heeft. Bias is een ernstig probleem in onderzoek omdat statistische
technieken dit niet kunnen identi ceren of corrigeren. Een fout verkleint enkel de kans dat een
onderzoeker een statistisch signi cant resultaat zal vinden (doordat de variabiliteit verhoogt),
maar bias kan leiden tot verkeerdelijke aannames over de hypotheses wanneer een factor, die
irrelevant is voor de hypothese, de geobserveerde resultaten veroorzaakt

Biased samples vermijde

Een sample is biased als het niet representatief is voor de grotere populatie die de onderzoekers
proberen te beschrijven. Beschikbare subjecten voor een studie zijn niet altijd representatief voor de
grotere populatie (cfr poll Literary Digest ivm presidentsverkiezingen)

Betrouwbaarheid en validiteit van metinge

Reliability (betrouwbaarheid
Een meting is betrouwbaar in de zin dat ze telkens gelijkaardige resultaten geeft bij toepassing op
een bepaald subject en onder bepaalde omstandigheden, ook wel ‘repliceerbaarheid’





fi e
k
)
n
fifi .
fi n
e
fi n
.
fi:
fi.
fi fi .
.
.
.
fi.

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Azara. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

52510 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€7,99  7x  vendu
  • (7)
Ajouter au panier
Ajouté