Deze samenvatting is letterlijk meegetypt met de hoorcolleges, destijds gegeven door Imke Janssen en enkele gastsprekers. De artikelen worden globaal meegenomen in de samenvatting, maar in het tentamen werden hier wel specifieke vragen over gesteld.
Alle hoofdstukken die nodig waren voor het tentamen, inclusief andere boeken en artikelen die geleze
30 août 2023
80
2022/2023
Resume
Sujets
diagnose
odd
add
persoonlijkheidsstoornis
middelenmisbruik
eetstoornissen
dsm v criteria
depressie
angststoornissen
delier
interventies
Livre connecté
Titre de l’ouvrage:
Auteur(s):
Édition:
ISBN:
Édition:
École, étude et sujet
Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Psychologie
Klinische Lessen (P_BKLINLES)
Tous les documents sur ce sujet (29)
1
vérifier
Par: izzydj2000 • 3 semaines de cela
Vendeur
S'abonner
davyhickmann
Avis reçus
Aperçu du contenu
Week 1
Lecture 1 + Hoofdstuk 3 Nolen-Hoeksema + Regier et al. (2013) + Hutchings & Virden (2010)
De DSM-V wordt gebruikt voor het diagnosticeren van psychologische aandoeningen. De DSM kan
ook gebruikt worden bij informatieverzameling, zo kan er gevraagd worden naar bepaalde
symptomen als er een vermoeden is van een aandoening. Soms komen wel dezelfde symptomen
voor bij verschillende aandoeningen, hier moet iemand goed op letten. Naast de DSM bestaat er ook
nog de ICD-10 voor het classificeren van symptomen die is ontwikkeld door de WHO.
De DSM wordt uitgegeven door de American Psychiatric Association (APA). Het doel is dat clinici in
de praktijk geholpen worden met het classificeren van psychische stoornissen. Het is een
samenvatting van symptomen, maar het zegt niks over de oorzaak van de symptomen. Het is een
beschrijving van symptomen. Dit deel van de DSM wordt de diagnostic genoemd.
Verder bevat de DSM een statistische manual, hier staat beschreven welke aandoeningen en welke
symptomen vaker samen voorkomen. Dit is gebaseerd op praktijkgegevens, zo kan iemand sneller
rekening houden met comorbiditeit of vragen naar bepaalde symptomen als er een vermoeden is
van een aandoening. Comorbiditeit is het samen voorkomen van meerdere stoornissen bij dezelfde
persoon. Op basis hiervan worden er symptoomclusters beschreven, zo kunnen er ook effectieve
behandelingen worden opgezet. Statistiek gaat wel over groepen, dit is niet altijd toepasbaar op het
individu. Er wordt gesproken van heterogeneity als meerdere mensen dezelfde stoornis hebben
maar met iets andere symptomen.
Door het classificeren gaat er ook informatie verloren, evenals nuance. Wel is er standaardisering, dit
verhoogt de betrouwbaarheid en validiteit, ondanks bepaalde samengevatte statistiek. Ook is er één
gezamenlijke taal binnen de klinische praktijk. Dit is noodzakelijk voor het doen van onderzoek en
theorievorming.
Er is ook kritiek op de DSM:
- Sommige mensen krijgen ongevraagd een label en gaan zich hier ook naar gedragen.
- Er is als het ware een afsprakenboek, de criteria hebben weinig verband met de oorzaak of de
prognose.
- Niet alles wat men ziet past binnen de omschrijving van de DSM, ook als deze mensen toch echt
hulp nodig hebben.
- Niet alle klachten kunnen gevangen worden.
- Er zijn enorm veel aandoeningen, ongeveer 300 stoornissen. Er worden soms meer diagnosen
gesteld dan nodig is.
- Onvoldoende ruimte voor cultuurverschillen. Het uitvragen van een diagnostisch gesprek is soms
lastig door moeilijkheid van een taal. Dit geldt ook voor laagbegaafden.
- Sommige mensen zijn van mening dat stoornissen niet bestaan en dat het labelen een manier is om
`vreemde` mensen buiten te sluiten.
Er zijn een aantal belangrijke verschillen tussen de DSM-IV en de DSM-V:
- Er wordt uitgegaan van een spectrum in plaats van een categorie in de DSM-V. Zo hoeven mensen
niet last te hebben van alle symptomen om in aanmerking te komen voor een aandoening.
- In de DSM-V worden soms aandoeningen uit de DSM-IV samengevoegd, zo is Autisme in de DSM-V
één aandoening. Ook worden bepaalde symptomen uit de DSM-IV in de DSM-V als aparte
aandoeningen gezien, zoals bij bepaalde slaapstoornissen.
- Verschillende mentale stoornissen worden in de DSM-V beter onderscheiden, er is zo minder
comorbiditeit.
- In de DSM-V worden culturele verschillen aangegeven. Zo verschilt de expressie van symptomen
,tussen culturen.
- Het groeperen van aandoeningen gebeurde meer aan de hand van neurologische kennis in plaats
van de symptomen.
De DSM stelt wel altijd specifieke en uitgebreide voorwaarden aan een bepaalde aandoening.
Bepaalde symptomen zorgen er niet gelijk voor dat iemand een aandoening heeft. Het moet
bijvoorbeeld wel storend zijn, zoals bij OCD.
Een stoornis is een syndroom van klinisch significante symptomen op het gebied van cognitie,
emotieregulatie of het gedrag. Het is de uiting van een dysfunctie in een psychologisch, biologisch of
ontwikkelingsproces. Er moet ook een significante lijdensdruk zijn en er moet een beperking zijn in
het sociaal en het beroepsmatig functioneren.
Er is geen sprake van een stoornis als er een reactie is op een algemene stressor of bij sociaal
afwijkend gedrag op het gebied van bijvoorbeeld politiek, religie of seks. Ook staan bepaalde
symptomen dus niet meteen gelijk aan een stoornis.
Er wordt ook gedaan aan sub classificaties, er wordt gekeken of iemand zichzelf bewust is van een
stoornis. Zo kan er gekeken worden naar de mate van realiteitsbesef van de cliënt:
- Goed realiteitsbesef: De betrokkene erkent de opvattingen die horen bij de aandoening.
- Gering realiteitsbesef: De betrokkene is van mening dat de opvattingen die passen bij de
aandoening waarschijnlijk waar zijn.
- Ontbrekend realiteitsbesef/waanovertuigingen: De betrokkene is er volledig van overtuigd dat de
opvattingen die horen bij de stoornis niet waar zijn.
Een classificatie bevat minimaal drie elementen:
- Klinische syndromen, persoonlijkheidsproblematiek en medische aandoeningen.
- Psychosociale stressoren: Andere problemen die een reden voor zorg kunnen zijn.
- Niveau van functioneren
De DSM-V onderscheidt zich van eerdere edities door uit te gaan van een spectrum in plaats van
subtypes. Grenzen van categorieën en stoornissen zijn minder strikt dan eerder werd aangenomen.
Uiteindelijk moet een classificatie gaan over de persoon én de context, zo moet er rekening
gehouden worden met de cognitie, waarneming, het bewustzijn, gevoel van verlangen, expressie van
motoriek en de zelfbeleving. Ook de omgevingsfactoren en het fysiek welbevinden zijn hierbij
belangrijk.
De DSM is onderdeel van het diagnostisch proces. Vaak vindt er eerst een intake plaats na een
aanvraag, dat wordt gevolgd door een psychodiagnostisch onderzoek. De structuurdiagnose en
classificatie gebeurt dan aan de hand van de DSM. Een diagnose is eigenlijk een label voor een groep
symptomen. Een groep symptomen wordt dan weer een syndroom genoemd. Een syndroom heeft
bepaalde vaste symptomen, de symptomen die iemand ervaart verschilt per persoon. Ook kunnen
dezelfde symptomen voorkomen bij verschillende aandoeningen.
Een structuurdiagnose leidt tot een indicatie en een behandelplan en omvat beschrijvende en
verklarende diagnostiek. Er moet een beeld komen van de voorgeschiedenis en er moet een
hypothese komen over de ontstaansvoorwaarde en ontstaanswijze. Ook moet er een samenvatting
gegeven worden van:
- Predisposerende factoren: Factoren die al aanwezig zijn, zoals een genetische aanleg of een
bepaalde geschiedenis.
- Luxerende factoren: Een gebeurtenis waarna iets, zoals een aandoening, kan ontstaan.
,- Beschermende factoren: Factoren die iemand kunnen beschermen tegen het ontwikkelen van een
aandoening.
- Instandhoudende factoren: Factoren die ervoor zorgen dat een aandoening in stand gehouden kan
worden, zoals bepaalde stressoren.
Het is belangrijk om de dingen die in een casus benoemd worden onder te verdelen onder deze
factoren.
Het is noodzakelijk om informatie te verkrijgen en veel te weten te komen over de context en sociale
geschiedenis van een persoon. Dit is vaak noodzakelijk om na te vragen bij een persoon en deze
dingen horen ook bij het leven van een persoon. Voorbeelden van context die van belang kunnen
zijn, zijn:
- Geschiedenis: Wanneer iemand er last van kreeg of wanneer iets problematisch werd. Ook is het
belangrijk om te weten of er eerdere behandelingen zijn geweest.
- De familie: De geboorte, ijkpunten in de ontwikkelen en bepaalde overgangen. Verder kan er
gevraagd worden naar het huishouden en de onderlinge verhouding. Ook kan er gevraagd worden
naar de psychiatrische familiegeschiedenis. Sommige aandoeningen zijn niet erfelijk en het is
belangrijk om te weten hoe sterk verwant de mensen met de aandoening zijn tot de cliënt.
- Ontwikkeling: Er wordt vaak gevraagd naar gebeurtenissen tijdens de ontwikkelen, vooral op jonge
leeftijd zoals leren praten en zelfstandig naar het toilet gaan.
- Onderwijs: De soort school, sterke en zwakke punten en drop-outs.
- Sociaal en seksueel: Er kan gevraagd worden naar vriendschappen, clubjes en interesses. Ook kan er
gevraagd worden naar de ontwikkeling, verliefdheid, intimiteit en bepaalde eerste ervaringen.
- Beroepsmatig functioneren: De werkgeschiedenis, arbeidsconflicten, oplosmiddelen.
- Diversiteit: Cultuur, religie, etniciteit, gender, sociaaleconomische klasse, taal en gender.
- Juridische problemen: Dader of slachtoffer.
- Trauma: Mishandeling, misbruik.
- Middelengebruik: Welke, hoeveelheid, hoelang en beperkingen.
- Somatiek/medisch: Gezondheid, ziekten, fysieke klachten of problemen, lichaamsbeleving of
zintuigelijke waarnemingen.
Dit zou allemaal ter sprake kunnen komen bij een biografisch interview, waarbij er wordt gevraagd
naar het leven van de cliënt. Aan het einde kan er altijd nog gevraagd worden of er nog belangrijke
dingen ontbreken.
Tijdens het eerste gesprek stelt de interviewer vijf hypotheses op, zodat er ook naar alternatieve
verklaringen wordt gezocht. Zo kan er gevraagd worden naar de oorsprong van symptomen, wanneer
deze storend werden en welke andere factoren destijds aan de gang waren. Als de hypotheses zijn
opgesteld kan er gevraagd worden naar andere symptomen die passen bij de aandoeningen in de
hypothese. Het is aan te raden om te vragen naar de meest prominente symptomen zodat een
aandoening eventueel al uitgesloten kan worden. Als de informatie verzameld is, is het altijd handig
een samenvatting te geven, de cliënt kan dan ook nog toevoegingen doen.
Er zijn verschillende instrumenten ontwikkeld die kunnen helpen bij het stellen van een diagnose.
Het is belangrijk dat deze instrumenten valide, betrouwbaar en gestandaardiseerd zijn.
Als er wordt gekeken naar de validiteit, dan wordt er gekeken of een test meet wat het beoogd te
meten. Er kan naar verschillende soorten validiteit gekeken worden:
- Face validiteit: Er wordt gekeken of de items er in het eerste opzicht goed uitzien voor wat de test
zou moeten meten.
- Content validiteit: Er wordt gekeken of een test alle componenten van het construct onderzoekt.
- Concurrent/convergent validiteit: Er wordt gekeken of de test correleert met een andere test die
, hetzelfde beoogt te meten.
- Predictieve validiteit: Er wordt gekeken of een test het gedrag op een later moment kan
voorspellen.
- Construct validiteit: Kijkt of een test het construct meet dat het zou moeten meten.
Er kunnen verschillende soorten betrouwbaarheid worden onderscheiden:
- Interrater betrouwbaarheid.
- Interne betrouwbaarheid: Als er overeenstemming is in antwoorden tussen items op verschillende
delen in de test die een hoge interne betrouwbaarheid zouden moeten hebben.
- Test-hertest betrouwbaarheid.
- Cross-time betrouwbaarheid
Het standaardiseren van een test verhoogt de betrouwbaarheid en de validiteit van een test, op deze
manier zijn de resultaten te generaliseren en te interpreteren.
Het kan soms lastig zijn om de juiste informatie van een cliënt te krijgen. Zo kan een cliënt weigeren
om bepaalde informatie te geven, dit gebeurt vaak bij kinderen of bij mensen die uit een andere
cultuur komen en dit misschien als respectloos gezien kan worden. Mensen kunnen ook weigeren
omdat ze zelf niet geholpen willen worden.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur davyhickmann. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,48. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.