2022
2023
PMO
MOTORISCH LEREN – EVA D’HONDT
,1 INLEIDING
1.1 SITUEREN VAN HET VAKGEBIED
Motorisch leren: gaat over het be- en bijsturen van de menselijke bewegingen, daar waar psychomotorische
ontwikkeling focust op de ontwikkeling van de menselijke beweging.
Motorisch leren: heeft aandacht voor de motorische ontwikkeling van het lichaamsstelsel
Voor dit vak:
• Bestuderen van beweging op gedragsniveau staat centraal
• Het wordt bestudeerd bij de “normale” gezonde mens
• Het focust op doelgericht & efficiënt (leren) bewegen
• Interactie tussen perceptie en actie: tussen wat we zintuigelijk gaan waarnemen en wat we ermee
gaan doen om een beweging uit te voeren
1.1.1 DEELCOMPONENTEN
DEELCOMPONENTEN 1
Motorische controle: studie van de onderliggende en interne processen die het (bij)sturen van doelgericht en
gecoördineerde bewegingen mogelijk maken, met daarbij ook aandacht voor de factoren die ons
besturingsmechanismen beïnvloeden
• Hoe ons CZS werkt om onze spieren optimaal te activeren, controleren, belang van zintuigelijke info,
volgorde/timing van beweging…
Motorisch leren: studie van het (her)verwerven van motorische vaardigheden, de verbetering van de prestatie
van wat reeds is (aan)geleerd, en de variabelen die iemands vermogen om motorische acties bekwaam uit te
voeren, versterken (of afremmen)
• Relatief permanente veranderingen gekoppeld aan oefening/ervaring
• Hoe we bewegingen vlotter kunnen laten verlopen
• Rol van oefening en ervaring
Doel motorisch leren: is om inzicht te krijgen in het geheel van processen die onder invloed van oefening
ervaring lijden tot een relatief permanente verandering in iemands motorische gedragsmogelijkheden
DEELCOMPONENTEN 2
Psychomotorische ontwikkeling: studie van het levenslang proces gerelateerd aan leeftijd waarbij sequentieel
(ßà lineair) en quasi continu veranderingen in motorisch gedrag optreden, alsook van de op elkaar
inwerkende factoren die daarbij een rol spelen
• Evolutie van de besturingsmechanismen en de onderliggende processen van je geboorte tot je sterfte
• PMO is gerelateerd aan leeftijd, niet gedefinieerd door leeftijd! (niet iedereen zal op dezelfde leeftijd
dezelfde vaardigheden hebben)
• Je functionele capaciteit neemt toe als je jong bent, als je ouder wordt gaat het stagneren, als je nog
ouder wordt gaat het afnemen (afnemen is ook ontwikkeling, maar is negatieve zin)
1
, • Dit is geen lineair proces: sommige kinderen gaan al stappen zonder eerst gekropen te hebben. De
duur tussen de vaardigheden kan ook veranderen tussen individuen
VARIATIE IS DE ENIGE CONSTANTE!!
1.2 THEORETISCHE CONCEPTEN
We ontwikkelen van hulpeloze, afhankelijke baby naar zelfstandige volwassenen
1.2.1 1 S T E CONCEPT: MATURATIE- OF RIJPINGSTHEORIE (30’-40’)
• Focus enkel en alleen op het INDIVIDU:
o Focus op genetische factoren (DNA)
o Focus op interne factoren
§ Rijping CZS
Maturatie
• Hersenen
• Ruggenmerg
• Bezenuwing
à Baby, peuter, kind ontwikkelt van de ene naar de andere fase obv zijn genetisch materiaal en zijn CZS
à De ontwikkeling is vooraf bepaald in de genetische code (~ predeterminantie)
• Dus geen rekening met externe invloeden, enkel interne biologische klok!
VANDAAG IS HET AANGEWEZEN DAT HET FOUT IS
• Gesell is de voortrekker van deze theorie
o Groei en ontwikkeling gebeurt: cephalo-caudaal (hoofd naar voet) & proximo-distaal (van
binnen naar buiten via romp, schouders, heup, armen)
VOORBEELD: grijpen: eerst met je twee armen (knuffelen) en daarna pincetgreep of met 1
hand
o Stelde ook dat bewegingen van enkelvoudig naar samengesteld evolueerden & totaal-lokaal:
VOORBEELD: eerst springen en touwtjes draaien en daarna touwtjesspringen
§ Totaal-lokaal: bv. kindjes wil speelgoed grijpen in park
Men stelde uiteindelijk dat maturatie en leren geen verschillende processen zijn, maar gewoon andere
facetten van het fundamentele groeiproces dat we als mens doormaken
1.2.2 2 D E CONCEPT: INFORMATIETHEORETISCHE BENADERING (60’-70’)
• De mens wordt als een computer gezien
o Mens heeft schema’s, programma’s, commando’s
o Concept: CZS zorgt voor de centrale aansturing van spieren, pezen, …
o Hersenen ontvangen info en gaan dan via ‘programma’s’ de spieren aanpassen
2
, Gevolgede weg: input, werking door het CZS (3 stadia*), output
à Focus ligt op interne processen die onder invloed van het CZS binnen de persoon gebeuren
*
1. SI-fase: stimulus identificatie:
a. Fase van het bewust worden dat er een prikkel is en je wordt bewust van wat het is. Is er
een stimulus waarop ik moet reageren? (= stimulus detectie) Waaruit bestaat deze
stimulus (= patroonherkenning)
VOORBEELD: bal vliegt naar je toe, je ziet dat het dichter komt
2. RS-fase: respons selectie:
a. Keuze wordt gemaakt over welk motorisch antwoord het meest geschikt is (VOORBEELD:
Licht wordt rood à je gaat remmen). Samenspel tussen de info die je binnenkrijgt en de
ervaring die je ermee hebt
3. RP-fase: respons programmering:
a. Organiseren van de gemaakte keuze in termen via initiatie, betrokken spieren enzo à
gekozen motorische antwoord in actie brengen (maw.: welke spieren hoe en wanneer
gebruiken)
Volgens hen staat het bewegingsapparaat steeds onder controle van het CZS Binnen het IT-concept bestaan er
ook verschillende modellen:
1. Open-looped (Schmidt)
2. Closed-looped (Adams)
Verschil tussen beide is afhankelijk van de mate waarin zij programmering, dan wel bijsturing (correcties die
uitgevoerd worden tijdens de actie obv binnenkomende info), voorop gaan stellen
1.2.3 3 D E CONCEPT: ECOLOGISCH PERSPECTIEF
• Constraintsmodel van Newell (1986)
o Constraints verwijst niet enkel naar de beperkingen, maar ook naar voorwaarden om aan
beweging te komen
o Individuele factoren:
§ Structurele constraints: iemands CZS, geslacht, lengte, leeftijd (à veranderen
geleidelijk)
§ Functionele constraints: motivatie, emotie à psychologisch (veranderen minder
snel)
o Omgevingsfactoren:
§ Fysische constraints: zwaartekracht, temperatuur, licht, …
§ Socio-culturele constraints: omstandigheden waarin je opgroeit etc.
o Taak: materiaal, doel, expliciete regels die je nodig hebt …
Er is meer dan enkel rijping van het CZS en verwerking van input en output
• Directe perceptie-actie koppeling! (Gibson):
o Info die je waarneemt, geeft aan welke handeling in een bepaalde handeling nodig is
VOORBEELD: door een smalle gang bewegen)
• Zelforganisatie op perifeer niveau (Bernstein):
o Kan het probleem van de vrijheidsgraden oplossen
3