IV Voorbij de bevoogding: De Verlichting (17e en 18e eeuw)
- Veel ontwikkelingen in de vroege moderniteit en zelfs al in de middeleeuwen hadden ze al
een soort seculier denken dat al te exclusief aan de verlichting wordt toegeschreven
- Seculariteit lag in een christelijke wereld ( Charles Taylor)
- Middeleeuwse universiteiten waren de plaatsen waar het religieuze denken, de theologie en
het kerkelijk recht onderscheiden worden en gescheiden worden van andere wetenschappen
zoals bv burgerrecht, medische en natuurwetenschappen… (maw Het burgerlijk recht en de
medische en andere wetenschappen verzelfstandigden zich nog meer nadat zij zich, al in de
middeleeuwen, hadden ontwikkeld zonder te hoeven vertrekken vanuit theologische
vraagstellingen.)
- voortdurende groeiende kloof tussen de natuurlijke en de goddelijke orde
- Juridische en politieke orde moest autonoom functioneren vanuit de hypothese ‘alsof er
geen God zou zijn’.
➢ Religie verschoof ontegenzeglijk naar de marges. Op grond van de ontwikkelingen in het
christelijk denken zelf namen noties als ratio, vrijheid en autonomie stilaan de plaats in van
begrippen als genade, voorbestemming en gehoorzaamheid die in vroegere eeuwen zo vitaal
waren voor het zelf verstaan van de mens.
Na Trente identificeerde het katholicisme zich in afzetting tegen de protestantse wereld.
Confessionalisering van na Trente betekende ook een onderscheid tussen de Europese christelijke
denominaties in de sociale, politieke en materiële cultuur. Bijv. opleving beeldhouwkunst tijdens
katholieke barok -> opleving van het triomfalisme
Descartes:
- discours de la methode (1637)
- Cogito ergo sum (methodische twijfel)
- grondde de ware kennis in het vertrouwen op de menselijke ratio en de wiskundige logica in
- schafte religie niet af, maar maakte haar secundair. Het autonome ‘ik’ wordt uit de religieuze
kosmos getrokken.
➢ Taylor: dit is de overgangsfase van de ‘poreuze mens’, die is ingebed en nooit los te trekken
was van zijn omgeving, naar het afgescheiden moderne subject
Nominalisme van Ockham bleef in de Angelsaksische denkwereld overeind. Hier lagen de
fundamentele van de Britse empirische filosofie. -> strikte scheiding tussen de religieuze en
natuurlijke orde.
Rationalisten: gronden de ware kennis op de menselijke ratio en wiskundige logica
Empiristen: aan ware kennis ligt ervaring en experiment ten grondslag
Bacon: scheiden van empirische methode, die door middel van onderzoek moest doordringen tot
natuurlijke kennis, volledig apart van de theologie. Toetsbare en meetbare ervaringskennis als grond
voor echte wetenschappelijkheid.
David hume: empirisch skepticisme: causaliteit is een projectie van mensen op de werkelijkheid
Kant:
,- mens moet uittreden uit de onmondigheid die hij zelf had gecreëerd. Het denkende individu stond
niet alleen centraal, het droeg ook zelf verantwoordelijkheid voor de wetenschappelijke vooruitgang
en de ordening van de maatschappij.
- alle kennis van de empirische werkelijkheid buiten ons valt noodzakelijkerwijs binnen de categorieën
van het menselijke redelijke kennen zoals tijd, ruimte, causaliteit en hoeveelheid.
-De Kritiek van de zuivere rede is een onderzoek naar welke zuivere kennis – kennis die we niet uit de
ervaring halen – ons menselijk verstand bezit. Zuivere kennis is zekere, van de ervaring onafhankelijke
kennis.
- kennen van de mens is enkel een menselijke, subjectieve manier van kennen. Het Ding an sich is
onbekend
Kantiaanse metafysica resulteerde in een verschraling van het religieuze en gaf tegelijk een
filosofische onderbouwing van en impuls aan de verzelfstandiging van de natuurkunde en de
astronomie.
In de epistemologie was god overbodig geworden, het enige domein waar religie zich kon doen
gelden, was die van de moraal.
Religie kreeg in de Verlichting een gezagscrisis.
Hobbes: negatief mensbeeld. Ieder mens is een vijand voor de medemens. Samenleving heeft
behoefte aan een sociaal contract om maatschappelijke rust te garanderen
Locke: veel krediet voor het individu. Burgers zijn zich bewust van hun plicht richting de medemens.
Onderdanen zijn niet totaal onderworpen aan de staat, maar kunnen ook de staat ter verantwoording
roepen. Bescherming van het respect van het geweten van de burger vereist twee zaken:
Het uitvaardigen van wetten die religieuze overtuigingen niet bestraffen, maar vrij laten.
Geen discriminatie op grond van religieuze activiteit
➔ krijtlijnen voor politiek liberalisme
de ontvoogding en het vrijheidsdenken drongen ook door op het niveau van de staatsinrichting:
Omkering van de gezagsorde. De participatie van het volk en de nadruk op de natuurlijke staat van de
mens werden het vertrekpunt. Rechten en vrijheden van het individu waren opgebouwd vanuit een
denken waarin de natuurlijke staat van de mens centraal werd gesteld. Die natuurstaat volstond voor
de formulering van het recht op vrije meningsuiting, op onderwijs, op eigendom. Godsdienst had een
afgebakende plaats gekregen binnen (i.p.v.) boven een natuurlijk gefundeerde staatsorde, waarin een
scheiding van de machten van wezenlijk belang werd. = scheiding tussen kerk en staat
Duitse filosofen legden het accent op de opvoedkundige aspecten van religie en op de band tussen
moraal, religie en onderwijs. Dit drong ook door tot de monarchen. Absolutisme werd ‘verlicht’.
Strijd tussen kerk en monarch over invulling van onderwijsprogramma
Het Duitse Jozefisme: keizerlijke inmenging in religieuze zaken.
➔ 1781: Lutheranen, calvinisten en aanhangers van de orthodoxe kerk krijgen
godsdienstvrijheid. Vanaf 1782 ook joden.
➔ Toon van verlichting gematigder dan in Frankrijk
➔ Filosofen als Lessing leggen nadruk op band tussen religie, moraal, en onderwijs
, ➔ 1782: bemoeienis van keizer Jozef II leidt tot opheffen van alle religieuze (contemplatieve)
orden die geen actieve bijdrage aan de staat in de vorm van onderwijs of ziekenzorg willen
leveren. Keizer eist trouw van zijn geestelijken en bracht de priesterseminaries onder
staatscontrole.
Johan Nikolaus van Hontheim/Febronius: paus moet eerste zijn onder de gelijken -> werk werd
veroordeeld. Meer aandacht en medezeggenschap van de bisschoppen.
V: Van horlogemakers en revolutionairen (18e eeuw)
Op het wetenschappelijke, filosofische en politieke denken werd de theologie overbodig beschouwd.
Hoofdrolspelers van de 18e -eeuwse verlichting lieten zich niet zo uitgesproken over de rol van
godsdienst in de ‘nieuwe maatschappij’. Radicaal atheïsme was echter een zeldzaamheid
➔ vorm van verlicht deïsme:
Geloof in opperwezen dat het universum in gang had gezet en zich daarna had teruggetrokken. God
als grote horlogemaker.
Veel verlichtingsdenkers ( Britse en Franse) zagen de christelijke strekkingen als enigszins waardevol,
maar leerstellige haarkloverijen over de triniteit of de naturen van Christus waren voor hen hogelijk
irrelevant. Ze meenden dat er een oer- of natuurreligie was die alle strekkingen oversteeg en dat er
een opperwezen was dat het universum in gang had gezet en zich daarna in had teruggetrokken (
dieu horloger)
Ze benadrukten het liefst dat het fenomeen religie en rol te spelen had om de mensen in toom te
houden, hen moreel op te voeden, hun geweten te vormen. Ze zochten ook naar wegen om religie
samen te denken met de nieuwe ontwikkelingen.
Bijv. Locke: reduceren van religie naar de privésfeer. Men kan de God van het christendom op een
logisch redenerende manier op het spoor komen.
Eerder deïsme= religieus-filosofisch opvatting die God als transcendente oorzaak van de
natuurwetten beschouwt. Dit houdt in dat God weliswaar de schepper van het universum is, maar
sinds de schepping op geen enkele wijze ingrijpt in het proces van de natuurwetten. God is een ‘deus
otiosus’ een inactieve god.
Newton:
- grondlegger van de geometrisering van de natuur
- ontdekking van de zwaartekracht geeft ook het geloof een groter fundament. Zo werd namelijk
duidelijker dat er een grondplan vooraf ging aan de schepping. ‘intelligent design’
Hume: agnost. God kan mogelijk bestaan, maar hiervoor kan geen sluitend empirisch bewijs worden
geleverd.
Rond het midden van de 18e eeuw populiseerden en radicaliseerden de Franse filosofen het deïsme:
Voltaire: mensen moeten alleen datgene van de religie aanhangen wat ze zelf kunnen beredeneren.
Beperkte zich tot de filosofische gedachte over het godsbestaan en de erkenning van het bestaan van
de onsterfelijke ziel. Zonder deze valt de mens volgens hem in anarchie.