Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting Europese en internationale omgeving €7,99
Ajouter au panier

Resume

Samenvatting Europese en internationale omgeving

9 revues
 481 vues  27 fois vendu

Samenvatting bestaat uit notities uit de les, de powerpoints en het boek. Ideaal dus om voor je examen te leren!

Aperçu 10 sur 82  pages

  • 1 août 2017
  • 82
  • 2016/2017
  • Resume
  • tew
Tous les documents sur ce sujet (7)

9  revues

review-writer-avatar

Par: hamzahbhatti • 6 année de cela

review-writer-avatar

Par: manonwithaegels • 6 année de cela

review-writer-avatar

Par: sanahashim • 6 année de cela

review-writer-avatar

Par: victormatheussen • 6 année de cela

review-writer-avatar

Par: nikolinaveki • 6 année de cela

review-writer-avatar

Par: mariehdanstook • 6 année de cela

review-writer-avatar

Par: lisachen • 6 année de cela

Afficher plus de commentaires  
avatar-seller
ann-sophielenaerts
Europese en internationale omgeving
1 Voordelen van handel en samenwerking
De goederen die we dagelijks gebruiken komen uit heel veel verschillende landen en streken. Dit zou
niet mogelijk zijn zonder internationale handel.

1.1 Onderlinge afhankelijkheid en voordelen van handel
Reminder: economie bestudeert hoe een maatschappij goederen en diensten produceert en verdeelt
om de noden en behoeften van leden te lenigen met schaarse middelen.

Hoe voldoen we onze noden en behoeften in een geglobaliseerde economie?

 We kunnen economisch zelfvoorzienend en onafhankelijk zijn
 We kunnen specialiseren en handel drijven met anderen, wat leidt tot onderlinge
economische afhankelijkheid.

Individuen en landen doen beroep op gespecialiseerde productie en handel als een manier om
problemen veroorzaakt door schaarste op te lossen.

Dit leidt ons tot twee vragen:

 Waarom is onderlinge afhankelijkheid de norm?
= mensen zijn beter af als ze specialiseren en handel drijven
 Wat bepaalt productie en handel?
= productie- en handelspatronen weerspiegelen verschillen in opportuniteitskosten

1.2 Handel en specialisatie
 Zonder handel zou ik zelfvoorzienend moeten zijn
 Zonder handel is specialisatie onmogelijk
 Specialisatie verhoogt totale kennis, wat op zijn beurt productiviteit verhoogt
 Omdat handel specialisatie mogelijk maakt  productie van meer/betere goederen

1.3 Een parabel voor de moderne economie
Stel je voor…

 Er zijn slechts 2 goederen: aardappelen en vlees
 En slechts 2 mensen: een aardappelboer en een veehouder
o Wat moet elk produceren?
o Waarom zouden ze handel drijven?

Als elk enkel zijn eigen product kan produceren zijn er duidelijke voordelen van handel. Ook als ze
allebei aardappelen en vlees kunnen produceren zullen er voordelen van handel zijn. Intuïtief
duidelijk als boer beter is in aardappelen en veehouder beter is in vlees.

Stel: veehouder is beter in vlees en aardappelen  heeft handel nog zin?

,1.3.1 Productiemogelijkheden van aardappelboer en veehouder
 Volledige onafhankelijkheid
 Door elkaar te negeren:
o Ieder kan consumeren wat hij produceert
o Productiemogelijkhedencurve =
consumptiemogelijkhedencurve
 Stel 8u per dag

Productiemogelijkhedencurve veehouder




Productiemogelijkhedencurve boer




1.3.2 Op een dag…
Veehouder heeft een idee en hij doet de boer volgend
voorstel:

 Boer produceert 32 kg aardappelen in 8u
 Veehouder produceert 18 kg vlees (6u) en 12 kg aardappelen (2u)
 Ruil: 15 kg aardappelen voor 5 kg vlees
 De set consumptiemogelijkheden breidt uit door handel:




De boer De veehouder

,Boer en veehouder specialiseren zich en drijven handel: beiden zijn beter af als ze zich specialiseren
in de productie van het product waarvoor ze het meest geschikt zijn en daarna hun productie
verhandelen. (Boer focust op aardappelen, veehouder focust op vee). Afhankelijk van preferenties
kan 1 van beide ook het andere goed produceren.

1.3.3 Productiekosten
Verschillen in productiekosten bepalen:

 Wie moet wat precies produceren
 Hoeveel van elk product moet er verhandeld worden

Productiekosten meten:

 Input  output: Aantal uren nodig om een eenheid output te produceren (absoluut)
o vergelijking producenten naargelang productiviteit (= output/input)
o Producent die minder middelen nodig heeft om een goed te produceren heeft een
absoluut voordeel in de productie van dat goed
o Veehouder heeft 10 min nodig om 1 kg aardappelen te produceren, boer 15 min
o Veehouder heeft 20 min nodig om 1 kg vlees te produceren, boer 60 min
 Veehouder heeft een absoluut voordeel in de productie van vlees en
aardappelen
 Opportuniteitskost: van opgeven productie van het ene product ten voordele van de
productie van het andere (relatief)
o Vergelijking producenten naargelang hun opportuniteitskost: wat je moet opgeven
om iet te krijgen
o Producent met kleinste opportuniteitskost om een goed te produceren heeft een
comparatief voordeel in productie
o Veehouder heeft comparatief
voordeel in productie vlees: 2 kg
aardappelen opgeven voor 1 kg
vlees < 4 kg (boer)
o Boer heeft comparatief voordeel in
productie aardappelen: 0,25 kg
vlees opgeven voor 1 kg
aardappelen < 0,5 kg (veehouder)

,Comparatieve voordelen: Opportuniteitskost van het ene product is de inverse van de
opportuniteitskost van het andere product.  als de ene persoon een comparatief voordeel heeft in
1 goed/dienst, zal de andere persoon een comparatief voordeel hebben in het andere goed/dienst.
Uitgezonderd wanneer beiden dezelfde opportuniteitskost hebben.

1.4 Comparatieve voordelen en handel
 Comparatieve voordelen en verschillen in opportuniteitskost = basis voor gespecialiseerde
productie en handel
 Zodra mogelijke handelspartners verschillen in opportuniteitskost  beiden kunnen gebaat
zijn bij specialisatie en handel
o Specialisatie in het goed waarin men comparatief voordeel heeft, zorgt voor
toename totale productie

1.5 Verklaring van internationale handel en voordelen van vrijhandel
 Theorie van comparatieve kostenverschillen
o Adam Smith: absolute kostenverschillen geven aanleiding tot internationale handel
o David Ricardo: een land heeft een comparatief voordeel bij de productie van een
goed als de opportuniteitskost om dit goed te produceren in termen van andere
goederen lager ligt dan in een ander land. Wanneer elk land zich specialiseert in het
goed waarin het een comparatief voordeel heeft, kan internationale handel
voordelig zijn voor beide landen.
 Voorbeeld Portugal – Engeland




1.6 Een snelle kijk op wereldhandel vandaag
Laatste 30 jaar zeer sterke toename in internationale handel. Landen (consumenten) zijn meer
intergerelateerd dan ooit: douanetarieven en andere handelsbeperkingen sterk gedaald + #
vrijhandelsverdragen sterk toegenomen

,Bedrijven exporteren en importeren, niet landen. Bedrijven willen nieuwe markten aanboren
omwille van marktomvang, marktpotentieel.

BRICS= 5 opkomende markten met een enorm potentieel = Brazilië, Rusland, India, China, Zuid-Afrika

1.6.1 Echte bbp-groei sinds 1978
 1979: start omschakeling van communistisch systeem richting
markteconomie in China
 1992: start omschakeling van communistisch systeem richting
markteconomie in Rusland

,1.7 Internationalisering
Beleidsmaker gezichtspunt:

 Aanwezigheid van een land in internationale markten gemeten aan de hand van aandelen in
export, import en buitenlands directe vestigingen
 Aandacht voor prestaties van sectoren

Manager gezichtspunt:

 Waarde creëren voor de eigen onderneming door internationaal te opereren

Ondernemingen zijn verschillend  beleid ook aandacht voor ‘micro-statistiek’ i.e.
ondernemingsgegevens

1.8 Policymakers en firma’s
Recente analyse van firm-level evidence verschaft nieuwe inzichten:

 Fact 1: Aggregate exports are driven by a small number of top exporters. The top one per-
cent, five percent and 10 percent of exporters account for no less than 40 percent, 70 per-
cent and 80 percent of aggregate exports.  Beperkt aantal ondernemingen dat exporteert
is goed voor groot deel export
 Fact 2: Only a few firms export a large fraction of their turnover Around 5 percent of firms
export more than 90 percent of their turnover and 25% export more than 50%. These two
groups account for roughly 10 percent and 70 percent of total exports.  beperkt aantal
ondernemingen exporteert een groot deel van hun output
 Fact 3: – Top exporters export many products to many locations. Firms exporting more than
ten products to more than ten markets account for more than 75 percent of total exports. 
top exporteurs exporteren veel producten naar veel bestemmingen
 Fact 4: FDI-makers perform better than exporters and exporters perform better than non-
exporters. Exporters are generally bigger, more profitable, more productive and pay higher
wages than non-exporters. By the same measures, FDI-makers perform better than export-
ers.  exporteurs en buitenlands investeerders zijn performanter
 Fact 5: – Exporters are more likely to be foreign owned.  exporteurs zijn vaak buitenlandse
bedrijven
 Fact 6: no clear evidence of firms performing differently after accessing foreign markets
While performance of firms that start exporting is generally better than that of non-export-
ers one year or more after starting to export, the pattern over time is not clear. The picture is
even more blurred in the case of firms that start to invest abroad.  kan je iets leren door te
exporteren?

Recente analyse van firm-level evidence verschaft nieuwe inzichten:

 Evolutie van totale export, import en buitenlandse investeringen (BDI) wordt gedreven door
2 marges:
o ‘intensieve marge’ verwijst naar meer/minder export, import en BDI binnen een
bepaalde onderneming

, o ‘Extensieve marge’ verwijst naar # ondernemingen actief in internationale
activiteiten
 Extensieve marge is het belangrijkst:
o Fact 7: number of exporters matters the most. Increase in number of exporting firms
accounts entirely for the positive impact of the exporting country’s size on bilateral
exports
o Fact 8: number of exported products matters too. Larger countries have more ex-
porters that export more products
 ‘extensive margin’ is much more important: reaction of aggregate trade and FDI flows to
country fundamentals takes place mostly through that margin
 ‘extensive margin’ is thin: internationally active firms are rare and a handful of firms ac-
counts for most aggregate international activity
 ‘extensive margin’ is exclusive club: internationally active firms are different from other
firms: they are bigger, generate more value added, pay higher wages, employ more capital
per worker and more skilled workers, have higher productivity

1.9 Beleid
 international performance of a country is driven by a handful of high-performance firms.
 from a policy perspective, successful internationalization is much more about increasing the
number of firms involved than about increasing the involvement of already active firms.
 in order to increase the number of firms involved, policies fostering firm performance in
terms of employment and productivity are more important than policies fostering exports,
imports or FDI per se

1.10 Waarom is de internationale omgeving van belang?
 Slechts beperkt aantal ondernemingen is internationaal actief, maar...
o Deze ondernemingen zijn goed voor een groot deel tewerkstelling en toegevoegde
waarde
o Dit zorgt voor middelen die vraag naar producten van lokale ondernemingen
genereren
o Fragmentatie van de productieketting impliceert dat vele lokale bedrijven gelieerd
zijn aan exporteurs of buitenlandse bedrijven in het eigen land als leverancier (klant)
o België = kleine open economie  relatief veel ondernemingen internationaal actief
o Meeste regels die de omgeving van de onderneming (ook lokale ondernemingen)
bepalen worden beslist op supranationaal niveau (EU, WHO)
o Focus op EU als belangrijkste en meest relevante actor

,2 Geschiedenis
Europa is niet iets puur economisch  nobelprijs in 2012

2.1 Early post-war period
Na WOII: Europa in puin + hongersnood. WOII is al de 4de oorlog tussen Frankrijk en Duitsland 
mensen staan open verandering, we moeten iets gaan doen

2.1.1 A climate for radical change
De oorlog veroorzaakte veel economische schade.
De oorlog kost Duitsland en Italië 40 jaar of meer
aan groei en Oostenrijk en Frankrijk hun bbp is terug
op het niveau van de 19de eeuw.

WWII is de 4de keer in 130 jaar dat Frankrijk en
Duitsland in het midden van oorlogen zit.  Mensen
realiseren dat er iets mis is met de organisatie van
de overheid in Europa  mensen staan open voor
verandering

2.1.2 The prime question and guiding ideologies
Hoe kan Europa een volgende oorlog vermijden?

Verschillende verklaringen voor de oorlog:

 Duitsland is de schuldige want zij zijn begonnen
 Kapitalisme want daardoor strijden we tegen elkaar op economisch vlak
 Nationalisme binnen landen

3 post war solutions:

 Industrie wegnemen en landbouwsamenleving van maken
 Communisme (lang en uitvoerig uitgeprobeerd in Oost-Europa) ook in Italië een
communistische partij
 Betere integratie van alle Europese landen = Europa

Europese integratie om nieuwe oorlogen te vermijden en om vrede te bewerkstellen. Eerst in W-
Europa. Het was een economische integratie gedreven door geopolitieke overwegingen. Daarna O-
Europa (maar dat duurt langer)

2.1.3 Emergence of a divided Europe
Koude oorlog begint: USSR pusht het communisme in
het Oosten. Britse, Franse en Amerikaanse zones
werden bijeengevoegd in 1948. Men wil een West-
Duitse overheid creëren. De communisten reageerde,
met de Berlijnse blokkade in 1948. IJzeren gordijn
men had een sterk West-Duitsland nodig i.p.v. een

,onpartijdig door de communistische dreiging.  Europese integratie

Sterker Duitsland & ideeën of integratie:

 US/UK: communisme bestrijden
 Frankrijk: tegengewicht van de UK/US-invloed + Duitsland als economische partner
 Duitsland: Duitsland op de kaart zetten als een normaal land

2.1.4 First steps: the OEEC and EPU
US Marshall Plan (1948): geld om Europa terug op te bouwen onder voorwaarde dat er een akkoord
is over een programma voor economische reconstructie:

 Organization for European Economic Cooperation (OEEC)  samenwerking
 Handelsliberalisering tussen de landen
o Vermindering van handelsbarrières
o Creëren van European Payments Union (EPU) om internationaal betalingsverkeer te
vergemakkelijken
o Door handelsliberalisering gaat
economie snel groeien. ↔ Vroeger
dachten ze dat internationale
handel slecht was voor de
economische groei  competitie

2.1.5 The drive for deeper integration
Doordat de Koude Oorlog erger werd, werd West-Duitsland bewapenen noodzakelijk. Federale
Republiek van Duitsland ingericht (1949). Maar een streng en onafhankelijk Duitsland was een enge
gedachte voor velen, ook vele Duitsers.  economisch en sterk Duitsland moet opgenomen worden
in Europese structuur. De voorwaarden van het Marshallplan waren te zwak voor die structuur.

2.2 Two strand of European integration: federalism and intergovernmentalism
2 visies:

 Federalism: Organisatie boven de landen die beslissingen nemen: Duitsland, België (ECSC
1951/ EEC 1958)
 Intergovernmentalism: landen behouden alle soevereiniteit: UK (OEEC 1948/ EFTA 1960)

2.2.1 Two early extremes: council of Europe and the ECSC
Geboorte van de EU:

 European Coal and Steel Community (1952)
o Frankrijk en Duitsland steken hun kolen en staalsectoren onder 1 overkoepelende
autoriteit
o Kolen en staal was heel belangrijk toen
 België, Nederland, Luxemburg en Italië komen erbij: ‘the Six’
  Succesvol samenwerken is mogelijk

Belangrijkheid van kolen en staal neemt af. Spanning met het Oostblok neemt toe: Duitsland treedt
toe tot de NATO, de verdedigingsorganisatie van West-Europa. Daardoor richt Oost-Europa het

, Warsaw pact op tegen de NATO. Pogingen tot politieke en militaire integratie maar lukt niet 
verdere economische integratie.

2.2.2 Federalistic track: the treaty of Rome
Verdrag van Rome 1957:

 Euratom: nucleaire technologie onder overkoepelende structuur
 European Economic Community (EEC)
o Vergaande handelsliberalisering: Geen interne tarieven/quota’s. Gemeenschappelijk
buitentarief: buiten douane-unie  impliceert dat je samenwerkt
o Vrijheid van verkeer, goederen, diensten en kapitaal
o Landbouwbeleid, regionaal beleid, …
o Overkoepelende instellingen: voorloper van Europees parlement, Europees Hof van
Justitie, Europese commissie

Duurt lang om dit om te zetten in realiteit

2.2.3 Intergovernmental track from OEEC to EFTA
Andere landen van de OEEC dan ‘the Six’ staan aan de
zijlijn  vormen zelf een blok: European Free Trade
Area (EFTA): interne tarieven worden weggehaald
maar geen gemeenschappelijk buitentarief 
intergouvernementeel pad

Tussen de 2 blokken EEC EN EFTA zijn er wel tarieven.
Er zijn nog andere West-Europese landen die nergens
bij horen.

2.3 Evolution to two concentric circles: the domino effect part I
 Liberalisatie in EEC en EFTA gaat voort
o Handelsakkoord tussen EFTA en EEC in 1968
 Discriminerende effecten omdat er tariefverlagingen zijn en barrières wegvallen binnen EEC
en EFTA (en wanneer men ontdekt dat de EEC een succes is)  druk op leden van EFTA om
lid te worden van EEC omdat…
o Markt van EEC is groter en groeit sneller: belangrijke discriminatie t.o.v. EFTA-
exporteurs  EFTA-firma’s willen bij EEC

Bedrijven binnen een bepaald blok richten zich meer op de landen
binnen dat blok  discriminerende effecten: België exporteert
gratis naar Frankrijk maar Zweden niet.

Tabel: landen in EFTA zijn vaak afhankelijk van landen in de EEC vb.
Oostenrijk

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur ann-sophielenaerts. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

50843 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€7,99  27x  vendu
  • (9)
Ajouter au panier
Ajouté