Ontwikkelingspsychologie
Les 1, 14 februari
Hoofdstuk 1: Een inleiding in de ontwikkeling van het kind
1. Een oriëntatie van het vakgebied
1.1 Het vakgebied
Ontwikkelingspsychologie
= studie naar patronen van groei, verandering en stabiliteit bij mensen vanaf de conceptie tot aan de
ouderdom
4 centrale thema’s
• Fysieke ontwikkeling
➔ Hersenen, zenuwstelsel, spieren, zintuigen, behoefte eten en drinken en slaap
• Cognitieve ontwikkeling
➔ Intellectuele vermogens zoals leren, geheugen, probleemoplossing en intelligentie
• Sociaal-emotionele ontwikkeling
➔ Sociale relaties en interacties met anderen + omgaan met emoties
• Persoonlijkheidsontwikkeling
➔ Duurzame gedragingen + eigenschappen die onderscheiden
Leeftijdsgroepen
• Prenatale periode (conceptie tot geboorte)
• Babytijd (geboorte tot 2 jaar)
• Peuter-en kleutertijd (2 tot 6 jaar)
• Schooltijd (6 tot 12 jaar)
• Adolescentie (12 tot 20 jaar)
1.2 Invloeden op de ontwikkeling
Cohort= groep mensen die rond zelfde tijd en plek geboren zijn
Normatieve gebeurtenissen Niet-normatieve gebeurtenissen
= gebeurtenis voor de meeste individuen binnen een groep op dezelfde manier = specifieke gebeurtenissen die plaats
voltrokken → historisch, leeftijdsgebonden of sociaal-cultureel vinden in leven bepaald persoon en die
• Cohorteffecten: invloeden van cohorten op de ontwikkeling niet bij de meeste mensen gebeuren
• Historisch bepaalde invloeden: omgevingsinvloeden en biologische • Door anderen bv auto-ongeluk
invloeden die verbonden zijn aan specifiek historisch moment bv oorlog, van ouders
economische groei en crisis, ziektes en rampen, technische ontwikkeling • Door zichzelf bv bepaalde
• Leeftijdsgebonden invloeden: omgevings + biologische invloeden die gelijk wedstrijd winnen en meer
zijn voor mensen van bepaalde leeftijdgroep, ongeacht waar ze opgroeien zelfvertrouwen
bv puberteit
• Sociaal-culturele invloeden: etnische afkomst, sociale klasse, subculturen
1
, 2. Kinderen: verleden, heden en toekomst
2.1 Vroege denkbeelden
• Baby biografieën= geschriften waarin kinderen methodisch werden bestudeerd
• Heel vroeger geen verschil tussen kindertijd en volwassenheid (kunstwerken
Vroege denkers
1. Plato
• Bijzondere talenten vroeg opsporen zodat opvoeding en scholing op ontwikkeling ervan
gericht kunnen worden (Politeia, 4de eeuw v.Chr.)
2. Aristoteles
• Tabula rasa= mens wordt geboren als een onbeschreven blad
3. Locke (1632-1704) → Empirisme
• Werkt tabula rasa idee verder uit
• Ontwikkeling gebeurt onder invloed van omgeving, die vormgeeft aan gedrag van het kind
• "Iedereen kan alles worden." (An Essay Concerning Human Understanding, 17de eeuw)
4. Rousseau (1712-1778) → Nativisme
• Kinderen geboren met inherent potentieel + talenten, die ontvouwen naarmate ze opgroeien
• Rol van opvoeding
- Begeleiding geven aangepast aan maturiteitsniveau
- Gelegenheid tot exploratie bieden
- Aanmoedigen om de natuurlijke interesse te volgen (Emile, 18de eeuw)
2.2 De 20ste eeuw: OP als discipline
Start van wetenschappelijke ontwikkelingspsychologie
1. Darwin (1809-18812) → Evolutietheorie
• Parallel tussen de ontwikkeling van individuen binnen een soort en hoe de soort zelf
ontwikkeld is
• Schreef een babybiografie over het eerste levensjaar van zijn zoon
• Systematische observatie van kinderen
• Start wetenschappelijke studie van ontwikkeling (On the Origin of Species by Natural
Selection, 19de eeuw)
2. Hall (1844-1924)
• Geïnspireerd door Darwin: ontogenese als herhaling van fylogenese
• Ontwikkeling als rijpingsproces (reeks genetisch bepaalde gebeurtenissen die zich
automatisch ontvouwen, zoals een bloem)
• "Men kan de typische wildheid van kinderen maar beter toelaten tot een jaar of twaalf"
• Stichter Child Study Movement
• Adolescentie periode "storm en stress"
• Eerste gebruik van vragenlijsten, normatieve benadering
2
, 3. Gesell (1880-1961)
• leerling van Stanley Hall
• Bijnaam "father of child development"
• Bestudeerde 10.000 kinderen via observatie en ouderinterviews
• "Als we effectieve hulpmiddelen gebruiken, onthult het kind zichzelf aan iedereen die stopt
en luistert naar wat het zegt en die met ziende ogen kijkt naar wat het doet."
• Gesell Developmental Schedules
• Ontwikkeling quotiënt= overkoepelende ontwikkelingsscore die betrekking heeft op 4
vlakken: motorische vaardigheden, taalgebruik, aanpassingsgedrag en persoonlijke en sociale
vaardigheden
• informeerde ouders over wat op welke leeftijd verwacht kan worden
4. Binet (1857-1911)
• Franse psycholoog
• Eerste intelligentietest op vraag van het ministerie van onderwijs
• Stimuleerde interesse in individuele verschillen in ontwikkeling
Deze wetenschappers hadden een gemeenschappelijk doel: groei, verandering en stabiliteit tijdens
(vooral) kindertijd bestuderen
→ Start van de wetenschappelijke studie van ontwikkeling
Theorievorming
nieuwe impulsen
Aanvankelijk Ontwikkeling - Pedagogiek:
Gaandeweg 'genetische
sterke klemtoon statistische klemtoon op rol van
uitwerking nieuwe psychologie'
op erfelijke sturing technieken en opvoeding in
onderzoeks → ontwikkelings
→ 'genetische onderzoeks ontwikkeling
technieken psycholgie
psychologie' paradigma's - Behaviorisme:
invloed van
ervaringen
Tot halfweg de 20ste eeuw focus voornamelijk op kindertijd
• Geleidelijk aan interesse in andere levensfasen, initieel vanuit andere disciplines
- Sociologie: interesse in adolescentie
- Geneeskunde: interesse in veroudering
- Volwassenheid lang onderbestudeerd
• Deeldisciplines lang los van elkaar
- Kinderpsychologie
- Adolescentiepsychologie
- Psychogerontologie
• Pas recent "levensloopperspectief"
3
, 1.3 Kernvraagstukken
Continuïteit Discontinuïteit
• Geleidelijke ontwikkeling • Ontwikkeling in aparte stappen of stadia
• Kwantitatieve verschillen • Kwalitatieve verschillen
• Prestaties op bepaald niveau vloeien • Elk stadium levert gedrag op dat qua
voort uit die op de vorige niveaus bv inhoud en hoedanigheid anders is dan
steeds langer worden gedrag in eerdere stadia
• Onderliggende ontwikkelingsprocessen
blijven hele leven gelijk
Kritieke periode Gevoelige periode
• Bepaalde soorten omgevingsstimuli • Extra ontvankelijk voor bepaalde
noodzakelijk soorten omgevingsstimuli
• Indien niet: onomkeerbare gevolgen • Optimale periode om bepaalde
Bv rode hond krijgen tijdens zwangerschap vermogens te ontwikkelen
Plasticiteit= de mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderbaar
is → tekorten kunnen later opgehoffen worden
4
, Levensloopmodel Focus op specifieke perioden
Moderne theorien leggen nadruk op Vroege intwikkelingspsychologen zien kindertijd
doorgaande groei + verandering in leven en + adolescentie als belangrijkste perioden
verbanden tussen verschillende perioden
1 Universeel traject Vele mogelijke trajecten
• Opeenvolging van stadia in universeel • Door unieke combinaties van persoons-
patroon en omgevingskenmerken veel mogelijke
• Iedereen zelfde stadia rond zelfde trajecten
leeftijd
Gerelateerd aan de verschillende factoren die een rol spelen in ontwikkeling
• Sommige factoren beïnvloeden grote groepen individuen op gelijkaardige wijze (normatieve
gebeurtenissen)
- historisch bepaald bv corona
- leeftijdsgebonden
- sociaal-cultureel bepaald ~ universele aspecten bv religie
• andere factoren spelen specifiek een rol in het leven van een bepaald persoon (niet-
normatieve gebeurtenissen) ~ unieke aspecten
Nature Nurture
Ontwikkeling vooral het resultaat van het zich Ontwikkeling vooral bepaald door
geleidelijk ontvouwen van voorbestemde omgevingsfactoren van diverse aard (biologisch,
genetische informatie (=maturatie) sociaal, maatschappelijk)
→ Vaak ook nog interactie tussen de twee
2.4 De toekomst van OP
• Groeiende specialisatie
• Meer samenwerking tussen verschillende vakgebieden
• Meer aandacht voor diversiteitssvraagstukken
• Nog grotere invloed van OP op maatschappelijke kwesties
5
, Thema 2: Theoretische perspectieven
1. 20ste-eeuwse theorieën
1.1 Psychodynamisch: focus op innerlijke krachten
= theorie waarbij die erin gelooft dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten +
herinneringen → persoon zich nauwelijks bewust + niet kan controleren
➔ Innerlijke gedrag uit kindertijd beïnvloed iemands hele leven lang
➔ Bv ouders scheiden op 2 jaar → nooit kunnen binden
Sigmund Freud (1856-1939)
• Weense arts
• Sterke focus op kindertijd
• Ontwikkeling min of meer gedaan na adolescentie
Psychoanalytische theorie
= Onbewuste krachten zijn bepalend voor iemands persoonlijkheid en gedrag bv tekort aan aandacht
tijdens de kindertijd
Kracht Id Ego Superego
Wat Primitieve driften, Relationeler en redelijke deel dat Gewetensfunctie die erop aandringt
ongeorganiseerd en wilde driften naar acceptabel niveau om te conformeren aan de waarden
aangeboren deel van brengt → werkt verzoenend tussen en normen van maatschappij →
persoonlijkheid echte wereld en id onderscheid tussen goed en kwaad
Opereert vanuit Genotsprincipe Realiteitsprincipe Geweten
Voorbeeld Honger, seks, agressie Veiligheid + integreren in 5-6 jaarovernemen van ouders, llk,…
samenleving
Psychoseksuele ontwikkeling
= 5 fasen die kinderen doorlopen waarbij genot telkens gericht is op ander biologische functie + deel
van lichaam
1. Oraal = mond
2. Anaal = anus
3. Fallisch = geslachtsdelen
4. latentie = seksualiteit tijdelijk op achtergrond
5. Genitaal = genitaliën
→ FIXATIE= gedrag dat in eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van onopgelost
conflict door te veel of weinig bevrediging van behoefte bv oraal → constant praten of roken
6
,Erik Erikson (1902-1994)
• Tijdlang stiefvader als bio vader gezien → eigen naam veranderd want eigenlijk Homburger
• Eigen identiteitscrisis als inspiratiebron voor later werk
• Leertherapie bij Anna Freud = zus van Freud
• Geen formele opleiding psychologie of geneeskunde → Wel aanstelling aan verschillende universiteiten
• Werkzaam als psychoanalytisch therapeut
Theorie over de psychosociale ontwikkeling
= veranderingen in interacties met anderen + in hoe we aankijken tegen gedrag van andere en tegen
onszelf als leden van de maatschappij
• Acht stadia volgens een vast patroon + min of meer gelijk voor iedereen
• In elk stadium een op te lossen crisis → goed opgelost of niet zorgt voor de volgende optie
• Als goed opgelost → hogere kans om volgende ook goed op te lossen
• Pionier in het levensloopperspectief
Kritiek
Freud Erikson
• Recent onderzoek kan • Meer gebaseerd op mannen dan
psychoanalystische niet bevestigen vrouwen
• Niet toepasbaar op bredere culturen • Op sommige punten vaag
• Voornamelijk op mannen gericht
Dus goede beschrijvingen van gedrag in het verleden, maar niet voor toekomstig gedrag
7
, 1.2 Behavioristisch: focus op waarneembaar gedrag
= benadering die ervan uitgaat dat je moet kijken naar waarneembaar gedrag + externe stimuli in de
omgeving om ontwikkeling van het individu te begrijpen
John Watson (1878-1959)
• Amerikaans psycholoog → die van die kinders die alles kunnen worden
• Exogene benadering: mens van buitenaf bestuderen → ongeschreven ter wereld komen
• Stimulus-respons leren = leren dat we kunnen beschrijven met stimuli en responsen
- Klassieke conditionering (cf Pavlov): leert reageren op neutrale respons op manier die
normaal niet uitgelokt wordt
- Operante conditionering (cf Skinner): vrijwillige respons versterkt of verzwakt door
beloning of straf → gedragsmodificatie= frequentie van (on)gewenst gedrag
verhogen/verlagen
Albert Bendura (1925-2021)
• Canadees-Amerikaans psycholoog
Sociaal-cognitieve leertheorie
= Leren door het gedrag van anderen te observeren en imiteren ('modeling')
• Niet aan de lijve ondervinden om iets te leren
• Niet zuiver behavioristisch, ook cognitieve component
• Sociaal leren in vier stappen
1. Waarnemen
2. Op een later moment herinneren
3. Reproduceren
4. Gemotiveerd leren en uitvoeren
• Bobo doll experiment
- Conditie met agressie tegen pop
- Conditie zonder pop
- Daarna observeren van kinderen in kamer met dezelfde pop
- Kinderen deden agressieve gedrag na
- Effect sterker als geslacht zelfde was als het kind
8
, 1.3 Cognitief: oorsprong van ons begrip
= richt zich op processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpen en
overdenken
Jean Piaget (1896-1980)
• Geboren in Zwitserland
• Aanvankelijk actief in de natuurwetenschappen, doctoraat in de zoölogie
• Vanaf jaren 1920 interesse in psychologie, onder meer door observatie van eigen kinderen
• Werkte samen met Binet en ontdekte zo dat kinderen anders denken dan volwassenen
Theorie over de cognitieve ontwikkeling
• Vier stadia volgens een vast patroon
• Kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen
• Handelen gaat vooraf aan begrijpen (actie=kennis)
Kernconcepten
• Schema's = georganiseerde manieren om betekenis te geven aan ervaringen bv ervaring van
feestje ga je daarna verwachtingen hebben over feestje, bij nieuwe ervaring aanpassing
• Assimilatie= proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren adhv huidige
cognitieve ontwikkelingsstadium → gebruikt om de omgeving te interpreteren
• Accommodatie= proces waarbij bestaande manieren van denken/doen veranderen in reactie
op nieuwe stimuli/gebeurtenissen → opgebouwd en aangepast in directe interactie met de
omgeving
→ assimilatie + accommodatie zorgen voor cognitieve ontwikkeling
Recentere theorieën
recentere modellen gaan veeleer uit van een continu ontwikkelingsproces (i.t.t. Piagets stadia) en zien
cognitie als een set van afzonderlijke vaardigheden (i.t.t. Piagets systeem)
1. Informatieverwerkingstheorie
= focus op manieren waarop mensen informatie coderen, opslaan en terug ophalen
2. Cognitieve neurowetenschap
= focus op neurologische activiteiten die ten grondslag liggen aan cognitieve activiteiten
9
, 1.4 Systematisch: brede visie
= men kijkt naar de relatie tussen individu en fysieke + cognitieve + persoonlijkheids + sociale wereld
Urie Bronfenbenner (1917-2005)
• Geboren in Moskou in een joods gezin → emigreerde naar de VS op 6- jarige leeftijd
• Bachelor in psychologie en master en doctoraat in ontwikkelingspsychologie
• Medeoprichter Head Start Project= zomerprogramma voor kleuters in minder goede milieus
Kritiek op gangbaar ontwikkelingspsychologisch onderzoek
• Te veel focus op individu, vaak los van context
• Laboratoriumstudies
• Unidirectioneel denken: iets veroorzaakt iets anders terwijl er meer wederzijdse oriëntatie is
Nieuw perspectief op menselijke ontwikkeling
• Ecologisch: individu in (interactie met) - gelaagde - context
• Fenomenologisch: de 'ervaren' omgeving
• Systemisch: wederzijdse beïnvloeding tussen factoren kind en omgeving
Inspiratiebronnen
• Eigen ervaringen in kindertijd
• Inspirerende seminaries en samenwerkingen
• Cross-cultureel veldonderzoek
• Impact van beleid op individuen
Bio-ecologische model
Ecologische omgeving = genest geheel van concentrische cirkels
Microsysteem Mesosysteem Exosysteem Macrosysteem Chronosysteem
? * Patroon van activiteiten * De onderlinge relaties * Settings waaraan de *Cultureel- * Later toegevoegd
+ rollen +interpersoonlijke tussen 2 of meer settings zich ontwikkelende maatschappelijke *Veranderingen
relaties die persoon waarvan ontwikkelende persoon niet actief factoren die vorm over de tijd in de
ervaart in bep. setting persoon actief deel deelneemt, maar die en inhoud van systemen
met bep. fysieke + uitmaakt indirect toch invloed micro-, meso- en
materiële kenmerken hebben exosystemen mee
* meest invloedrijke bepalen'
systeem (blauwdruk)
* dagelijkse, directe
omgeving waarin
kinderen leren
VB gezin, klas,... thuis-school, vrienden- werkcontext ouders, schoolklassen in Tijdperk waarin
siblings, (vriendenkring school sibling,... (als verschillende men leeft,
van broer en zus staat ouders bijna nooit er landen/culturen, belangrijke
niet volledig los van zijn door werk zal dat relaties thuis- veranderingen in
elkaar) invloed hebben op school in arme vs het leven
kind of door stress van rijke gezinnen,... (normatief of
werk mee naar huis nietnormatief),
nemen) historische
gebeurtenissen,..
10