Belangrijke begrippen per filosoof
(bekijken met schema’s)
Inleiding
Verwondering: alles in vraag stellen = het beginpunt
o MAAR: spatio-temporele context: vragen & antwoorden veranderen continu
Vervreemding = betekenisverlies: besef dat de wereld niet is wat ze leek
Ideologie: zienswijze die enkel eigen elementen toelaat, een geheel van definitieve zekerheden
Filosofie = wetenschap MAAR geen ideologie er moet ruimte zijn voor kritiek & vragen
o Theoria: weten omwille van het weten
Er is geen objectieve maatstaf: object & subject zijn historisch bepaald
o Historisme = het geloof dat alles historisch bepaald is
Wereldbeeld = zienswijze = de blik waarmee wij naar de werkelijkheid kijken & het zo beheersbaar
maken
De natuurfilosofen
Bestuderen (op een rationele manier) de natuur als een organisme dat zichzelf in stand houdt en moet
worden verklaard uit principes die onderdeel maken van de natuur. Ze bestuderen de concrete veranderlijke
werkelijkheid
1. Heraclitus: 6de eeuw v.C. – natuurfilosoof
Filosofie van het worden – zintuigen centraal
Permanente flux: de werkelijkheid verandert voortdurend
Complementair: de tegengestelden vullen elkaar aan (ambiguïteit) creëert een spanning
kosmologie ontstaat
o Kosmologie: leer van de schoonheid
o Kosmos kan bestudeerd worden indien de kosmos redelijk is & gekend kan worden
o Kosmopolitisme: mensen worden wereldburgers – geen burgers meer van een stadstaat
2. Parmenides: 5de eeuw v.C. – natuurfilosoof
Filosofie van het zijn – zintuigen zijn bedrieglijk & onbetrouwbaar bestudeert de metafysica
o Metafysica: principes die niet zintuigelijk zijn, overstijgen het waarneembare
Bestudeert onveranderlijke principes waaraan die veranderlijke werkelijkheid
beantwoordt
Studie van de immateriële principes van de materiële werkelijkheid
Het zijnde is: volmaakt, begrensd, eeuwig & onveranderlijk, onbeweeglijk, ondeelbaar, bolvormig
3. De sofisten Socrates 5de eeuw v.C. – realisme
WIE? Sofisten Socrates
MIDDEL/ REDE? Monoloog/ redevoering Dialoog/ redenering
SUCCES? Overtuigingskracht Inzicht in de waarheid + kennis
LOGOS? Machtsmiddel Plaats waar inzicht, deugd &
waarheid tot stand komen
ETHIEK? Ethisch relativisme: geen Ethisch intellectualisme: ethiek
universele ethiek gebaseerd op intellect/inzicht
1
,Sofisten = rondtrekkende leraren die tegen betaling kennis verkondigen MAAR er is geen maatstaf om de
dingen te beoordelen. Socrates: inzicht in rechtvaardigheid leidt tot rechtvaardig handelen (dikaiosunè)
4. Plato 5de-4de eeuw v.C. – realisme/ systeembouwer
2 innovaties want bouwt verder op de socratische ethiek (want leerling van
Socrates)
1. De zielsleer
De ziel = de plaats van het zedelijk leven, van de moraliteit. De ziel bestaat uit 3 delen met elks een
werkterrein dat leidt tot deugd/ rechtvaardigheid (dikaiosunè)
De redelijke ziel (logistikon): vermogen tot redeneren verstandelijkheid (phronèsis)
De vurige/ driftige ziel (thumoeides) dapperheid (andreia)
De begerige ziel (epithumètikon): vermogen tot begeren matigheid/ zelfbeheersing (sophrosunè)
Het probleem met onze morele opvoeding (=gebaseerd op meningen) oplossen met een morele staatsorde
(= de ideale staat) die parallel is aan de ziel: (groepsverdeling via de geboorte & er is geen sociale mobiliteit)
Leiders/ wachters (phulakes): geleid door het redelijke geen familie, rijkdom of privébezit =
onmogelijk dus wet nodig
o Dienen het algemeen belang want zijn tot het hoogste inzicht opgestegen
Helpers (epikouroi): geleid door het vurige
o Politie/ leger regelen afweer + interne & externe veiligheid
Handwerkers: geleid door het begerende
o Voorzien de materiële behoeften van de hele bevolking
2. Het inzichtelijke: de ethiek/ juistheid zoeken in inzicht (ware kennis = stabiel, algemeen & volmaakt)
De epistemologie: de zintuigelijke wereld in onbetrouwbaar & verwarrend. Kennis leidt tot inzichtelijke &
universele begrippen/ideeën.
Mening (=doxa) Kennis
Labiel & veranderlijk (onzuiver & particulier) Stabiel & onveranderlijk
Worden (Heraclitus) Zijn (Parmenides)
Zintuigelijke objecten / waarneembare wereld Ideeën
Zintuigen leiden tot meningen (niet tot kennis) Verstand
Universele begrippen bieden een houvast = ideeën: 1 ste vorm van transcendentie: de waarneming wordt
overstegen door de ideeën.
Idee = volmaakte doel waarnaar elk concrete verschijningsvorm streeft + elk idee heeft Goede in zich
o Idee van het slechte alleen door afwezigheid van het Goede
o Het Goede = hoogste metafysisch principe
De relatie tussen de zintuigelijke wereld & ideeënwereld = de participatie: ze hebben elks hun taakverdeling.
De zintuigelijke dingen (=kopie) zijn afbeeldingen van de ideeën = nabootsing (mimèsis)
2de vorm van transcendentie: het Goede overstijgt alles (transcendent = vorm kan op zichzelf bestaan)
De methode: waar komt kennis vandaan? Van de onsterfelijke ziel:
Voor de geboorte was iedereen al in de ideeënwereld. Dit zijn we tijdens de incarnatie vergeten
2
, o Filosofie: die ideeënwereld opnieuw herinneren = wederherinnering (anamnèsis) die
getriggert kan worden door zintuigelijke waarneming
Dit a.d.h.v. dialectiek terug die toestand voor de geboorte bereiken
Maieutiek: vanaf 0 beginnen: terug activeren wat al aanwezig was
(vroedvrouw)
Het doel van de filosofie = leren sterven: we moeten ons weerhouden van de verleidingen die ons
weerhouden van onze ware bestemming = sterven
o Het leven = een tijdelijke verblijfplaats waarbij sterven = inzicht verwerven en zo terug naar
de ideeënwereld gaan (waar we dus al waren voor onze geboorte)
5. Aristoteles 4de eeuw v.C. – realisme/ systeembouwer
Model van theoria (empirische methode): van zintuigelijk vertrekken als aanknopingspunt om tot echte
kennis te komen. Observatie speelt dus een rol maar levert op zich geen echte kennis
Wat moeten we doen? Van de observatie/ particuliere naar kennis/ universele oorzaken a.d.h.v. de
categorieën. Deze vormen de structuren van het verstand & de werkelijkheid. We beschrijven de
werkelijkheid a.d.h.v. die categorieën.
! Er is maar werkelijkheid
2 onderverdelingen binnen die categorieën:
1. De drager van de eigenschappen kan als enige op zichzelf bestaan.
= de substantie: de werkelijkheid bestaat uit substanties: het is een concreet aanwijsbaar object
2. De eigenschappen/accidenten van de dingen
= kwaliteit, kwantiteit, plaats, relatie, tijd, activiteit, ondergaan, houding, aanhebben zijn veranderlijk &
kunnen niet op zichzelf bestaan.
de fundamentele bestanddelen van de werkelijkheid komen van de zintuigelijke wereld
(eigenschappen) MAAR de werkelijkheid kan wel alleen bestaan indien stabiliteit & dus dingen die op zichzelf
bestaan (substanties) = gelijkenis met Plato
Er zijn 4 oorzaken
1. De materiële oorzaak (materialis): de matie
2. De vorm/ formele oorzaak (formalis): datgene wat iets tot iets maakt (onze kennis = kennis v/d vorm)
3. De bewerkende/ efficiënte oorzaak (efficiens): wie heeft het gemaakt
4. De doeloorzaak (finalis): het doel = het belangrijkste
a. Voor mensen: rationaliteit ontplooien
Teleologie: samenhang vorm & doel: de vorm = doelgericht (zonder doel kan
iets niet bestaan)
Bij natuurlijke organismen is de ziel = de vorm van het lichaam:
De ziel heeft 3 functies: vegetatief (overleven), sensitief & rationeel: plant – dier – mens alles in de
natuur is doelgericht want hij ‘zag’ geen veranderingen MAAR evoluties zijn zeer geleidelijk
Darwin: de natuur stelt geen doelen: het bestaande is het effect van natuurlijke selectie DUS de vorm
is NIET eeuwig & onveranderlijk het verandert als effect van de overlevingsstrategie
o Sterven = de uitputting van de vegetatieve & sensitieve functie
3
, Hylemorfisme: samenhang vorm & materie: elk wezen = verbinding tussen
materie & vorm
verklaart het statistische perspectief ban de dingen in de werkelijkheid: elk ding heeft een vorm dat de
materie bepaald. Vorm + materie = substantie (ze kunnen niet op zichzelf bestaan = immanent)
MAAR de vorm is wel kenbaar: het kan door het verstand uit de materie worden gehaald d.m.v. abstraheren:
(= de abstractie van de vorm)
Dematerialiseren: de materie er uit halen EN Desindividualiseren: individuele kenmerken loslaten
Plato: dingen bestaan op zichzelf = transcendent Aristoteles: dingen bestaan niet op zichzelf =
immanent
Het dynamische perspectief: act & potentie
het streefdoel = volmaakte vorm – doel van de mens: rationaliteit ontplooien. De volmaakte realisering
van de vorm en dus het bereiken van het doel = entelechie en dat proces = actualisering
Elke substantie = een act dat een potentie met zich meedraagt = de mogelijkheid/ het vermogen om een
modificatie te ondergaan. De verandering van wat potentieel aanwezig is = actualisering & doelgericht.
De ethiek: een zelfstandige discipline
Weten in theoretische aspiraties (kennis – theoria/ epistèmè) = wetenschap weten als praktische
wijsheid (ervaring – phronèsis) = verstandigheid = situationeel juist handelen
Geluk (eudaimonia) = de hoogst mogelijke actualisering van de hoogst mogelijke vermogens
Doen (praxis) als handeling om zichzelf maken (poièsis) met een extern doel/ het product geluk =
praxis. Geluk stelt ons in staat om de juiste keuze te maken (dit a.d.h.v. Deugd) = het midden van 2 extremen.
Het hoogste geluk = theoretische activiteit
Het goddelijke – God = het hoogste zijnde & het eeuwige streefdoel van alles in
de natuur
Zichzelf denkende denken (zuivere denkact)
Verantwoordelijk voor de beweging God = onbewogen beweger God = doeloorzaak
Pure vorm & pure act
Is geen schepper want heeft geen vermogen
6. De Stoa – stoïcisme: begin hellenistische filosofie = alle
weten is ondergeschikt aan de ethiek waarbij geluk de belangrijkste vraag is dat
haalbaar wordt bevredigt
De stichter: Zeno van Citium 3de eeuw v.C. – overeenkomstig met onze natuur
leven
Het doel: redelijk leven door het verstand & denken niet te laten beïnvloeden door niet-redelijke dingen.
Het ideaal leven = (apatheia) leven zonder de passies want die leiden tot verkeerde keuzen (mensen zullen
het slechte als goede bestempelen) dat ideale leven leidt tot een wijze mens die elke situatie juist zal
beoordelen
De latere Stoa: Seneca 1ste eeuw n.C. , Epictetus 1ste-2de eeuw n.C. , Marcus
Aurelius 2de eeuw n.C.
We moeten datgene nastreven dat in onze macht ligt, geluk mag niet afhankelijk zijn van dat waarvan we de
afloop niet van kunnen bepalen. De dingen die niet binnen ons bereik liggen zijn onverschillig (indifferentia)
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur lisadebeule. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.