EXAMENVRAGEN NIER EN URINEWEGEN
Tip
- Stuk of 35-40 vragen echt niet moeilijk, stuk of 20 niet simpel
- Leer goed welke histologie bij welke aandoening hoort want hier komen véél vragen van terug
ken je histologische omschrijving van het ziektebeeld
Examenvragen 2022-2023
Vraag 1. Obese vrouw behandeld met statines voor hyperchol paar dagen later rode/pijnlijke
armen/benen, ook positief sediment. Welk histologisch beeld past hier bij?
a. beschrijving histologisch beeld van ATN
Vraag 2. GRadiologie: letsel op CT dat anders aankleurt bij verschillend contrast (met stijging HU van
50 ongeveer)
a. polypoïde tumor
b. steen
c. klonter
d. kan je niet zeggen
Vraag 3. Radiologie:
a. prostaatmiddenkwab
b. prostaatabces
c. prostatitis
d. prostaatcarcinoom
Vraag 4. Radiologie: wit bolletje voor, tijdens en na contrast, …
a. steen in onderkelk vd nier
b. urotheeltumor in onderpool
c. RCC in onderpool
d. cyste in onderpool
Vraag 5. Wilms-tumor: welke uitspraak is waar?
a. maligne tumor, evenveel bij jongens en meisjes, < 7 jaar
b. maligne tumor, voornamelijk bij jongens < 7
c. benigne tumor, voornamelijk bij meisjes < 7j
d. benigne tumor, voornamelijk bij jongens < 7j
Vraag 6. Typisch ledigingssymptoom
a. toegenomen mictiefrequentie overdag
b. nycturie
c. zwakke straal
d. nadruppellen
Vraag 7. Wat is incorrect bij ADPKD?
a. mutaties PKD1 en PKD2
b. enkel cystes in medulla
c. kan levercysten, aneurysmata en aorta-aneurysma veroorzaken
d. bilateraal gelijke grootte en meer dan een kilo
Vraag 8. Waarom gaat men meer van transrectaal naar transperineaal voor prostaatbiopsies?
a. minder kans op urosepsis
Vraag 9. Waarom PSA meten bij BHP?
a. correleert met prostaatvolume
b. voor de therapie te bepalen
Vraag 10. Welk is een kwaadaardige niertumor?
a. oncocytoma
b. angiomyolipoma
c. cystisch nefroma
d. hypernefroom
Pagina 1 van 70
, Examenvragen NIER EN URINEWEGEN
Vraag 11. Peniskanker
a. inguinaal
b. iliacaal
c. retroperitoneaal
Vraag 12. Wanneer beeldvorming doen bij pyelonefritis?
a. bij vermoeden van urosepsis
b. koorts
c. nooit geïndiceerd
Vraag 13. Wanneer drainage doen bij nierkoliek?
a. bij koorts
b. bij PI nierinsufficiëntie
c. bij therapieresistente pijn
d. alle bovenstaande
Vraag 14. Man met verschillende klachten van urgency enzo, beetje grieperig gevoel
a. cystitis
b. prostatitis
c. urethritis
d. BPH
Vraag 15. Vrouw zwanger en medicatie voor pyelonefrits (dacht ik uit de casus te halen?)
a. aminoglycosiden 7d
b. FQ 8d
c. FQ 14d
d. IV ampicilline 14d
Vraag 16. Kind met L duidelijk te palperen teelbal, R niet: teelbal wel te voelen thv AIS, kon niet in het
scrotum gekregen worden
a. ectopisch
b. retractiel
c. ascendens
d. cryptorchidie
Vraag 17. Vocht in tunica vaginalis
a. hydrocoele
b. spermatocoele
c. ingeklemde liesbreuk
Vraag 18. Patiënt met nefrotische range proteinurie, positieve lambda ketens in bloed. en had ook
een monoklonale B cel tumor. Welk histologisch beeld past hierbij:
a. Histologische beschrijving van amyloïdose
b. Histologische beschrijving van myeloma cast nefropathy
c. Histologische beschrijving van membraneuze glomerulonefritis
d. Histologische beschrijving van interstitiele nefritis
Vraag 19. Glomerulaire proteinurie: wat klopt
a. door de verzwakking van de capillaire lis (slit membraan en GBM) en door de sterke negatieve
lading van de GBM kan albu moeilijker door
b. door de versterking van capillaire lis en door de sterke positieve lading GBM kan albu
makkelijker door
c. verzwakking cap lis en sterke neg lading kan albumine makkelijker door
d. grotere doorlaatbaarheid, neg geladen, albu minder makkelijk door
Vraag 20. wat klopt over conservatieve behandeling prostaatkanker
a. actieve folluw up bij gezonde patiënten met normale levensverwachting en weinig agressieve
kanker
b. actieve FU bij weinig agressieve kanker ongeacht leeftijd patiënt
c. actieve follow up bij mensen met verminderde levensverwachting
Vraag 21. Pro-atherogene eigenschappen bij CKD
2
, Examenvragen NIER EN URINEWEGEN
a. verminderde afbraak LDL cholesterol, verhoogde aanmaak cholesterol en lipoproteïnen, HDL
verlies in urine, lagere activiteit van lipase
b. vermeerderde afbraak LDL cholesterol, verhoogde aanmaak cholesterol en lipoproteïnen, HDL
verlies in urine, lagere activiteit van lipase
c. verminderde afbraak LDL cholesterol, verhoogde aanmaak cholesterol en lipoproteïnen, VLDL
verlies in urine, lagere activiteit van lipase
d. verminderde afbraak LDL cholesterol, verlaagde aanmaak cholesterol en lipoproteïnen, VLDL
verlies in urine, lagere activiteit van lipase
Vraag 22. Wat is de oorzaak van de parathormoon stijging bij CKD
a. Fosfaat retentie, hypocalcemie, laag calcitriol, minder receptoren voor Vit D en FGF 23,
verhoogd FGF23
b. hypofosfatemie, hypocalcemie, laag calcitriol, minder receptoren voor Vit D en FGF 23,
verhoogd FGF23
c. hypofosfatemie, hypocalcemie, laag calcitriol, meer receptoren voor Vit D en FGF 23,
verhoogd FGF23
d. Fosfaat retentie, hypocalcemie, laag calcitriol, meer receptoren voor Vit D en FGF 23,
verhoogd FGF23
Vraag 23. Posterior urethra trauma
a. penisfractuur
b. bekkenfractuur
c. straddle injury
d. alle bovenstaande
Vraag 24. Wat is geen aanvaardbare therapie bij RCC incidentaloom?
a. uretero-nefrectomie
b. cryotherapie
c. partiële nefrectomie
d. nefrectomie
Vraag 25. patiënt met stadium IV CKI met hypocalciemie, hyperfosf en laag 25 OH VitD. Wat dient u
toe?
a. natriumbicarbonaat tussen de maaltijd
b. calciumhoudend fosfaatbinder + vit D supplement
c. niet-calciumhoudend fosfaatbinder + vit D supplement
d. calciumhoudend fosfaatbinder + Na-bicarbonaat nog tussen maaltijden in ofzo?
Vraag 26. Oorzaak Alport
a. mutatie niet-collageen deel collageen type IV (Xq22)
b. Ab tegen niet collageen deel collageen type IV
c. mutatie in een deel van IgG waardoor auto-immuun As ofzo
Vraag 27. Welke labotest uitvoeren bij verhaal suggestief voor RPGN met necrotiserende vasculitis
a. ANCA
b. ANF
Vraag 28. Behandeling man met erectiele dysfunctie en ook beetje benigne prostaathyperplasie
a. langdurige lage dosis PDE-5
b. Langdurige lage dosis PDE-5 + alfa-blocker + AR
c. PDE5 + alfa blokker + anti muscarinum (anti muscarinicum stond hier wel niet bij denkik?)
Vraag 29. Man met haptoglobine en trombopenie (suggestief voor TTP)
a. plasmaferese en FFP
b. immunoglobulinen
c. medicamenteuze behandelingen nog
Vraag 30. Blaastumor met laag risico en niet-spierinvasief: hoe behandelen?
a. TURB en 1x chemotherapie instillatie
b. cystectomie
c. TURB en 6x BCG
Vraag 31. Beeldvorming bij acuut pijnlijk scrotum
3
, Examenvragen NIER EN URINEWEGEN
a. echo
b. MR bekken
c. CT
Vraag 32. Welke uitspraak is juist:
a. als je dilatatie (met stent) doe voor jonge vrouw met fibromuscolair dysplasie heb 80% kans op
slagen
b. als je dilatatie (met stent) doe voor oude vrouw met fibromuscolair dysplasie heb 80% kans op
slagen
c. als je dilatatie (met stent) doe voor oude vrouw met fibromuscolair dysplasie heb 10% kans op
slagen
d. als je dilatatie (met stent) doe voor jonge vrouw met fibromuscolair dysplasie heb 10% kans op
slagen
Vraag 33. Beschrijving van subacute glomerulonefritis met hemoptoe, wat is de behandeling? ⇒
Goodpasture behandeling was eigl de vraag he?
a. Hoge dosis CS + MMF
b. Hoge dosis CS + rituximab
c. Plasmaferese + CS
d. Plasmaferese + CS + CF
Vraag 34. Wat is waar?
a. Primaire idiopathische membraneuze GN: 70% heeft antistoffen tegen PLA2R
b. variaties op het thema: secundaire idiopathische membraneuze GN: 10% Ab tegen PLA2R
c. secundaire membraneuze GN: 70% Ab tgn PLA2R
Vraag 35. behandeling van wegener maar weet de casus niet meer
a. Cyclofosfamide met corticosteroiden gedurende 6/12 maand + onderhoud hierna met
azathioprine
b. Cyclofosfamide met corticosteroiden gedurende 6 maand ofzo
c. Cyclofosfamide met corticosteoriden gedurende 6/12 maand ofzo
d. nog iets gelijkaardig met ofwel rituximab of CNI’s?
Vraag 36. vraag van microscopische hematurie: wat is waar
a. een negatieve dipstick, maar microscopie toont RBC aan
b. heldere urine maar > 3 RBC high power field
c. heldere urine maar > 10 RBC
d. heldere urine maar > 30
Vraag 37. Een man met ascites en nierinsufficiëntie en de vraag hoe het kwam
a. renaal door ATN
b. postrenaal door reële hypovolemie
c. prerenaal door reële hypovolemie
d. pre-renaal door verminderde orgaandoorbloeding
Vraag 38. pre-renale ANI
a. Na-excretie fractie pre-renale < 1% en sterk geconcentreerde urine
b. Na-excretie fractie pre-renaal <1% en iso-osmolair
c. Na-excretie fractie renaal >2% en hyperosmolair
d. Na-excretie fractie renaal>2% en iso-osmolair
Vraag 39. Iets met nierkoliek en behandeling, wat is beste behandeling voor pijn?
a. morfine
b. voldoende drinken
c. ERWS
d. alle bovenstaande
Vraag 40. Bosniak classificatie
a. voornamelijk renale cysten nierparenchym
Vraag 41. pyelonefritis op CT
4