SAMENVATTING HISTORISCHE KRITIEK
DEEL I : DE BRON, BOUWSTOF VOOR DE KENNIS VAN HET VERLEDEN
1 DE NOTIE BRON
Overblijfselen (archeologie) zijn voorwerpen die alleen al door hun bestaan aan de onderzoeker een spoor van
het verleden opleveren. Hun commerciële of intellectuele relaties met andere volkeren en beschavingen
kunnen we afleiden uit vormgelijkenissen tussen hun producten en die van elders.
Overleveringen (geschiedenis) daarentegen zijn mondelinge of geschreven getuigenissen, die een eenvoudige
of complexe gebeurtenis beschrijven, verhalen, of van commentaar voorzien.
1.1 BRONNEN: BEWUSTE CREATIES?
Artefacten (potscherven, wapens, …) zijn aanvankelijk objecten uit het dagelijkse leven vooraleer ze
historische bronnen worden.
Mondelinge tradities en geschreven getuigenissen hebben op korte en lange termijn de bedoeling een bewijs
te leveren van het bestaan van een rechtsfeit of rechtshandeling. Beiden zijn in zeer veel gevallen niet gemaakt
om ooit als historische bron te dienen.
Artefacten en getuigenissen kunnen met opzet gecreëerd worden, om een bepaald doel te bereiken (het
maken van een hakbijl) of per ongeluk of onbewust ontstaan (scherven en etensresten die in een afvalput
belanden).
Er zijn ook bronnen die ontstonden met een bepaalde intentie, maar die voor ene historicus een totaal andere
functie krijgen. Dergelijke gevallen van ongewild getuigenis ‘unwitting testimony’ worden soms toch
vastgelegd.
CASUS: DE MOORD OP JFK
De bewust gecreëerde bronnen kunnen zowel een objectief als een subjectief relaas bieden. Maar ook het zeer
subjectieve bestanddeel van een kroniek of een liefdesbrief is waardevol, omdat het niet zozeer de feiten als
wel de opinies en de gevoelens van de auteur onthult.
1.2 DE VORMEIGENSCHAPPEN: GESCHREVEN EN ONGESCHREVEN BRONNEN
CASUS: TYPES BRONNEN OVER HET LEVEN VAN JAN VAN EYCK
1.2.1 GESCHREVEN BRONNEN
1.2.1.1 VERHALENDE OF LITERAIRE TEKSTEN, TUSSEN ‘DICHTING UND WAHREIT’- EGODOCUMENTEN
Hieronder ressorteren kronieken of traktaten, opgesteld in verhalende of narratieve vorm. Ze hebben als doel
een bepaalde boodschap te doen overkomen. De motieven kunnen zeer uiteenlopend zijn.
,Het probleem van de intentie is vooral scherp gesteld voor de egodocumenten (Jacques Presser). In de
definitie van Presser zelf zijn egodocumenten ‘die documenten waarin een ego zich opzettelijk of onopzettelijk
onthult – of verbergt’; het zijn met andere woorden bronnen met een opzettelijk ik- of wij-perspectief. Ze
onthullen en verhullen tezelfdertijd.
Eind jaren vijftig werden dit soort bronnen als erg onbetrouwbaar afgedaan en werden enkel benut binnen de
ideeën- en cultuurgeschiedenis. Maar dit engagement kan ook positief worden benut. De ‘Dichtung’ is door de
auteur van het egodocument ten dele als ‘Dichtung’ ervaren, maar ten dele ook als ‘Wahrheit’, weliswaar
zijn/haar waarheid. Deze ‘Dichtung/Wahrheit’ is hoe dan ook een historische waarheid, zij het een andere dan
die van de ‘harde feiten’.
Vele egodocumenten geven meer een beeld van wat de auteur buiten zichzelf heeft waargenomen dan een
onthulling van zichzelf en van de eigen ervaring in de strikte zin. Egodocumenten vertonen doorgaans een
tendens naar teleologisering en rationalisatie post factum en gaan doelbewust het accent leggen op een breuk
in het leven of op het onderstrepen van de continuïteit. Vaak is er ook een selectieve operatie van het
geheugen (functioneel vergeten). Een andere handicap kan ook het narcisme zijn.
Ook schilderijen kunnen als egodocumenten worden gelezen,. In zijn beklijvend relaas van het leven van de in
het concentratiekamp van Auschwitz omgebrachte Joods-Duitse schilder Felix Nussbaum toont Mark
Schaevers aan hoe Nussbaum via een imposante reeks zelfportretten zijn Jood herontdekt en opvoet als
essentieel sluitstuk van zijn identiteit.
1.2.1.2 DIPLOMATISCHE TEKSTEN
Diplomatische teksten zijn teksten die een rechtssituatie vaststellen of een nieuwe rechtssituatie scheppen. Zo
heeft de oorkonde als doelstelling om een bewijsstuk in rechte te vormen bij eventuele betwisting tussen de
betrokken partijen.
Bij oorkonden is de vorm niet vrij. Ze vertonen strikte en formele vormeigenschappen.
Externe vormeigenschappen: schrift, beschrijfstof, zegel, etc.
Interne vormeigenschappen: specifieke formules, stijfiguren, etc.
Deze worden bepaald door de normen van het recht en de traditie, dus wisselend in zijn tijd en ruimte.
Formeel is een oorkonde opgebouwd uit drie delen:
Het protocol: naam van de auteur, bestemmeling, formule van de begroeting, etc.
De context: naratief gedeelte, het verhaal van motieven en het bekendmaken van de beslissing
Het eschatocol: aankondiging van validatietekens, getuigen, datering
De oorkonden kunnen getuigenis afleggen van zowel wetgevende activiteiten, juridische activiteiten, of van
vrijwillige rechtspreek.
1.2.1.3 BRONNEN VAN DE SOCIALE BOEKHOUDING
Deze bronnen zijn teksten die de schriftelijke neerslag vormen van de uitvoerende macht of van het beheer
van openbare of private administraties, ondernemingen of verenigingen
1.2.2 ONGESCHREVEN BRONNEN
1.2.2.1 MATERIËLE VOORWERPEN
,Bij de materiële voorwerpen maken we een onderscheid tussen diverse soorten.
Archeologische sporen: alle materiële voorwerpen die een spoor zijn van menselijke activiteit in het verleden,
dagelijkse gebruiksvoorwerpen, kunstvoorwerpen, woningen, graven, wegen, kerken, versterkingen.
Tot de materiële getuigenissen behore verder ook nog munten die informeren over personen, instellingen,
economische toestanden, de richting van handelsrelaties, het voeren van financiële politiek; maar ook met de
hand vervaardigde afbeeldingen en mechanisch vervaardigde afbeeldingen.
1.2.2.2 ORALE TRADITIES
Mondelinge overleveringen kunnen zowel uit een ver verleden, uit de middeleeuwen of het Ancien Régime als
uit de eigen tijd stammen. Oorspronkelijk zijn deze bronnen zuiver en exclusief oraal, en ze kunnen dat
gedurende eeuwen blijven. In recentere tijden worden ze vaak vastgelegd in geschreven vorm of op
geluidsband, film of digitale drager opgenomen, zodat ze in feite niet meer zuiver oraal zijn.
2 ONDERSCHEID TUSSEN BRON EN HISTORISCH WERK
Een bron is een voorwerp of getuigenis uit of over het verleden waarop de historicus steunt om een beeld te
scheppen. Een (historisch) werk is het resultaat van die scheppingsdaad.
Een bron levert ons na kritische analyse een bewijs voor het voorkomen van een gebeurtenis, een historisch
werk is een bewijsvoering over een gebeurtenis, een ‘lezing’ door een historicus die niet noodzakelijk de enige
of laatste lezing hoeft te zijn.
Men maakt onderscheid tussen primaire (zeer schaars) of secundaire informatie (minder zekerheid en op basis
van deductie), naargelang de bronnen direct of indirect informeren.
Herodotos en Thucydides schrijven in de oudheid grotendeels over zelf beleefde gebeurtenissen; toch kennen
ze zichzelf duidelijk de titel van historiografen toe, hoewel een groot deel van het werk het karakter van een
getuigenis, dus van een bron, vertoont. Beiden willen echter verdergaan dan het louter weergeven van de
feiten.
Herodotos vergelijkt als een etnoloog gelijkenissen en verschillen tussen Grieken en niet-Grieken.
Thucydides stelt feiten vast, en zoekt vervolgens naar logische en causale verbanden. Hij beperkt zich
niet langer tot beschrijven, maar wil ook verklaren. Als dusdanig is hij een grondlegger van een
wetenschappelijke geschiedbeoefening.
Voor grote gedeelten van historische werken, zoals dat van Eusebius van Caesarea, is het basismateriaal
waarop ze steunen door rampen en moedwillige verwoestingen verloren gegaan, zodat tenminste voor die
gedeelten hun werk het karakter van een bron vertoont.
3 VAN GESPROKEN NAAR GESCHREVEN WOORD EN TERUG? EVOLUTIE VAN DE
BRONNENTYPES EN HUN COMPLEMENTARITEIT
3.2 DE DRUKPERS: SCHAALVERGROTING EN UITDIEPING
Fundamenteel voor de doorbraak van gedrukte teksten was het voorhanden zijn van papier. In tegenstelling
tot papyrus en parkament was papier een relatief goedkoop en gemakkelijk aan te maken vervangmiddel.
, Naast de verspreiding van papier was een tweede ontwikkeling nodig: het drukken. Het drukken met
houtblokken om voornamelijk populaire religieuze prenten en teksten op grote schaal te maken was reeds
gekend. In een volgende fase werden de houten blokken door metalen letters vervangen (Johann Gutenberg).
De boekdrukkunst is natuurlijk op de eerste plaats een technologische doorbraak, maar de culturele,
wetenschappelijke en politieke gevolgen waren enorm.
De humanisten van de 16de eeuw werden aldus voor het eerst in de mogelijkheid gesteld om de oude, antieke
teksten niet meer zelf in een exemplaar te kopiëren maar om ze uit te geven op meerdere exemplaren. Zo
werd door de vermenigvuldiging van exemplaren van dezelfde tekst vergelijking, discussie en uiteindelijk
correctie van de teksten mogelijk op een voordien nooit gerealiseerde schaal.
Tijdens de reformatie van Luther werden hun denkbeelden gedrukt en in de volkstalen verspreid. De
godsdienstoorlog van de 16de eeuw werd daardoor de eerste echte propaganda-oorlog, want ook de katholieke
kerk begreep heel vlug de gevaren en mogelijkheden van het nieuwe medium.
Het ging zover dat in 1559 paus Paulus IV, de eerste algemene Index librorum prohibitorum publiceerden
letterlijk een lijst van verboden boeken, een initiatief van de katholieke kerk dat het tot in 1966 zou uitzingen.
Een volgende stap in de massaficatie van gedrukte teksten werd opnieuw gezet door een technologische
evolutie met betrekking tot het aanmaken van de basisstof, papier. In de 19 de eeuw ontwikkelde men een
technologie om de traditionele textiellompen te vervangen door houtpulp.
3.3 WOORD EN BEELD
In de loop van dezelfde eeuw van het gedrukte woord, en met steeds meer nadruk in de 20 ste eeuw kwamen
andere vormen van massacommunicatie de rol van het gedrukte woord in het gedrang brengen: foto, cinema
en radio. Dit roept voor het historisch onderzoek nieuwe en zeer grote problemen op: dat van de opslag en
blijvende consultatiemogelijkheid van de gegevens.
De nieuwe media werkten aanvankelijk veeleer bronvernietigend, omdat hun informatie meestal eenmalig
was, niet geregistreerd werd, en niet bewaard bleef. Op band of op stevige celluloïd-film opgenomen
reportages (1940-1970) hadden meer overlevingskans. Vanaf 1970 nam men televisiemateriaal bijna volledig
op uitwisbare tape op, met toegenomen gevaar voor verlies.
3.4 MONDELINGE BRONNEN: ORALE OVERLEVERING, ORALE GESCHIEDENIS
Vlaming Jan Vansina, vanuit zijn interesse als historicus van het Afrikaans verleden waagt zich aan een
opmerkelijke valorisatie van dit bronnentype. Hij stelde dat de historische waarde en de accuratesse van de
mondelinge tradities die berusten op het geheugen van opeenvolgende generaties bij zogenaamde ‘primitieve’
volkeren, even groot zijn als die van de West-Europese geschreven kronieken en egodocumenten.
Traditioneel hechtte men slechts waarde aan een mondeling getuigenis indien het bevestigd werd door andere
gegevens, bijvoorbeeld archeologische of linguïstische. Door de observatie vandaag de dag in vivo ontdekt de
historicus van Afrika structuren en processen die ook aanwezig zijn in de ongeschreven of geschreven bronnen
van het verleden, en kan hij die duidelijk situeren als onderdelen van de socio-culturele code van een bepaald
volk of stam. Het is echter niet zo dat primitieve volkeren door de eeuwen heen statisch bleven. Ook vóór de
kolonisatie kenden ze vaak al stormachtige evoluties.
Vansina poneerde al in 1961 dat de orale traditie ook als enige traditie betrouwbaar kan zijn indien men ze aan
een aantal tests onderwerpt.