Tijdens het vak Burgerlijk Recht I worden nauwelijks stappenplannen en overzichten verstrekt. Met deze to-the-point-samenvatting, waar heel veel uren in hebben gezeten, komt daar eens en voor altijd verandering in. Hiermee bespaar jejezelf een hoop tijd en gun jejezelf een hoog tentamencijfer.
Pitlo 3 Goederenrecht 14e editie Reehuis / 76 uitdagende oefenvragen met antwoorden 2024/2025
Samenvatting voor het vak RS0112-232444S Goederenrecht aan de Open Universiteit / Schakelzone Recht
oefenstof goederenrecht
Tout pour ce livre (146)
École, étude et sujet
Radboud Universiteit Nijmegen (RU)
Rechtsgeleerdheid
Burgerlijk recht I (JUR3BUR1)
Tous les documents sur ce sujet (79)
2
revues
Par: martijnvande • 11 mois de cela
Par: vincezakelijk • 11 mois de cela
Vendeur
S'abonner
SamRadbou
Avis reçus
Aperçu du contenu
Week 1
Natrekking onroerende zaken
Art. 5:20 regelt de eigendom van de grond. Blijkens lid 1 sub e omvat de eigendom van de grond alles wat duurzaam met de grond is
verenigend.
Stappenplan of een gebouw of werk roerend of onroerend is
Stap 1: Is er sprake van een gebouw of werk?
Stap 2: Is er sprake van vereniging? >> Hiervan zijn drie smaken:
1. Er is geen vereniging
2. Er is directe vereniging met de grond
3. Er is vereniging met de grond via vereniging met andere gebouwen en werken (zie rode kop hierna)
Stap 2: Is er sprake van vereniging?
o In dit geval staat het gebouw of werk direct op de grond, dus er is dan sprake van (directe) vereniging met de grond.
o BN: Iets op het water >> van belang is dat de HR in Woonark-arrest heeft beslist dat dingen die bestemd zijn om te drijven in
principe een schip zijn en dus roerend zijn. Een verbinding met de onderliggende bodem die toelaat dat het schip met de waterstand
mee beweegt, is geen vereniging.
Stap 3: Is de vereniging duurzaam? >> In het Portacabin-arrest geeft de HR vier criteria die van belang zijn bij de bepaling >>
1. Een gebouw of werk kan duurzaam met de grond verenigd zijn, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter
plaatse te blijven. Niet van belang is dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen.
2. Bij de beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet worden gelet op
de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder bouwer moet ook worden verstaan degene in wiens
opdracht het bouwwerk wordt gebouwd.
3. De bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven dient naar buiten kenbaar te zijn.
4. De verkeersopvattingen kunnen niet worden gebruikt als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een zaak
roerend of onroerend is. Zij kunnen wel in aanmerking worden genomen voor invulling van bovenstaande criteria: ‘duurzaam’,
‘verenigd’, ‘bestemming’, ‘naar buiten kenbaar’.
NB: als iets verenigd is met de grond, dan is bestanddeelvorming niet vereist van art. 3:4 (mogelijkheid 2)
Conclusie: het gebouw of werk is onroerend ex 3:3 lid 1 BW + Portacabin-arrest
Smaak 3 >> Vereniging met de grond via vereniging met andere gebouwen en werken >>
Stap 1: Is er sprake van een gebouw of werk?
Stap 2: Is er sprake van vereniging?
o In dit geval staat iets op een gebouw of werk. Er dient dus onderzocht te worden of er sprake is van vereniging met de grond via
vereniging met andere gebouwen en werken.
o Het gaat dus om objecten die niet zo duidelijk bij een gebouw horen, maar wel op een gebouw staan.
o Voorbeeld hiervan zijn de kranen uit het Havenkranen-arrest. Bij dergelijke gevallen kom je er niet met de directe vereniging met de
grond.
Er zijn dan twee wegen langs waar je kan komen tot vaststelling dat het een onroerende zaak is >>
1
, Mogelijkheid 1 Natrekking via art. 5:20 lid 1 sub e BW >>
Deze weg wordt nagelopen als het geen bestanddeel is van het gebouw (mogelijkheid 2). Als het gebouw/werk verenigd is met een ander
gebouw of werk, dan is het ook onroerend.
Een voorbeeld daarvan is het Havenkranen-arrest en dit arrest is bevestigd in het WKK-arrest.
o In het WKK-arrest was sprake van een apparaat dat in bijvoorbeeld een kast werd gezet. Het apparaat wekt stroom op en die warmte
kan gebruikt worden om de kast te verwarmen. Is dat apparaat roerend of onroerend? Er was geen sprake van een bestanddeel,
maar het apparaat was indirect verenigd met de grond (via het gebouw) en was bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven en het
apparaat was daarmee onroerend.
o In het Havenkranen-arrest werd geoordeeld dat de zaak blijkens de constructie bestemd is om zich op het land te vinden en, zij het
indirect via de rails, ook feitelijk in voortdurende verbinding staat met de onder de kranen gelegen grond.
Tussenconclusie: Ondanks beweegbaarheid (in dit geval over de rails) was er dus wel sprake van vereniging.
Stap 3: Is de vereniging duurzaam? >> In het Portacabin-arrest geeft de HR vier criteria die van belang zijn bij de bepaling >>
1. Een gebouw of werk kan duurzaam met de grond verenigd zijn, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter
plaatse te blijven. Niet van belang is dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen.
2. Bij de beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet worden gelet
op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder bouwer moet ook worden verstaan degene in wiens
opdracht het bouwwerk wordt gebouwd.
3. De bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven dient naar buiten kenbaar te zijn.
4. De verkeersopvattingen kunnen niet worden gebruikt als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een
zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen wel in aanmerking worden genomen voor invulling van bovenstaande criteria:
‘duurzaam’, ‘verenigd’, ‘bestemming’, ‘naar buiten kenbaar’.
Conclusie = het betreft hier iets onroerend ex art. 3:3 jo. art. 5:20 lid 1 sub e BW.
Mogelijkheid 2 Natrekking van roerende zaken via art. 3:4 BW >>
Dit is directe vereniging via bestanddeelvorming. Neem bijvoorbeeld een gsm-antenne. Als dat een bestanddeel is van het gebouw, dan is het
direct verenigd met de grond. Het gebouw is immers direct verenigd met de grond en het eigendomsrecht van de antenne gaat op in het
eigendomsrecht van het gebouw. Het eigendomsrecht van het gebouw gaat op zijn beurt weer op in het eigendomsrecht van de grond.
o Er zijn twee manieren om vast te stellen of iets bestanddeel van iets anders is:
1. Art. 3:4 lid 2 >> het hechte verbindingscriterium (fysieke criterium) >>
- Als je een van de twee dingen loshaalt, breng je dan aan een van de twee zaken schade van betekenis toe?
Het moet daarbij gaan om substantiële schade. De verkeersopvatting speelt hier geen rol.
- Zie ook HR 13 november 2013 (p. 3)
2. Art. 3:4 lid 1 >> de verkeersopvatting >>
- Is iets volgens de verkeersopvattingen één zaak geworden? Enige verbinding tussen de zaken is niet vereist.
Of naar de verkeersopvatting sprake is van een bestanddeel moet worden beoordeeld aan de hand van alle
omstandigheden.
- De Hoge Raad heeft in het Dépex/curatoren-arrest een tweetal aanwijzingen gegeven:
1. Het gebouw moet, uit een oogpunt van geschiktheid als fabrieksgebouw, bij het ontbreken van
de apparatuur als onvoltooid worden beschouwd. Volgens de Hoge Raad mag je hierbij niet
kijken naar het productieproces. Het gaat erom of het gebouw op zichzelf onvoltooid is. Een
fabrieksgebouw is bijvoorbeeld incompleet zonder een dak of een verwarming.
2. Het gebouw en de apparatuur zijn in constructief opzicht specifiek op elkaar afgestemd.
3. Een derde aanwijzing komt uit HR ProRail/Rijswijk >> als iets een tijdelijke hulpfunctie heeft
dan is het in het algemeen geen sprake van een bestanddeel.
Tussenconclusie: het object is bestanddeel geworden van het gebouw
Stap 3: is het gebouw waarvan dat object bestanddeel is geworden duurzaam met de grond verenigd.
Er is geconcludeerd dat iets bestanddeel is geworden van het gebouw, dan moet er nog nagaan worden of het gebouw onroerend is en dat doe
je aan de hand van uitwerking Portacabin-arrest en dan zit je ook weer in art. 3:3 en art. 5:20 lid 1 sub e BW. HR heeft vier criteria die van
belang zijn >>
1. Een gebouw of werk kan duurzaam met de grond verenigd zijn, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter
plaatse te blijven. Niet van belang is dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen.
2. Bij de beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet worden gelet
op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder bouwer moet ook worden verstaan degene in wiens
opdracht het bouwwerk wordt gebouwd.
3. De bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven dient naar buiten kenbaar te zijn.
4. De verkeersopvattingen kunnen niet worden gebruikt als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een
zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen wel in aanmerking worden genomen voor invulling van bovenstaande criteria:
‘duurzaam’, ‘verenigd’, ‘bestemming’, ‘naar buiten kenbaar’
Conclusie = het betreft hier iets onroerend ex art. 3:4 jo art. 3:3 jo. art. 5:20 lid 1 sub e BW
2
, Art. 3:4 lid 2, het hechte verbindingscriterium >>
HR 13 november 2020
In deze zaak is aan de orde of aluminium dat is gestold in de ovens van een elektrolysefabriek verbonden is geraakt met de ovens en, zo ja, of
het op grond van art. 3:4 lid 2 bestanddeel is geworden van deze ovens of de elektrolysefabriek omdat het niet zonder beschadiging van
betekenis kon worden afgescheiden.
Drie belangrijke punten:
• Art. 3:4 lid 1 en 2 bevatten elk zelfstandige gronden voor bestanddeelvorming, ze zijn nevengeschikt.
• Twee toetsen in art. 3:4 lid 2 >>
1. ‘Verbondenheid’ als criterium >> HR zegt dat een zaak op grond van art. 3:4 lid 2 alleen als bestanddeel kan worden
aangemerkt als zij met de hoofdzaak fysiek verbonden is (Glencore stelt in casu dat dit niet het geval is omdat tussen
de ovens en het aluminium geen materiële verbinding bestaat nu het aluminium niet alleen in vloeibare toestand maar ook
in gestolde toestand los in de ovens ligt)
2. ‘Bestanddeelvorming’, wat moet er worden verstaan onder afscheiding van betekenis uit 3:4 lid 2? >>
Voor het antwoord op de vraag of de fysieke gevolgen van afscheiding van betekenis zijn, is niet relevant wat de
door afscheiding optredende vermogensrechtelijke gevolgen (zoals de gevolgen voor de waarde van de zaken) zijn
en of na afscheiding herstel kan plaatsvinden.
Maar: de situatie waarin afscheiding zonder fysieke gevolgen van betekenis weliswaar technisch mogelijk is, maar
daarmee in verhouding tot de waarde van de zaken onevenredig veel inspanningen of kosten zijn gemoeid, moet
redelijkerwijs worden gelijkgesteld met de situatie dat de fysieke gevolgen van afscheiding van betekenis zijn.
NB: stappenplan bij 3:4 lid 2 (zie hierboven bij ‘toetsen in art. 3:4 lid 2)
1) Eerst kijken of het überhaupt verbonden is
2) Zo ja, dan kom je aan de schade van enige betekenis toe
Vier uitzonderingen op de hoofdregel uit art. 5:20 lid 1 BW
1. Opstalrecht >> In lid 1 staat ‘voor zover de wet niet anders bepaalt’. Wanneer omvat de eigendom van de grond niet ook wat
daarop staat? In het geval van een opstalrecht. Het opstalrecht maakt het mogelijk om de eigendom van de grond te scheiden van
eigendom van het bouwwerk dat erop is gezet, zie art. 5:101 BW. Let op: art. 3:3 BW bevat deze uitzondering niet. Dit betekent dat
als een opstalrecht is gevestigd om de eigendom van het huis te scheiden van de eigendom van de grond, het huis niet opeens
roerend wordt. Art. 5:20 BW gaat oer de eigendomsvraag en art. 3:3 BW gaat erover of iets roerend of onroerend is. Hoewel het
criterium in beide artikelen dus hetzelfde is, moeten ze goed uit elkaar worden gehouden.
2. Horizontale natrekking >> In sub e staat ‘voor zover’. Horizontale natrekking gaat voor verticale natrekking.
- In het Grensoverschrijdende garage-arrest gaat over horizontale natrekking. In het arrest is geoordeeld dat de
toegang tot het object een sterke aanwijzing is voor aan wie het object toebehoort.
- Bij deze situatie moet je vaststellen met de verkeersopvatting of sprake is van één of van twee zaken. Hebben de twee
onderdelen voldoende zelfstandigheid om als aparte zaak door het leven te gaan?
- En overhang dan? Bij overhang is geen botsing tussen verticale en horizontale natrekking. Er is immers geen vereniging
met het balkon en de grond, dus er is geen verticale natrekking. Het balkon mag je echter niet zomaar over een ander erf
heen hangen. Dit kan je oplossen met een opstalrecht. Hier is het opstalrecht niet bedoeld als scheiding van eigendom,
maar als toestemming met derdenwerking om die overbouw daar te hebben.
3. Netwerken >> de wet anders bepaalt, zoals in art. 5:20 lid 2 >> natrekking geldt niet voor netwerken die zich in de grond bevinden
en die daar bevoegd zijn aangelegd. Let wel, art. 3:3 BW geldt wel; de netwerken zijn dus wel onroerend. Bijv. kabels en leidingen
zijn onroerend, verticale natrekking. De leidingen en kabels blijven in eigendom van het bedrijf dat ze rechtmatig heeft neergelegd.
4. Met de grond verenigde beplantingen (boom) >> art. 5:20 lid 1 sub f >> HR Grensoverschrijdende treurwilg >> mede-
eigendom, want je kan niet zeggen het ene deel van de boom het andere deel van de boom natrekt, het is één boom. Bij
beplantingen geldt geen duurzaamheidsvereiste, alleen een verenigingseis.
3
, Week 2
In deze week wordt er ingegaan op de verkrijging onder bijzondere titel ex art. 3:80 lid 3. Dit ziet op de verkrijging van een specifiek goed. Een
voorbeeld van verkrijging onder bijzondere titel is de overdracht ex. art. 3:84.
In art. 3:80 lid 3 staat een opsomming van verkrijgingen onder bijzondere titel, maar deze opsomming is niet limitatief. Deze week zal in het
kader staan van de in dit lid staande ‘de overige in de wet voor ieder soort aangegeven wijzen van rechtsverkrijging’.
2.1.1 Toe-eigening
Toe-eigening is geregeld in art. 5:4 BW.
o Vereist is dat sprake is van:
• Een res nullius (= een aan niemand toebehorende zaak).
• Een zaak wordt een res nullius als iemand daar afstand van heeft gedaan, zie art. 5:18 >> als het eigendom en het bezit
is prijsgegeven, dan is het van niemand meer.
• De persoon moet dus het oogmerk hebben om het bezit en de eigendom prijs te geven.
• Op het moment dat het oogmerk ontbreekt, dan is het niet een aan niemand toebehorende zaak en dan is art. 5:4 BW niet
van toepassing. Als degene het oogmerk wel had en als dan iemand het in bezit neemt, dan wordt het van deze persoon.
2.1.2 Vinderschap
o Vinderschap is geregeld in art. 5:5.
o Als je bijvoorbeeld een zak geld vindt in het bos, dan is er geen sprake van toe-eigening, want er is geen sprake van een aan
niemand toebehorende zaak.
o Er is sprake van een onbeheerde zaak en dan is de onderhavige regeling van toepassing.
o Om als eerlijke vinder te worden aangemerkt, moet de vinder voldoen aan de meldplicht uit art. 5:1. Als hij daaraan heeft voldaan
verkrijgt de vinder de eigendom van de zaak één jaar na de aangifte of mededeling, mits de zaak zich op dat tijdstip nog bevindt in
de macht van de vinder of van de gemeente (art. 5:6).
2.1.3 Schatvinding
o Schatvinding is geregeld in art. 5:13 BW.
o De definitie van een ‘schat’ staat in lid 2 >> een schat is een zak van waarde, die zolang verborgen is geweest dat daardoor de
eigenaar niet meer kan worden opgespoord.
o De meldverplichting die ook geldt bij de vinderschapsregeling, geldt ook voor schatvinding op basis van art. 5:13 BW lid 3. Op grond
van deze regeling komt een schat voor gelijke delen toe aan degene die hem ontdekt en aan de eigenaar van de
onroerende/roerende zaak waarin de schat wordt aangetroffen.
o Van belang bij schatvinding is dat niet op iedere vorm van schatvinding art. 5:13 BW van toepassing is. Een bijzondere regeling staat
in de erfgoedwet die geldt voor archeologische opgravingen. Bij het georganiseerd zoeken naar eventuele schatten uit het verleden
geldt de eigendomstoewijzingsregeling die in de erfgoedwet staat. Op grond van die wet wordt of de provincie, of de gemeente of het
Rijk eigenaar. Deze regeling wijkt af van de regeling in art. 5:13 BW.
Natrekking en vermenging
Vermenging art. 5:15 (algemeen)
o In art. 5:15 BW is vermenging geregeld >> dit is de situatie dat twee roerende zaken van verschillende eigenaren door vermenging
één zaak gaan vormen.
o De zaken moeten dus zodanig vermengd raken dat zij samen één zaak zijn gaan vormen.
o Het gaat daarbij bijvoorbeeld om vloeistof bij vloeistof, gassen bij gassen, meel bij meel etc.
o Stel: A heeft 2 liter cola en B gooit daar 1 liter van zijn eigen cola bij. Van wie is dan de 3 liter cola? Artikel 5:15 verwijst terug naar
art. 5:14 en dan moet er dus weer worden gekeken wat als hoofdzaak kan worden aangemerkt of niet.
o Bij vermenging mag je er dus ook van uitgaan dat er sprake is van één zaak o.g.v. 3:4, aangezien de twee losse roerende zaken niet
meer terug te draaien zijn naar hun vorige gedaantes.
Zalco-arrest uitgelegd
o Dit is dus vooral van belang bij pandrecht.
Casus:
- Het Zalco-arrest gaat over aluminium dat vermengt. Aluminium van A vermengt met ander aluminium van A. A had zijn
aluminium stil verpand aan de bank. Vervolgens ging A failliet en stroomde er meer aluminium bij het stil verpande
aluminium. Het gevolg van de faillietverklaring is dat A beschikkingsonbevoegd werd en dus geen nieuw pandrecht kon
vestigen tijdens het faillissement. Het aluminium dat erbij kwam na datum van faillissement kon niet worden verpand.
- Verpand aluminium verpande zich aldus met niet verpand aluminium.
o De Hoge Raad paste 5:14 BW toe en stelde dat art. 5:15 ook van toepassing is bij vermenging van zaken van dezelfde eigenaar.
o Vervolgens werd gekeken naar art. 5:14 BW. Op grond van lid 3 kon geen hoofdzaak worden aangewezen waardoor lid 2 werd
toegepast, dus mede-eigendom.
o De Hoge Raad zegt dat van rechtswege een nieuw pandrecht ontstaat op een aandeel in de nieuwe zaak ten behoeve van degene
die het pandrecht op de door vermenging tenietgegane zaak had. Er kwam dus een nieuw pandrecht te rusten op een onverdeeld
aandeel in aluminium ter grootte van het deel dat al verpand was voor faillissement.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur SamRadbou. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €15,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.