Gezondheidssociologie HOC1
INLEIDING SOCIOLOGIE
De sociologie focust zich op collectiviteiten (op verschillende niveaus; micro (gezin/vriendengroep), meso
(organisaties) en macro (samenlevingen)= groep in een bepaalde context. Elke collectiviteit heeft ook zijn eigen
cultuur (verwachtingen) en structuur (posities). Elke collectiviteit creëert ook zijn eigen gewoonten, regels,
waarden (wat we belangrijk vinden om met elkaar om te gaan in bepaalde omstandigheden) en normen (sociale
regels). Verschillende collectiviteiten geconnecteerd in 1 samenleving.
Sociologen bestuderen het dagelijkse leven van mensen in sociale verbanden (Dia)
- Handelen en interactie
o Rollen (verwachtingen; normen en waarden)
- Cultuur, (maatschappelijke) en Structuren
o posities
- Macht (structuren en processen).
De twee eerste kernbegrippen zijn cultuur en structuur.
Cultuur als systeem van betekenisgeving, m.a.w. de manier waarop een collectiviteit betekenis/waarde geeft.
Cultuur komt tot uiting in (1) ‘waarden: datgene dat we belangrijk vinden binnen een collectiviteit’ en (2) ‘normen:
de sociale regels die gelden in een collectiviteit (evolueren). Waarden ontstaat in het hoofd en vormen vaak de
kapstok voor normen. Waarden zijn afhankelijk van de groep/ collectiviteit (bv. het belang aan luisteren kan
verschillen van gezin tot gezin). Waardes zijn dus makkelijker verschuifbaar/veranderbaar dan normen en
verschillen tussen collectiviteiten.
***Sociaal verwijst naar een collectiviteit waartoe iemand behoort***
Sociale rollen zijn een bundel of een geheel van verwachtingen die gelden ten overstaan van een bepaalde persoon
in een bepaalde positie of situatie (hoe men zich moet gedragen). Verwachting van mezelf zijn eerder
psychologisch van aard maar men mag niet vergeten dat deze ook zijn aangeleerd.
Iemand die niet doet wat we verwachten, valt uit zijn rol. Men spreekt vaak van een rollenset, om het geheel van
rollen aan te duiden die aan één positie zijn verbonden (vb. vaderrol/studentenrol). Rollen zijn belangrijk om over
een identiteit te spreken en zijn dus een bundel van verwachtingen (wederzijdse & zowel impliciet als expliciet),
afhankelijk van welke collectiviteit en welke situatie/context. + rollen en rolgedrag blijven bestaan omdat ze ons
helpen te leven en helpen problemen op te lossen.
Verwachtingen/normen worden aangeleerd en moeten gesocialiseerd worden. Socialisatie is het aanleren van de
geldende regels binnen een collectiviteit. *** Verwachtingen link met cultuur***
Structuur als de ordening van sociale posities van personen in een collectiviteit tegen over elkaar. Vaak met
hiërarchie en verhoudingen te maken. Een positie is dus een plaats in de sociale structuur van een collectiviteit.
Aan elke positie zijn rollen aan verbonden. Als individu behoor je tot verschillende collectiviteiten, de positie kan
per collectiviteit/context dus zeer hard verschillen, ook de bundel aan verwachtingen (sociale rollen) kunnen dus
enorm verschillen. Agency = mensen handelen, bepaald door de structuur, maar structuur word aangepast door
hun handelen. *** Posities link met structuur***
Normaliteit of m.a.w. normaal zijn, is het beantwoorden aan de verwachtingen van een collectiviteit en in een
bepaalde situaties. M.a.w. beantwoorden aan de norm in bepaalde omstandigheden in bepaalde collectiviteiten.
Socialiseren/socialisatie gebeurt via het mechanische van sociale controle binnen een collectiviteit. Onder sociale
controle verstaan we het verstaan we het geheel van de handelingen die mensen in een samenleving stellen om het
gedrag van anderen te beïnvloeden, m.a.w. verwijst het naar gedragsbeïnvloeding. Controle hebben is dus het
gedrag beheersen van anderen om te beantwoorden aan de normen. Sociale controle heeft ook te maken met
sanctioneren, in de sociologie heeft dit een neutrale betekenis, het kan dus zowel positief als negatief ingevuld
worden, door onder andere feedback en commentaar etc.
,Sociale controle heeft een machtsaspect, Max Weber zag macht als de mogelijkheid je om wil op te leggen aan
andere zelfs tegen de wil van die personen in. Macht komt van de positie (verworven door competentie) of meer
bepaald de hulpbronnen verbonden aan de positie maakt sociale controle mogelijk.
- Macht is gelinkt aan een positie
- Positie is gelinkt aan de structuur
Macht verschilt van invloed, maar hebben wel een connectie. Invloed is een veel subtielere vorm van macht, het
is de greep die bepaalde groepen/spelers hebben om het denken te beïnvloeden. Invloed vereist niet perse
hulpbronnen verbonden aan een positie. Men kan bijvoorbeeld ook beïnvloeden door te praten. De prof verwijst
hier naar Weber’s begrip van ‘autoriteit’.
- Topic vandaag de dag: influencers beïnvloeden het denken over gezondheid, ze beschikken over media
(hulpbron).
Socialiseren/socialisatie wordt dus aangeleerd via het mechanische van sociale controle, maar dat is niet iets
deterministisch. Er is altijd sprake van een handelingscomponent om iets op een andere manier te doen. Hiermee
verwijst men naar ‘Agency’ (= het handelen). Er wordt continue door het handelen gesleuteld aan de situatie, die
situatie wordt dus ook constant veranderd. Onder meer door interactie. We zijn als mens lid van verschillende
settingen/situaties (vb. Chiro/vriendengroep/gezin/studenten) en die interageren met elkaar. De samenleving/
collectiviteit veranderd dus door verschillende inputs. *** COVID als trigger voor verandering in waarden: we
vinden belangrijk om afstand te houden***
M.a.w. is de sociale wereld sociaal geconstrueerd, dit betekent dat mensen zelf de structuur aanmaken door
interactie (hoe mensen met elkaar omgaan)= leden van een collectiviteit interageren met elkaar.
De wereld is een sociale constructie: collectiviteiten evolueren, door mensen die continue vormgeven aan de
wereld. Geen externe krachten.
THEMA: MEDISCHE EN GEZONDHEIDSSOCIOLOGIE
VAN MEDISCHE SOCIOLOGIE NAAR GEZONDEIDSSCOCIOLOGIE
Medische sociologie (opkomst van 1950/60)
- Focus op alle maatschappelijke processen gerelateerd aan ziekte, stoornis en functiebeperkingen zoals:
- Medische organisaties, instituties, professionals, “zieken” en sterke focus op medische praktijk/wereld.
- Negatief gezondheidsbegrip (gezond zijn is enkel niet ziek zijn)
Gezondheidssociologie
- Positief gezondheidsbegrip staat centraal
- Niet enkel de focus op ziek zijn, maar uitgebreid naar het fysiek/mentaal welbevinden maar ook de
mogelijkheid tot het participeren aan de maatschappij + opkomst van geluk.
- Alle maatschappelijke processen die verband houden met gezondheid
De shift is er gekomen door dat beleidsmaker zeiden dat we niet alleen moesten focussen op ziek zijn of niet ziek
zijn, maar ook kijken naar hoe mensen kijken naar wat gezond zijn is. De rol van gezondheid heeft een belangrijk
invloed hoe mensen met elkaar omgaan in een collectiviteit.
EVOLUTIE VAN HET BERGIP “GEZONDHEID”
Biomedisch concept: “normaliteit”
- Afwezigheid van ziekte of lichamelijk gebreken,
- De mogelijkheid om te functioneren
Een opener concept: “welbevinden”
- Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet
slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijk gebreken.
- probleem: zeer moeilijk te operationaliseren
- Van welbevinden als persoonlijke beleving naar collectieve beleving
Vandaag: opentrekken naar “geluk” (een fijn leven hebben)
- De mogelijkheid om harmonieuze/vrije relaties te hebben met een veilige omgeving
- Grote rol van mentaal welbevinden
,CONCLUSIE VAN MEDISCHE SOCIOLOGIE NAAR GEZONDEIDSSCOCIOLOGIE
Gezondheidssociologie is een deeldomein van de sociologie die gaat kijken hoe collectiviteiten omgaan met ziekte
en gezondheid. Men maakt hierin een onderscheid tussen ziekte en gezondheid, die berust op een historisch
ontwikkeling.
- Vroeger lag de focus in de eerder op hoe de maatschappij/collectiviteit omgaan met ziekte en ziekte
gerelateerde aspecten (medische sociologie)
- Dit is geëvolueerd naar hoe de maatschappij/collectiviteit omgaan met gezondheid en gezondheid
gerelateerde aspecten (vb. onderzoek naar geluk), meer focus op het algemeen welzijn.
(gezondheidssociologie)
o De World Health Organisation (WHO) heeft een definitie voor gezond zijn gemaakt. Dit is
eerder een beleidsdefinitie (betreft politieke redenen), men wil er naar streven voor iedereen.
Men wil niet enkel preventief omgaan met ziekten. De definitie heeft logischerwijs
praktijkimplicaties aangezien men niet iedereen gezond/gelukkig kan maken.
FOCUS VAN DIT VAK + DE 3 MODELLEN
Dit vak legt de focus niet op individuele verwachtingen (wat we zelf willen) van personen in bepaalde contexten
en in bepaalde situaties. Dit vak focust zich dus niet op de micro-verhoudingen maar wel de macro-verhoudingen.
De verwachtingen die gaan vanuit de collectiviteit. Dit vak focust zich niet op wat de definities zeggen maar gaat
kijken naar welke beeldvorming er wordt gecreëerd en welke verwachtingen er zijn in collectiviteiten ten aanzien
van ziekte en gezondheid (m.a.w. iemand die ziek of gezond is). Op die manier ontstaan er denkkaders hoe mensen
zich moeten gedragen in bepaalde situaties. In het westers beeld verwacht men van mensen die gezond zijn dat ze
steeds actief (zowel mentaal als fysiek) bezig zijn met hun leven.
We onderscheiden 4 modellen:
- Het biomedisch model: via dit model wordt aangeleerd hoe het menselijk lichaam in elkaar steekt en
functioneert (van toepassing in de verpleegkunde, geneeskunde, tandheelkunde etc.)
- Het psychologisch model: dit model kijkt naar de individuele psychologische impact van ziekte en
gezondheid (persoonlijke & cognitieve factoren centraal: persoonlijkheidstypologieën, iemand die
ongeduldig of veeleisend is voor zichzelf en zichzelf zorg voor veel stress. Dus heeft te maken met de
mentale toestand van individu en zijn reacties erop.
- Het sociaal model: bekijkt hoe maatschappij/groepen/collectiviteiten rolafspraken maken over alles
wat met ziekte en gezondheid te maken heeft.
- Bio-psycho-sociaal model: gaat ervan uit dat het ontstaan, voortbestaan en herstel van een ziekte en
gezondheid uitkomsten zijn van een samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren.
(vandaag de dag, centraal in de sociologie)
*Biologisch-biomedisch ziek zijn valt nooit samen met sociaal ziek zijn, volgens sociologen kan de
gezondheid nooit/niet geobjectiveerd worden, aangezien deze afhankelijk is van andere aspecten zoals
cultuur/context etc.**Medische sociologen houden rekening met de biomedische aspecten van ziek zijn maar
gezondheids- sociologen kijken naar het sociale model van ziekte en gezondheid*
ONDERSCHEID TUSSEN DISEASE: ILLNESS, SICKNESS
Disease de bio-medische gedetecteerde pathologie (arts)
Illness -de wijze waarop betrokkene individueel betekenis
geeft aan de ziekte
-de ervaring en beleving van de ziekte, aandoening of
stoornis en gevolgen ervan
Sickness -de sociale gevolgen van disease en illness en de
sociale rol die betrokkene opneemt of wordt gegeven
in de maatschappij (in verschillende levensdomeinen)
-hieronder vallen ook reacties zoals angst en afwijzing, dat op zijn
beurt invloed heeft op hoe de patiënt zal reageren
,(BIO)MEDISCH MODEL + PATIENT-ARTS RELATIE + IMPACT EN KRITIEKEN VAN MODEL
Zeer specifieke invalshoek op ziekte (en gezondheid). Focust op ziekte als stoornis van het biologisch object: het
lichaam.
- Ziekte of “ziek zijn”= het afwijken/de verstoring van de biomedische norm, het lichaam is niet ‘normaal’
meer (biologische zin)
- Gezond zijn is de afwezigheid van ziekte
- De dominante manier in de geneeskundige en verpleegkundige wetenschap om naar ziekte en gezondheid
te kijken (biologisch medisch perspectief)
- Inspiratie van Descartes: rationele perspectief als basis voor wetenschap, mens niet als subject maar
biologisch object benaderen.
- Diagnose o.b.v. biologische biomedische afwijkingen en structuren
- Het gaat om tendensen/theorieën, zijn niet absoluut (praktijk).
Patiënt-arts relatie (geen individuele relatie, maar relatiepatronen in bepaalde collectiviteiten, het betreft het
abstracte concept van patiënt en arts): arts focust niet op de persoon, maar op het lichaam als biologisch object,
meer bepaald gericht op diagnose en behandeling vanuit biomedische symptomen. De patiënt is afhankelijk van
de arts, de arts beschikt in dit model zeer veel macht en is opgeleid en gesocialiseerd om biomedisch naar het
lichaam te kijken.
De patiënt wordt passief gehouden:
- Van patiënt wordt verwacht dat die klachten en verschijnselen kan “beschrijven”, kan “verwoorden”
- De arts zal die interpreteren en “objectief” duiden
Het biomedisch model heeft dus als uitgangspunt: “gezondheid is de afwezigheid van ziekte”. De impact van het
model ligt bij (1) de verwetenschappelijking van geneeskunde en (2) door de positie en sociale status van artsen,
wordt een bepaalde kijk op ziekte maatschappelijk geïnstitutionaliseerd (medicalisering & professies).
Kritieken op het biomedisch model (vanaf jaren 60/70)
- Het medisch model is niet zo toepasbaar op mentale problemen
- Inzicht dat andere dan biologische factoren de sterfte- en ziektecijfers doen stijgen
o Sociale determinanten & omgevingsfactoren (sociaal model)
o Niet alles is dus individueel biomedisch
- Kritiek op de dominantie van de professies & medicalisering
o Medische professie die “monopolie” heeft verworven op ziekte en gezondheid
Maar
- Medisch model is nog steeds geïnstitutionaliseerd vandaag
- Ondanks relevante kritieken heeft het ook verdiensten
HET SOCIAAL MODEL (MEEST GEBRUIKT IN SOCIOLOGIE)
Ziekte en gezondheid zijn beïnvloed door sociale en omgevingsdeterminanten (naast biologische en medische
factoren). M.a.w. de kans op ziek zijn ook bepaald door sociale determinanten.
- Ziekte en gezondheid dus ook sociaal verschijnsel
- Biomedisch relevant niet niet-relevant, maar complementair
- Vb. naast autostrade wonen vergroot de kans op ziekte
- Anderen: transport, landbouw, huisvesting, verstedelijking, afval/vervuiling, energie, straling, industrie,
water, straling, voeding, scholing, inkomen, sociale netwerken
- Ziekte en gezondheid ook een collectief gegeven (school dicht bij autostrade), kansen op overleven
afhankelijk van omgeving
Door begrijpen van sociale en omgevingsvoorwaarden legt sociaal model de nadruk op preventie. Dit model is
zeer tijd, cultureel en plaats bepaald. Omgaan met ziekte en gezondheid is ook afhankelijk van collectiviteiten (vb.
hoe men 2 generaties geleden omging met depressie). De vraag is dus hoe collectiviteiten omgaan met ziekte? Het
gaat om patronen die in bepaalde groepen naar boven komen, mannen meer roken bv.
- Malaria in volgens het biomedisch model een ziekte, maar toch een periode geweest dat in bepaalde
collectiviteiten malaria niet werd gezien als ziekte en men verwachtte dat men deelnam aan activiteiten
,EXAMENVRAGEN
- Waarom hebben we het over dit vak en over wat gaat het?
- Ziek/gezond zijn is sociaal geconstrueerd, leg uit?
- Verschil tussen medische en gezondheidssociologie?
- Verklaar ziekte (bv. diabetes) vanuit bio-psycho-sociaal model?
o Biomedisch model: voedingswaarden in het bloed (suikerwaarde)
o Psychologisch: ervaring van diabetes?
o Sociaal model: sociale determinanten
SOCIOLOGISCHE BEGRIPPEN
Collectiviteit: Een (grote) groep die een zekere samenhorigheid kent op basis van gemeenschappelijke waarden
(cultuur) of belangen en waarin de onderlinge relaties gestructureerd worden door interactie.
Sociale rol: Bundel van verwachtingen die gekoppeld is aan een positie en een context waarin gehandeld wordt.
Sociale positie: Plaats in een sociale structuur; duidt aan hoe personen zich verhouden tot anderen in een
collectiviteit.
Sociale structuur: Relatief duurzame ordening van posities en die het functioneren van de groep of collectiviteit
en de relaties tussen leden sterk beïnvloeden.
Normen: Meer of minder bindende (ongeschreven) gedragsregels over hoe men zich (niet) moet gedragen in
concrete sociale omstandigheden (gebaseerd op een stelsel van waarden).
Waarden; Gemeenschappelijke ideeën van leden van een groep of collectiviteit over wat zij belangrijk en
wenselijk vinden en die een richtsnoer zijn voor denken en handelen.
Cultuur: Het min of meer samenhangende geheel van voorstellingen, opvattingen, waarden en normen in een
collectiviteit die verworven worden door socialisatie.
Socialisatie Het aanleren van waarden en normen, doelstellingen en verwachtingen die nodig zijn om deel te
nemen aan een samenlevingsverband.
Institutionaliseren:
Proces waarbij gewoontes waarden, normen, structuren tot het algemeen gangbare komen te behoren.
Sociale Status:
Het aanzien, de eer, het prestige dat iemand verwerft en met zich meedraagt in de groep of samenleving.
Sociale Differentiatie:
Het proces waarin een collectiviteit wordt opgedeeld in subgroepen met eigen activiteiten, kenmerken en
samenstelling (functionalisme subsystemen met eigen functies).
Specialisatie en arbeidsdeling:
Een bepaalde mate van arbeidsverdeling die gepaard gaat met de ontwikkeling van specifiek kennis en
vaardigheden.
Structuratie/structureren:
Handelen en structuur zijn onderling verbonden; normen, waarden, structuren worden in interactie gereproduceerd
maar ook geproduceerd : Via socialisatie handelen we binnen bestaande randvoorwaarden, maar door handelen en
interactie treden ook veranderingen op in de sociale structuur.
Normaliteit:
Wat beantwoordt aan een norm of verwachtingen. Die norm geldt bewust of onbewust, is uitgesproken of
stilzwijgend. Normaliteit is groeps-, tijd- en situatiegebonden.
Deviantie:
Afwijken van de verwachtingen die in een groep of collectiviteit gelden.
Macht:
Het vermogen van personen of groepen om andere personen of groepen hun wil op te leggen, zelfs tegen de wensen
of belangen van die anderen in (is verbonden met posities).
Gezag of autoriteit:
Is de aanvaarde, gelegitimeerde macht van een persoon of groep om een andere persoon of groep aan te sturen.
Sociale controle:
Maatschappelijk proces van gedragsbeïnvloeding. Zodat mensen zich aanpassen aan gedrag dat van hen in de
groep in bepaalde omstandigheden verwacht wordt.
Gender:
Sociaal bepaalde (toegeschreven) ‘masculiene’ of ‘feminiene’ eigenschappen en gedrag die worden geassocieerd
met en verwacht worden bij de biologische sekse (mannen en vrouwen). Het verwijst naar de eigenschappen,
gedragingen en rolpatronen die een maatschappij voor elk geslacht heeft bepaald.
Sociale identiteit:
Bewustzijn dat iemand tot een bepaalde groep of samenleving behoort en zich identificeert met rollen, waarden,
normen, verwachtingen,… en als zodanig door anderen behandeld wordt.
,ACHTERGROND: SOCIOLOGISCHE PARADIGMA’S (MANIER VAN KIJKEN NAAR WERELD)
Conflict theory (conflictsociologie) (marxisme)
Is een paradigma binnen de sociologie dat stelt dat elk sociaal systeem niet door consensus gekenmerkt wordt,
maar door conflict, voortkomend uit sociale ongelijkheid. Sociale cohesie komt volgens dit paradigma tot stand
middels dwang. Bij de marxistische conflictsociologie komt conflict voort uit de tegenstelling kapitaal en arbeid,
terwijl de niet-marxistische variant de scheiding legt tussen degenen die gezag bezitten en hen die daaraan
onderworpen zijn.
Symbolisch interactionisme
George Herbert Mead is de grondlegger van het symbolisch interactionisme. Men leert samenleven door de rollen
van anderen te leren spelen. Men wordt lid van een samenleving als men zich verschillende rollen van die
samenleving weet eigen te maken. Zo kan men zich in de plaats van een ander stellen. M.a.w. gaat men ervan uit
dat de betekenis die de mens geeft aan de dingen, verschijnselen en gebeurtenissen om hem heen van essentieel
belang is om de mens of de sociale realiteit te kunnen begrijpen. Daardoor kan men tot adequate kennis komen
over die werkelijkheid.
Sociaal constructivisme
Gaat ervan uit dat mensen zelf betekenis verlenen aan hun omgeving en dat sociale processen hierbij een
prominente rol spelen. Kennis wordt door ieder mens op een eigen wijze geconstrueerd, waarbij men sterk wordt
beïnvloed door de reacties en opvattingen in de sociale omgeving
Functionalisme
Sociologie veronderstelt in de eerste plaats dat we betrouwbare kennis verwerven over de samenleving
/collectiviteiten en vat krijgen op de oorzaak gevolg relaties die daaruit voortvloeien. De functionalistische theorie
stelt dat de vorm van een instelling bepaald wordt door de vorm van andere instellingen of dat de vorm van één
instelling functioneel moet zijn voor die van andere instellingen.
- De functionalistische theorie verklaart het bestaan van sociale verschijnselen op basis van hun gevolgen
of van de functies die ze vervullen voor andere verschijnselen.
- De functionalistische theorie hecht veel minder belang aan oorzakelijke verklaringen dan aan functionele
,omdat van mensen wordt aangenomen dat zij hun sociale wereld vormgeven om de problemen die zich
voordoen op te lossen
- Vb. de functionalistische gezinstheorie bijvoorbeeld verklaart het bestaan van het traditionele kerngezin op basis van
de functies die het vervult in de industriële economie. Zij voorspelt grote spanningen tussen gezin en werk als die
gezinsvorm wordt verlaten. Wat de relatie tussen gezin en economie, verwacht de theorie dat zodra de traditionele
vorm wordt verlaten, er gezocht zal worden naar mechanismen die de spanning tussen werk en gezin kunnen
verminderen.
De functionalistische analyse kreeg ook dikwijls kritiek:
- Men zegt vaak van bestaande instellingen of regels dat ze functioneel zijn Dit zeggen ze omdat die
instellingen of regels vaak bepaalde problemen oplossen of dat ze bestaan omdat ze zijn aangepast aan
andere instellingen. Er wordt dus te vaak naar ‘samenhang’ gegrepen als legitimerende derde.
- Wat bestaat wordt al snel gelijkgesteld aan wat functioneel en nuttig is Er is een gebrek aan aandacht
voor verschijnselen als belangen, strategisch handelen uit eigenbelang, het gebruik van macht bij het
nastreven van eigenbelang + functie en oorzaak verwarren
Voorbereiding: Talcott Parsons’ ziekterol (ongestraft afwijken)
Twee belangrijke kenmerken van de ziekterol
1. Als aan iemand de ziekterol wordt toegekend wordt er meteen aangenomen dat die persoon niet
normaal meer kan functioneren. De ziekterol kan door heel wat personen worden toegekend, maar het
laatste woord ligt toch nog steeds bij de arts.
2. De ziekte wordt niet gestraft voor zijn onbekwaamheid (zelf niet bij longkanker door roken). Men
verwacht wel van de zieke dat die zo goed mogelijk meewerkt aan de genezing.
De ziekterol zelf is een element van die sociale werkelijkheid. De ziektrol is een legitieme verantwoorde manier
van afwijking. Wie ziek wordt verklaard, mag dus afwijken van de normale gedragsverwachtingen. We zien
dat het sociale hier niet langer wordt benaderd als een onbedoeld gevolg of pervers effect van individuele
belangenbehartiging. Wat individuen doen verschijnt daarentegen als een gevolg van regels, rollen en
verwachtingen. Zo is de ziekterol in deze opvatting een sociaal verschijnsel dat niet kan worden teruggebracht tot
een toestand van het organisme.
, THEMA: TALCOTT PARSONS (1951, STRUCTUREEL FUNCTIONALISTISCH PERSPECTIEF)
TALCOTT PARSONS (ZIEKTEROL)
Vanaf 1950 kwam het aspect van ‘ziek zijn’ (ziekte) op de radar van de sociale wetenschappers. Elke collectiviteit
gaat anders om met ziekte. De functionele insteek betreft dat de medische wereld bijdraagt tot het handhaven van
de stabiliteit van de maatschappij.
Parsons vroeg zich af hoe het komt als mensen deviant gedrag (afwijken van de norm/niet volgens de
verwachtingen: vb. niet gaan werken) vertonen in sociale situaties omwille van ziekte, niet worden afgestraft?
Hij introduceert het concept “ziekterol”
- Als een vorm van sociale controle
- Als een tijdelijke situatie, dat iedereen kan overkomen (is onzeker), er zit weinig verantwoordelijkheid
achter bij het individu. Vandaag de dag heeft de mens echter meer verantwoordelijkheid bij ziekte (vb.
blijven drinken/geen tandarts/niet verzorgen), dit zorgt voor het ontstaan van denkpatroon dat het de mens
zijn eigen schuld is. Dus iedereen kan ziek worden maar sommige hebben meer lans.
Hoe legitimeer je dit type van deviant gedrag (ziekte= onbekwaamheid om rollenverwachtingen te vervullen)?
- Het concept ziekte als sociale rol beschreven/geanalyseerd/uitgewerkt (ziekterol) (biomedisch model)
- Geanalyseerd vanuit het interactieperspectief (arts in relatie tot patiënt), er is nood aan een bepaalde groep
die legitimeert dat je niet kan voldoen aan sociale verwachtingen. Ziekte kan niet door gelijk wie
toegekend worden, enkel formeel aanvaardbaar als deze wordt toegekend door een arts. M.a.w. wordt
ziekte gelegitimeerd door de arts.
- Legitimering van het deviant gedrag gebeurt dus door de relatie tussen arts en patiënt, waaraan rechten
en verplichtingen gekoppeld zijn voor beiden. M.a.w. deviant gedrag verklaard/aanvaard als het
beantwoorden aan de rechten en plichten (bepaalde voorwaarden). (zie tabellen)
- Artsen beschikken in de relatie wel over meer macht.
Rol van de arts
Verplichtingen Rechten
• technisch competent (opleiding) (dus niet louter op • Autonomie & zelfregulatie gebaseerd/gelegitimeerd
prestige of status) op basis van specifieke kennis (zie ook professie),
m.a.w. het recht om zelfstandig een oordeel
• Affectief neutraal gedrag: medisch probleem formuleren of een persoon ziek is of niet (legitimeren
objectief benaderen, geen persoonlijke of van deviant gedrag + zelf gereguleerde beroepsgroep
commerciële motieven (vb. als iemand een beetje (dus individueel & groepsfenomeen)
stinkt niet emotioneel reageren, zo niet voldoet men
niet aan de verplichtingen verwacht worden van de • Toegang tot het lichaam (wat in andere
maatschappij. omstandigheden gezien wordt als grensoverschrijdend
gedrag)
Rol van de patiënt
Verplichtingen Rechten
• “beter willen worden” (inspanningen doen: • Acceptatie dat ziek worden geen “vrije keuze” is, dat
medicatie nemen/revalidatie) het iets is wat je overkomt
• Competente hulp zoeken (legitimering van gedrag) • Vrijgesteld van “reguliere” taken (werk, huishouden,
– Recht gelegitimeerd door medische professie
EXAMENVRAAG: ziekterol en rechten/plichten, leg uit?
Parsons maakt dus een model door het beschrijven van de relatie tussen arts en patiënt en probeert daarmee te
verklaren waarom deviant gedrag omwille van ziekte aanvaardbaar is. Er wordt in het model van de ziekterol veel
aandacht gegeven aan de arts (denken vanuit het biomedisch model). Het is de biomedische manier van naar ziekte
te kijken die bepaald of gedrag aanvaardbaar of niet aanvaardbaar wordt gemaakt. En het zijn de artsen die
gesocialiseerd zijn in de biomedische manier van kijken.