Les 17 nov – Anatomie en fysiologie van het oor
- Dia 1: In het perifere deel van het oor onderkennen we drie delen:
o Uitwendige oor: oorschelp en gehoorgang tot het trommelvlies
o Middenoor: Trommelvlies, gehoorbeentjes en de holte waarin de
gehoorbeentjes geleden zijn (= cavum tympani). De cavum tympani staat
in verbinding met de rhinofarynx via de buis van Eustachius
o Binnenoor: Neuraal gedeelte, cochlea en labyrint. Impulsen thv sensoren
die hier gelegen zijn, geven aanleiding tot activatie van de 1e orde neuron
in het ganglion spirale in het binnenoor.
Het doel van het buitenoor is om het geluid op te vangen en te kanaliseren
richting het trommelvlies, en ook te voorkomen dat er infecties van buiten naar
binnen komen.
- Dia 2: Een eerste rol van de oorschelp is om geluid te versterken. Op een
bepaald ogenblik zullen de geluidstrillingen moeten omgezet worden tot
trillingen in het vocht van het slakkenhuis. Bij deze overgang is er een grote
reflectie van akoestische energie, en daarom is het van groot belang dat er een
versterking is van de geluidsgolven. De oorschelp geeft een versterking van 4-
6 dB.
Of het geluid van links of rechts komt, wordt geregistreerd door de tijds- en
amplitudeverschillen van de aankomende trillingen in het linker tov het rechter
oor. De oorschelp zorgt ervoor dat men weet of geluid van boven of beneden
komt. De vorm van de oorschelp bepaalt mee hoe de frequentiekarakteristieken
van de aankomende trillingen eruit zullen zien. Deze karakteristieken maken het
mogelijk om te interpreteren uit welke richting een geluid komt (onder of boven).
Bij gebruik van een wattenstafje wordt soms een hoestreflex uitgelokt; dit is een
typische illustratie van gerefereerde sensatie. Aangezien een deel van de
gehoorgang geïnnerveerd wordt door N vagus, kan prikkeling leiden tot een
hoestreflex. Deze reflex wordt typisch uitgelokt achteraan en onderaan in de
gehoorgang, aangezien hier het innerverende takje van de N vagus ligt.
- Dia 3: In uitwendige gehoorgang kan men 2 onderdelen onderscheiden, een deel
dat bestaat uit kraakbeen, het cartilagineus deel, en een deel dat bestaat uit bot,
het osseus deel. De huid die deze twee delen bekleedt, is verschillend in de twee
gedeelten. Het kraakbeen gedeelte is bekleed met huid met normale adnexen,
zoals kliertjes, haartjes, talgklieren die deze haartjes voorzien van vet en kliertjes
die oorsmeer maken. Het oorsmeer is bactericide en belet dat er ontstekingen
ontstaan in de uitwendige gehoorgang. De productie, kleur en consistentie van
oorsmeer zijn individueel verschillend (ras, geslacht en leeftijd) en kunnen bij
prikkeling veranderen (peuteren, …), maar het oorsmeer zal steeds bactericide
zijn. Dit maakt ook dat het niet optimaal is om de oren te grondig te reinigen,
want wanneer men het oorsmeer volledig verwijdert, valt ook de bescherming
tegen infecties weg.
, Thv het osseuze gedeelte is er bijna geen subcutis, zijn er geen kliertjes, en de is
huid heel dun. De huid die hier ligt heeft een migrerend karakter: de huid wordt
initieel gevormd in het midden van het trommelvlies, schuift vervolgens op naar
de rand van het trommelvlies en daarna verschuift de huid progressief naar
buiten. Dit is uniek want normale huid blijft gewoon op zijn plaats zitten.
Wanneer de migrerende huid in het cartilagineuze gedeelte terecht komt, zal het
gevat worden in het cerumen en zo naar buiten worden gewerkt. Wanneer de
huid thv oor niet zou opschuiven, zou er opstapeling zijn van afschilferend
keratine in de gehoorgang. Deze migratie houdt echter ook in dat wanneer men
steeds het cerumen gaat terugduwen met een wattenstaafje, men oorproppen zal
creëren. Het is dan ook belangrijk dat men een wattenstaafje enkel gebruikt om
het buitenste deel van de gehoorgang te reinigen, maar dat men niet dieper
reinigt, want dan wordt de natuur tegengewerkt en vernietigen we onze eigen
defensie tegen infecties (en tegen binnentreden van water). Deze verschuiving
van epitheel houdt echter ook een risico in, en heeft dus niet enkel een gunstige
reinigende werking. Er bestaat immers een bepaalde pathologie waarbij het
epitheel niet naar buiten, maar naar binnen verschuift, richting de
middenoorholte. Hier komt het epitheel dan terecht in vreemd milieu en dit leidt
tot een ontsteking, die op zijn beurt botontkalking (decalcificatie door osteïtis)
veroorzaakt. De ontsteking graaft zich progressief in met vernietiging van alle
structuren op de weg, in extreme gevallen zelfs tot in de dura met alle gevolgen
van dien (doofheid, meningitis). Men spreekt van een cholesteatoom.
Cholesteatoom is een ophoping van epitheel in het middenoor met het opstapelen
van keratine. Superinfectie met otorroe, ostitis en ontsteking van de mucosa met
granulaties kunnen hierbij optreden (ook slechte geur door anaerobe surinfectie).
Gehoor is het scherpst bij trillingen van 2-3 kHz, doordat resonantie ervoor
zorgt dat het geluid met ongeveer 10 dB wordt versterkt.
- Dia 4: Het trommelvlies is aan de buitenzijde bekleed met een dunne laag
verschuivend epitheel, daaronder ligt een collageen gedeelte (met elastische
vezels) en aan de binnenzijde ligt trilhaarepitheel; dit laatste is dun respiratoir
epitheel. Op het trommelvlies ingebed ligt de malleus (= hamer), welke articuleert
met de incus (= aambeeld), welke op zijn beurt articuleert met de stijgbeugel (=
stapes). De malleus bestaat uit een malleuskop, een processus longus of
manubrium en een processus brevis. Het manubrium mallei kan men herkennen
bij een otoscopie, waarbij men in het oor kijkt via de gehoorgang. Tijdens
otoscopie zal men ook een lichtreflex zien thv het centrum van de trommelvlies,
de umbo genaamd. De incus articuleert met de malleus en de stijgbeugel en
bestaat uit het corpus, een lange (articuleert met stapes) en een korte apofyse.
Nu kan men zich afvragen waarom geluid niet rechtstreeks via een recht staafje
naar het binnenoor wordt overgedragen. De verklaring hiervoor is dat de
constructie in het middenoor een transformatorfunctie vervult. Trillingen die
van het trommelvlies naar het binnenoor gaan zijn in grote orde van Ångström