Dit is de samenvatting van alle verplichte literatuur die voorgeschreven was voor het vak Aansprakelijkheid & schade van de master Privaatrechtelijke Rechtspraktijk aan de UvA. Dit document omvat NIET de aanvullende literatuur die worden gebruikt bij de essayvraag op het tentamen.
Samenvatting aansprakelijkheid en schade
- Week 1
Hoofdstuk 1 Algemene indeling
1.1 Het thema
Het begrip verbintenis moet worden onderscheiden van de bronnen waaruit verbintenissen
kunnen voortvloeien: overeenkomst en wet. Door het aangaan van een obligatoire
overeenkomst (verbintenis scheppende overeenkomst) verbindt een partij zich moedwillig
door een rechtshandeling. In een aantal gevallen verbindt de wet evenwel aan bepaald
handelen of aan een bepaald feitencomplex een verbintenis, ongeacht of partijen dit met hun
handelen hebben beoogd. Dan wordt gesproken van verbintenissen uit de wet.
Een verbintenis is een rechtsplicht waarmee een subjectief vermogensrecht correspondeert.
Op wie door toerekenbaar onrechtmatig handelen schade veroorzaakt, rust volgens art.
6:162 BW een verbintenis om de schade te vergoeden. Degene die door de onrechtmatige
daad is benadeeld heeft een, met de verplichting tot schadevergoeding corresponderende,
aanspraak: het recht op schadevergoeding. Dat subjectieve recht is een goed art. 3:1 BW en
een vermogensrecht art. 3:6 BW.
Het begrip rechtsplicht is breder dan het begrip verbintenis. Zo kan men zeggen dat een
ander verplicht is om zich te onthouden van het toebrengen van schade door onrechtmatig te
handelen. Men noemt dit kale rechtsplichten, omdat er geen vermogensrecht tegenover
staat. Van rechtsplichten kan in beginsel nakoming worden gevorderd. Zo kan de crediteur
nakoming vorderen van een verbintenis uit overeenkomst of uit de wet, en kan iemand bij
een dreigende onrechtmatige daad een verbod of bevel vorderen om schade te voorkomen.
In het laatste geval gaat hem ok een kale rechtsplicht.
Soms rust op iemand een verplichting waarvan geen nakoming kan worden gevorderd, maar
ter zake waarvan niet-naleving andere gevolgen heeft. Een voorbeeld daarvan is de
verplichting tot beperking van schade: jegens wie onrechtmatig is gehandeld, is op zijn beurt
verplicht om zijn schade te beperken, anders treft hem eigen schuld art. 6:101 BW.
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen verbintenissen uit overeenkomst en
verbintenissen uit de wet. Het is hier een kwestie van goed kijken, want overeenkomsten
kunnen op verschillende wijzen een bron vormen van verbintenissen. In de eerste plaats kan
de overeenkomst zelf een verbintenis in het leven roepen. In de tweede plaats verplicht niet-
nakoming van een dergelijke verplichting volgens art. 6:74 BW onder omstandigheden tot
schadevergoeding. Deze verplichting is een verbintenis uit de wet.
Zijn meer rechtsregels tegelijkertijd toepasbaar op eenzelfde gebeurtenis, dan spreekt men
van samenloop. Uitgangspunt bij samenloop van meer op zichzelf toepasselijke
rechtsgronden is dat zij cumulatief van toepassing zijn en dat, indien die rechtsgronden tot
verschillende rechtsgevolgen leiden die niet tegelijkertijd kunnen intreden, de eiser daaruit
naar eigen inzicht een keuze mag maken. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien
de wet dat voorschrijft of onvermijdelijk meebrengt.
Nu de wet een afzonderlijke regeling kent voor niet-nakoming van verbintenissen, dient deze
regeling telkens te worden toegepast wanneer een feitencomplex kan worden aangemerkt
als tekortkoming in de nakoming van een verbintenis. Kan een feitencomplex ook los van de
contractuele verhouding als onrechtmatige daad worden aangemerkt, dan kan de
benadeelde zijn vordering tevens op art. 6:162 BW baseren.
,Verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit art. 6:1 BW.
Daarmee heeft de wetgever gekozen voor een gesloten stelsel van bronnen van
verbintenissen. Dat betekent dat bronnen van verbintenissen uit de wet met zoveel woorden
in de wet kunnen zijn genoemd. 6:1 laat wel toe dat, ook zonder dat een bron van een
verbintenis met zoveel woorden in wet wordt genoemd, een verbintenis wordt aangenomen
indien dit past in het stelsel van de wet en aansluit bij wel in de wet geregelde gevallen.
Ontstaan verbintenissen door een rechtshandeling, dan wordt het bestaan ervan
gerechtvaardigd doordat partijen dat rechtsgevolg hebben beoogd en gewild art. 3:33 BW. In
gevallen waarin verbintenissen niet door een rechtshandeling maar rechtstreeks uit de wet
ontstaan, vraagt dit om een eigensoortige rechtvaardiging. In het geval van onrechtmatige
daad ligt de rechtvaardiging voor het bestaan van een verbintenis tot schadevergoeding
eigenlijk in de verplichting om een ander niet onrechtmatig te benadelen. In een moderne
maatschappij bestaan ook veel risico’s, van de verwezenlijking waarvan niet steeds iemand
schuld treft, maar waarvan het niet redelijk is om de lasten ervan te laten dragen door een
benadeelde (kinderen, werknemers, etc.). In dergelijke gevallen wordt het redelijker geacht
om de schade af te wentelen op degene die verantwoordelijk is voor het in het leven roepen
van het risico (ouders, werkgevers, etc.), dan om deze voor rekening te laten komen van
degene die schade lijdt.
1.2 Enkele algemene thema’s van aansprakelijkheid
Het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht kent als uitgangspunt dat ieder zijn eigen
schade draagt. Men kan zich tegen dergelijke risico’s soms indekken door zelf verzekeringen
af te sluiten.
Men kan het vertrekpunt dat ieder zijn eigen schade draagt normatief opvatten, maar ook
meer neutraal of juridisch-technisch: ieder draagt zijn eigen schade, tenzij hij erin slaagt om
de schade op een ander af te wentelen. Wanneer de aansprakelijkheid is gevestigd, zal hij
vervolgens moeten bewijzen dat hij schade heeft geleden als gevolg van de gebeurtenis
waarop hij de aansprakelijkheid baseert, en hoe groot zijn schade is. Dit is de vestiging van
aansprakelijkheid enerzijds, en de omvang van de aansprakelijkheid anderzijds.
Aansprakelijkheid is doorgaans gebaseerd op gedrag, of op een toestand die in zekere zin
het resultaat is van bepaald gedrag (kwalitatieve aansprakelijkheden). Dat betekent dat men
aansprakelijkheidsrecht ook kan benaderen als gedragsrecht: het bepaalt welk gedrag wel of
niet geoorloofd is en verbindt aan dergelijk gedrag gevolgen.
Het civielrechtelijke aansprakelijkheidsrecht regelt de privaatrechtelijke reactie op het
onrechtmatige gedrag op initiatief van de benadeelde burger. Het strafrecht regelt de
publiekrechtelijke reactie op bij wet strafbaar gesteld gedrag op initiatief van het openbaar
ministerie.
Strafbaar gedrag zal doorgaans ook onrechtmatig zijn in de zin van art. 6:162 BW en tot
schadevergoeding verplichten. Heeft de strafrechter de dader veroordeeld, dan strekt dat
oordeel in het civiele proces tot volledig bewijs art. 161 Rv. En degene die door een
strafrechtelijke vergrijp schade heeft geleden kan zich als benadeelde partij met een
vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces art. 51a Sv. Deze vordering wordt
dan binnen de grenzen en mogelijkheden van het strafproces naar materieel civiel recht
beoordeeld.
Het lijdt geen twijfel dat het bestaan van aansprakelijkheidsverzekeringen van grote
betekenis is voor het functioneren van het aansprakelijkheidsrecht: zonder verzekeringen
zouden veruit de meeste aansprakelijk gestelde personen niet in staat zijn om de lasten te
dragen. Tegelijkertijd kan het bestaan van een aansprakelijkheidsverzekering de rechter ook
,in verleiding brengen om aansprakelijkheid aan te nemen. Zo heeft de HR aanvaard dat een
vrouw, die door het afbreken van een gebrekkige pilaar waaraan haar hangmat hing ernstig
letsel opliep, haar partner als mede-eigenaar kon aanspreken op grond van art. 6:174 BW,
zodat zij toegang kreeg tot diens (en haar eigen) aansprakelijkheidsverzekering arrest
Hangmat.
Hoofdstuk 2 Aansprakelijkheid voor eigen gedrag op grond van art. 6:162
2.1 Inleiding
De grondslag van de schadevergoedingsverplichting van art. 6:162 BW is de toerekenbare
onrechtmatige gedraging van een persoon. De verplichting tot schadevergoeding ontstaat
slechts indien de schade een gevolg is van de onrechtmatige gedraging.
De onrechtmatigheid van de gedraging is een noodzakelijke voorwaarde voor
aansprakelijkheid. Het moet gaan om een gedraging die rechtens verboden is, dat wil
zeggen een doen of nalaten van gedaagde dat rechtens achterwege had behoren te blijven.
Wanneer is sprake van onrechtmatig gedrag? In lid 2 van art. 6:162 BW wordt het vereiste
van onrechtmatigheid omschreven. Er is een drietal algemene gronden, waarop een
bepaalde schadeveroorzakende gedraging als onrechtmatig kan worden aangemerkt:
- Een inbreuk op een recht;
- Een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht;
- Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het
maatschappelijk verkeer betaamt.
De laatste grond voor onrechtmatig handelen is met opzet zo ruim geformuleerd. Daardoor
kan de rechter in vrijwel alle gevallen waarin iemand naar algemeen gedeeld inzicht
onbehoorlijk jegens een ander heeft gehandeld, die persoon tot schadevergoeding
veroordelen.
Een onrechtmatige gedraging wordt in de eerste plaats aan de dader toegerekend als hij
schuld heeft. In lid 3 staat de schuld als belangrijkste voorwaarde voor toerekening voorop.
Schuld heeft hier de betekenis verwijtbaar. Dat betekent dat de lichtste graad van schuld
volstaat.
Een tweede mogelijkheid om de dader verantwoordelijk te stellen voor zijn onrechtmatige
gedrag is dat er gesproken kan worden van ‘een oorzaak welke krachtens… de in het
verkeer geldende opvattingen’ voor rekening van de dader komt. Schuld is dan niet
noodzakelijk.
6:162 vereist naast de vaststelling dat het gedrag onrechtmatig is dus ook dat het gedrag
aan de dader kan worden toegerekend. Indien aan beide voorwaarden is voldaan, is sprake
van een toerekenbare onrechtmatige daad, in de wet aangeduid met de term fout.
Natuurlijke personen kunnen toerekenbaar onrechtmatig handelen en daarvoor aansprakelijk
worden gesteld. Ook rechtspersonen kunnen onrechtmatig handelen en daarvoor krachtens
6:162 aansprakelijk worden gesteld. Rechtspersonen kunnen optreden door middel van hun
organen. Handelingen van degenen die optreden als orgaan van een rechtspersoon worden
gezien als handeling van die rechtspersoon. Als een orgaan onrechtmatig handelt, kan de
rechtspersoon daarvoor ter verantwoording worden geroepen en aansprakelijk worden
gesteld.
Ook als iemand formeel niet bevoegd is om een rechtspersoon te vertegenwoordigen kan de
rechtspersoon toch voor zijn gedragingen aansprakelijk zijn. Dat kan het geval zijn indien die
persoon een zodanige status had dat gezegd kan worden dat de gedragingen van die
, persoon met de rechtspersoon vereenzelvigd kunnen worden. Hoewel een wethouder als
zodanig geen bestuursorgaan is van de Gemeente, kan het toch zo zijn dat zijn gedragingen,
in casu het geven van onjuiste verklaringen over de veronderstelde onjuiste constructie van
een ingestorte kleuterschool, een onrechtmatige daad van de gemeente opleveren, zo blijkt
uit arrest Knabbel en Babbel-arresten.
Kortom, er zijn twee mogelijke gronden waarop een rechtspersoon aansprakelijk kan worden
voor onrechtmatig handelen. Ten eerste als door een formeel bevoegd orgaan van de
rechtspersoon onrechtmatig wordt gehandeld. Ten tweede als de gedragingen van een niet-
formeel bevoegde persoon toch aan die rechtspersoon worden toegerekend omdat zij in het
maatschappelijk verkeer als gedragingen van die rechtspersoon hebben te gelden.
In latere uitspraken lijkt de HR een voorkeur te hebben gegeven voor deze laatste situatie,
ook wel aangeduid als de vereenzelvigingstheorie, ook voor een situatie waarin een orgaan
van de rechtspersoon heeft gehandeld binnen de formele kring van zijn bevoegdheden.
Van belang is er op te wijzen dat 6:162 lid 2 wordt afgesloten met een voorbehoud, namelijk
de mogelijke aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. De aanwezigheid van een
rechtvaardigingsgrond heeft tot gevolg dat een handeling die op zichzelf beschouwd
onrechtmatig zou zijn, dat onrechtmatige karakter verliest. Denk daarbij aan de
rechtvaardigingsgronden die ook in het strafrecht gelden.
Toepassing van het relativiteitsbeginsel kan ertoe leiden dat, ondanks de overtreding van
een norm, toch geen aansprakelijkheid wordt aangenomen omdat de overtreden norm de
belangen die in het concrete geval zijn geschonden niet beschermt art. 6:163 BW. Al
naargelang de strekking van de geschonden norm voert dit tot een beperking van de kring
van personen die een aanspraak op schadevergoeding zouden hebben, tot een beperking
van een soort van schade, of tot een beperking naar de wijze van ontstaan van de schade.
Hoewel voor het aannemen van onrechtmatigheid voldoende is dat is voldaan aan de eisen
van een van de onrechtmatigheidscategorieën van 6:162 lid 2, zal onrechtmatig handelen in
de praktijk dikwijls aan de eisen van verschillende categorieën voldoen.
In de meeste gevallen blijkt dat niet volstaan kan worden met een toetsing aan ofwel het
inbreukcriterium ofwel de strijd met de wet, maar dat een nadere, aanvullende toetsing
plaatsvindt aan ongeschreven zorgvuldigheidsnormen. Deze aanvullende toetsing zal zich
voordoen indien het feit van de inbreuk onvoldoende houvast biedt voor de beoordeling van
de onrechtmatigheid van de gedraging of indien de wettelijke norm die is geschonden niet
strekt tot bescherming van de benadeelde, diens belang, of de wijze van ontstaan van de
schade.
Met het arrest Lindenbaum / Cohen heeft de HR aan de inbreuk op een recht en de strijd met
de rechtsplicht van de dader toegevoegd, wat nu heet, het handelen in strijd met hetgeen
volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
2.2 De rechtsinbreuk
Het inbreuk maken op een recht van een ander is onrechtmatig. De functie van het criterium
‘inbreuk op een recht’ bij de vaststelling van het oordeel over de onrechtmatigheid van de
gedraging, bestaat in de aanwijzing van bepaalde typen van schadetoebrenging, die op het
eerste gezicht al onrechtmatig zijn. Dat heeft belangrijke voordelen in vergelijking met de
situatie dat aangetoond moet worden dat in strijd is gehandeld met de ‘zorgvuldigheid die in
het maatschappelijk verkeer betaamt’.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Raadsmannetje. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,44. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.