Samenvatting Histologie
DEEL 1: HISTOLOGIE VAN BIND- EN STEUNWEEFSELS
KRAAKBEENWEEFSEL: LM ALGEMENE HISTOLOGIE + EM CHONDROBLAST
Chondrocyten:
o Rustende cellen:
Opgerold, inactief DNA -> heterochromatische, dense kern.
Slaan vesikels op.
Relatief klein.
Niet-chemisch gebonden stoffen spoelen makkelijk uit door wijdmazig
DNA.
o Basofiel cytoplasma.
o Kan geactiveerd worden tot een chondroblast.
Chondroblasten:
o Proteïnensynthetiserende cellen:
Relatief groot volume.
Sterke ontwikkeling van RER concentrisch rond de kern. Ribosomen
zijn basofiel door de kernzuren die ze bevatten -> basofiel cytoplasma.
Ontrold, actief DNA (matrixproductie) -> euchromatische, bleke kern.
Op die manier kunnen transcriptiefactoren of polymerasen
gemakkelijk aan het DNA.
Dense nucleool voor rRNA-synthese (voor translatie).
Slaan geen vesikels op maar geven de inhoud (matrixproteïnen)
onmiddellijk vrij via exocytose/merocriene secretie. Eerst gaan ze
echter van het RER naar het golgi-apparaat voor een finale afwerking
van proteïnen. Na exocytose polymeriseren ze met elkaar tot vezels en
grondsubstantie. (1)
Niet-chemisch gebonden stoffen spoelen makkelijk uit door wijdmazig
DNA.
o Bevatten lipidendruppels en glycogeenkorrels voor energiereserves. Dit is
noodzakelijk voor wanneer diffusie niet genoeg voedingsstoffen kan leveren.
o Kan geïnactiveerd worden tot een chondrocyt.
Matrix:
o Basofiel (grondsubstantie reageert met basische kleurstoffen).
o Avasculair (door de sterke drukkrachten is er geen vorming van bloedvaten).
De voedingsstoffen komen via diffusie door de matrix bij de chrondroblasten
terecht. Ook zuurstof moet diffunderen -> weinig intens, grotendeels
anaeroob metabolisme van chondroblasten.
, o Geeft de steun- en bindweefsels hun eigenschappen, dus ook
kraakbeenweefsel.
o (1) Bestaat uit:
Vezels:
Geeft weerstand tegen trekkrachten.
Collagene vezels:
o Komen het meest voor.
o Opgebouwd uit fibrillen, die zich evenwijdig
rangschikken tot collagene vezels.
o Diameter: tientallen nm.
o Lengte: x aantal maal tropocollageenmoleculen van 280
nm, met een dwarsstreping om de 64 nm (door opening
in structuur). De lineaire rangschikking van
tropocollageenmoleculen via covalente verbindingen
leidt tot vorming van de fibrillen.
o Buigzaam, maar niet rekbaar (zeer sterk) -> bestand
tegen uitrekking.
Elastische vezels:
o Vormen vezelige, kronkelige structuren of vliezen.
o Diameter: tot 1 µm.
o Opgebouwd uit lange, onregelmatige fibrillen, met
daarrond een huls van overlangs lopende filamenten.
De fibrillen bevatten elastine (zeer elastisch). De
filamenten bevatten fibrilline (niet echt elastisch).
o Kunnen na uitrekking naar hun originele vorm
terugkeren -> komen voor in structuren als het hart,
longen, ligamenten, …
Grondsubstantie:
Geeft weerstand tegen drukkrachten.
Functie: productie van 3 soorten kraakbeen:
o Hyalijn/glasachtig kraakbeen:
Doorschijnende matrix (collagene vezels hebben dezelfde
brekingsindex als de grondsubstantie) met veel grondsubstantie ->
trekt veel ionen en water aan -> opzwelling. De opzwelling wordt
tegengegaan door het netwerk van collagene fibrillen -> totaalplaatje:
schokabsorbeerderfunctie van steunweefsel.
Geen elastische vezels.
Locaties: foetaal skelet, uiteinden van botten, verbinding ribben,
neusseptum, wanden van grote luchtwegen, …
o Elastisch kraakbeen:
Matrix met collagene én elastische (zichtbare) vezels.
Locaties: oorschelp, gehoorgang, buis van Eustachius, epiglottis,
larynx, …
o Fibreus kraakbeen:
, Matrix met veel meer collagene vezels dan in hyalijn kraakbeen, vaak
gegroepeerd in lagen met fibrocyten -> zeer goed bestand tegen
drukkrachten.
Locaties: tussenwervelschijven, symphysis pubica, kniemenisci, …
GROEIMECHANISMEN KRAAKBEENWEEFSEL
Isogene/interstitiële (zelfde oorsprong/tussenliggend) groei:
o Gebeurt in het daarvoor gevormd kraakbeenweefsel.
o Gebeurt in opeenvolgende stapjes van mitose en matrixvorming:
1. Chondroblast doet aan mitose.
2. De 2 chondroblasten doen aan matrixvorming en duwen zich zo van elkaar
weg.
3. De 2 chondroblasten doen aan mitose, nu 90 graden gedraaid t.o.v. de
vorige positie.
4. De 4 chondroblasten doen aan matrixvorming en duwen zich zo van elkaar
weg -> ontstaan van een vierkant met matrix ertussen.
Subperichondriale/appositionele (onder het perichondrium/aan de rand) groei:
o Gebeurt aan de rand van het kraakbeenweefsel, onder het omliggende
perichondrium/kraakbeenvlies (bindweefsel en mesenchymcellen).
o Mechanisme:
1. Mitose van de mesenchymcellen van het perichondrium.
De mesenchymcellen hebben een dense kern en weinig cytoplasma.
De mesenchymcellen produceren zelf ook matrix.
2. Differentiatie van binnenste laag mesenchymcellen tot chondroblasten.
3. Matrixvorming door de chondroblasten, waardoor ze van elkaar
weggeduwd worden.
LM BEENTRABEKEL
Beenweefsel bestaat uit:
o Holtes tussen het beenweefsel:
Bevatten bloedvaatjes.
Bevatten voorlopercellen van verschillende types bloedcellen.
In een coupe lijkt het alsof het beenweefsel uit verschillende stukjes
matrix bestaat. Deze worden de beentrabekels genoemd.
o Beentrabekels:
Bevatten:
Osteoblasten:
o Liggen ongeveer naast elkaar aan het oppervlak en
vormen zo een osteoblastenzoom.
o Proteïnensynthetiserende cellen: groot, veel
cytoplasma, sterk ontwikkeld RER en euchromatische,
bleke kern. Dit voor matrixproductie.
o Kunnen omgezet worden in botrandcellen.
Botrandcellen:
, o Hebben een afgeplatte vorm.
o Zijn inactief: klein, weinig cytoplasma,
heterochromatische, dense kern.
Osteocyten:
o Ontstaan door het voorbijgestoken worden van andere
osteoblasten óf het zichzelf inmuren tijdens
matrixproductie, en daarbij het verkalken van het
osteoïd.
o Hebben een heterochromatische, dense kern:
produceren geen matrix.
o Kunnen niet meer omgezet worden in osteoblasten.
o Hebben uitlopers die met elkaar verbonden zijn, en
worden daarom spinnenkopcellen genoemd.
Matrix:
o Vooral verkalkte collagene vezels. De verkalking biedt
een grote hardheid en onvervormbaarheid (druk- en
trekkrachten). Het maakt het wel plooibaar. De
verkalking wordt gereguleerd door vitamine D en
andere hormonen.
o Nog niet verkalkte matrix heet osteoïd.
o Avasculair.
EM OSTEOCYT
Opbouw:
o Spoelvormig lichaam:
Ligt in een lacuna (holte in het beenweefsel die dienen voor voedsel-
en zuurstofaanvoer).
o Lange dunne uitlopers (daarom spinnenkopcellen):
Liggen in canaliculi (dezelfde holtes in het beenweefsel).
Maken contact met andere uitlopers:
Tussen twee uitlopers zitten er celjuncties:
o Communicerende juncties/gap junctions/nexi.
o Worden gevormd door buisvormige proteïnen, die zo
lang zijn als een celmembraan -> vorming van
kanaaltjes waardoor er elektrische communicatie kan
gebeuren via ionen.
o Vormen een hexagonaal patroon als men erop inkijkt.
o Cytoplasmatische filamenten:
Zitten vooral in uitlopers.
Dienen als cytoskelet.
o Membranen zijn nauwelijks aanwezig.
o Heterochromatische, dense kern: produceert geen matrix.
Functie: mechano-elektroreceptoren:
o Het meten van de drukverandering (door bvb lichaamsgroei).