ANALYSE VAN HET MENSELIJK HANDELEN
1 Inleiding
1.1 MISSIE
Kern ergotherapie
Een ergotherapeut begeleidt mensen van alle leeftijdsfasen in het terugwinnen, verbeteren en/of in
standhouden van hun functioneren in leer-, leef-, werk-, ontspanningssituaties. De middelen van de
ergotherapeut zijn alle activiteiten/handelingen die de mensen in die situaties kunnen doen.
1.2 VISIE
1.2.1 5 grote pijlers ergotherapeut
1. De kern is het handelen
2. van de cliënt in een
3. specifieke handelingscontext
4. in functie van de kwaliteit van leven, waarbij de ergotherapeut
5. zich duidelijk profileert in relatie tot de maatschappelijke veranderingen en tendensen.
1.2.2 Basiselementen ergotherapie:
Drie elementen die steeds een rol spelen binnen ergotherapeutische interventie:
1. persoon - cliëntgecentreerd (client-centered)
2. handelen - op handelen gericht (occupation-based)
3. omgeving - in de context gesitueerd (context-based)
menselijke handelen = transactioneel: voortdurende wisselwerking tussen deze elementen, je kan
ze niet los van elkaar zien.
2 HULPVRAAG
2.1.1 Kennismakingsgesprek
Cliënt persoonlijk vragen stellen eventueel familie bv bij demente vrouw.
o Wat is het probleem? – doorvragen -
o leefsituatie in beeld brengen.
o Eerst het hier en nu beschrijven.
Effectief als je een vast model hanteert van belangrijke vragen.
Handelingsidentiteit: rollen, waarden (zorgt de oma nog voor de klein kinderen….?)
Handelingscompetenties: wat lukt, wat niet?
Handelingsadaptatie: hoe pas je je aan, hoe ga je ermee om? (Mensen die dementerend worden
willen dit bv verdoezelen)
Handelingscontext
o Vervolgens de ‘gewenste situatie’
o Vraagwoorden gebruiken: “Wie, Wat, Waar, Waarom, Wanneer, Waarmee, Hoe”
Vb. Foto interview om hulpvraag van kind in vraag te stellen, cosa, copm
,2.1.2 Hulpvraag: vraag van de cliënt
Meestal start de ergo met een ADL: er voor zorgen dat het dagelijkse handelen terug kan (wassen,
eten,..)
o Behoefte cliënt centraal
o Luisteren naar cliënt
o Individuele waarden respecteren
o Gelijkwaardig opstellen, samenwerken
o Autonomie bevorderen, empoweren (vanuit patient zelf starte,
o Cliënt in staat stellen de juiste keuzes te maken.
o Optimisme en geloof in je cliënt!!
2.1.3 Vragen in functie van hulpvraag
o Probleem/klacht verduidelijking
o Anamnese (medische voorgeschiedenis)
o Oorzaken van de klacht en
stressverhogende factoren
o Beleving
o Invloed op dagelijks leven
o Omgaan met het probleem
o Compenserende omstandigheden Vb. Rolstoel, lift, hulpmiddelen,..
o Sociale omgeving
o Wensen en behoeften, verwachtingen
o Verwachting naar de hulpverlener
Propositionele (wetenschappelijk, niet uit eigen ervaring) kennis , belangrijk op wetenschappelijke
kennis te hebben over:
• Diagnoses
• Symptomen
• Prognoses
• Behandelingsmethodes en hun uitkomsten
• Aandacht voor de niet-medische aspecten (Vb. Wat zijn u hobby’s ect)
•
o Mantelzorgers betrekken
2.2 TYPES HULPVRAGEN:
1. Cliënt heeft een duidelijke vraag betreffende eigen handelen en heeft zelf ook al een
oplossing
2. Cliënt benoemt duidelijk handelingsprobleem en heeft een vaag idee over verandering
3. Vage handelingsproblemen maar ziet eigen aandeel niet en zoekt oplossingen buiten zichzelf
4. Vraag via doorverwijzing
5. Cliënt formuleert geen handelingsprobleem en stelt geen vraag naar verandering omtrent
het eigen handelen
2.3 ONDERKENNEN VAN DE HULPVRAAG
Soms is hulpvraag herkennen moeilijk door:
• Onvermogen woorden uitleggen wat het probleem is
• Weerstad om bepaalde aspecten probleem onder ogen te zien of te delen met ‘vreemde’
• Ambivalente motivatie om geholpen te worden
, cliënt verwoord tijdens intake meestal geen wensen of ideeën. Omdat ze het zelf niet meer weten
en daarom naar hulpverlener gaan. Of doordat hulpverlener er ≠ naar vraagt.
Hulpverlener moet onderscheid maken tussen:
• Verschijnselen (klachten, symptomen)
• Factoren die verschijnselen veroorzaken, beïnvloeden
Uitten hulpvraag = afhankelijk van manier van vragen stellen
Hulpvraag onthullen: “Hoe hoop/ wens je dat ik je kan helpen? “
Kunnen discrepanties ontstaan tussen:
• Perspectief hulpvernener- cliënt door eigen theorie over ziekte, gezondheid, genezing
• Tussen doelen van twee partijen door verschil in waardensystemen
• Perspectieven van de partijen zijn opgebouwd uit verschillende info
door communicatieverschillen komen discrepanties niet altijd aan het licht
2.3.1.1 Basishouding
= belangrijk !
• Contact aan gaan met cliënt
o Wat is hulpvraag? Wat vindt hij moeilijk? Wat heeft hij al geprobeerd? Wat verwacht
hij?
• Empathisch + erkenning geven voor moeilijkheden
o Handelingsmoeilijkheden in kaart brengen + zicht krijgen op handelingsidentiteit,
competenties, adaptatie.
• Actief luisteren
o Gevoelig voor mogelijkheden
• Gevoelig voor handelingscontext
o Zicht krijgen op handelingsgeschiedenis
• Ondersteunen
o Door samen te spreken komt cliënt dichter bij eigen hulpvraag en wordt deze
duidelijker
o Zo stuurt cliënt zijn eigen proces
• Therapeutische relatie (TR)
o Proces heeft invloed op TR + verdere behandeling
zorgt voor: cliënt gecentreerde en dialoog gestuurde zorg.
2.4 HANDELEN ALS MIDDEL EN DOEL BINNEN ERGOTHERAPIE
2.4.1 Focus: ergotherapeut
o Ontwikkelen van handelen
vb. Met rolstoel leren rijden
o Opnieuw handelen
Vb. Tanden opnieuw leren poetsen met 1 hand (anders of met compensatie)
, o Effectiever handelen
Vb. Lijstjes maken, agenda bij demente pers, ontspannen schrijven ipv statisch, gekrengd
o Behouden van handelen
vb. Geheugen blijven trainen, handen blijven laten functioneren
o Omgaan met verlies van handelen
Vb. Bij acuut en chronische aandoeningen, hiermee leren omgaan.
Interventies zijn gericht op betekenisvol handelen + factoren die daarop van invloed zijn.
DOEL: verbetering levenskwaliteit op gebied van wonen, werken, leren, persoonlijke tijdsbesteding.
nastreven verandering bij cliënt, omgeving of inhoud van handelen en in wisselwerking tussen
deze elementen
2.4.2 Criteria Hulpvraag:
• Cliënt stelt vraag of naaste
Vb. “Ik wil.. ” of “mijn kind…”
• Wat de cliënt wil en belangrijk vindt
• Op activiteits- (tanden poetsen, wat je voor jezelf en alleen doet) of participatieniveau (wat
je doet met en voor anderen, als ik thuis een boek lees dan ben ik niet aan het participeren,
als ik naar de klas ga en ik lees hier een boek voor dan is dit participeren, deelnemen aan
openbaar vervoer, je doet iets met anderen..)
• Binnen ons vakgebied
• Geen vakterminologie, niet te moeilijke woorden gebruiken
2.4.2.1 Voorbeelden hulpvragen
Wonen/ zorgen
• Ik zou graag mijn sokken en schoenen terug zelf kunnen aandoen.
• Ik heb een rollator, maar ik kan er thuis niet goed mee uit de voeten. Ik kan er niet handig
mee bij het aanrecht werken en ik kan niet met de rollator bij het toilet komen. Hoe word ik
handiger met de rollator?
• (thuiszorg) We komen 2x in de week bij mevrouw Janssen, om te helpen bij het douchen en
aankleden. Kun je een keer meekijken hoe we haar hierin nog meer zelfstandig kunnen
maken?
Werken/leren
• (neuroloog) Als gevolg van MS is cliënt X snel vermoeid en is de armkracht beperkt. Ze wil
graag zo lang mogelijk haar werk als kinderverzorgster blijven uitvoeren. Kunnen jullie zien of
ze op een efficiëntere manier te werk kan gaan?”
• Ik heb vanwege mijn trillende handen niet genoeg controle over de muis en het toetsenbord
van de computer. Zijn er aanpassingen waardoor ik weer zelf met de computer kan omgaan?
Als ik veel moet schrijven en lezen, krijg ik last van mijn nek. Hebben jullie ideeën hoe ik het
anders kan doen?
• Mijn kind zijn agenda is vaak maar gedeeltelijk ingevuld of niet leesbaar. Hierdoor weet ik
niet wat hij moet doen aan zijn huistaken of lessen. Hoe kunnen we dat probleem
aanpakken.
Tijdens de speeltijd en de turnles is het zo druk. Ik ga dan liever aan de kant staan, maar dat
mag niet. Hoe kan ik daar iets aan veranderen?