Orthopedagogiek van gedrags- en emotionele stoornissen
Les 1: Theoretische kaders
Deel 1:
Vijf grote benaderingen om naar kinderen en jongeren met een GES te kijken (Brendtro, 2005):
1. Behavioral: problemen zijn gedragsproblemen
2. Psychodynamic: problemen zijn emotionele problemen
3. Neuroscience: problemen zijn hersenstoornissen
4. Ecological: problemen zijn ‘ziektes’ in de ecologie
5. Sociological: problemen zijn een uiting van sociale problemen of symptomen van een falend systeem
Van punt 1 tot 3 ziet men het als een ‘deficit in the child’, van 4 tot 5 ‘deficit in de omgeving’.
“The way one defines a problem determines in large measure the strategies that can be used to solve it” (Nicolas Hobbs
1915-1983): de manier waarop je een probleem definieert zal ook de oplossingen die je naar voor schuift bepalen: denk
dus goed na over hoe je iets definieert.
Deel 2:
Herhaling uit eerste bachelor: modellen
1. Psychoanalyse: het primaat van onbewuste, mens is een bundel driften en via opvoeding (socialisatie) moeten
we proberen deze driften op een of andere manier te temmen
2. Humanistische denken (humanisme): de mens in zijn existentie
3. Behaviourisme: gedrag en conditionering
4. Gezinstherapieën: gezin op de voorgrond
5. Systeemdenken: sociale netwerk krijgt plaats
6. Integrale modellen: orthopedagogische handelen integreert visies
Modellen kunnen gelinkt worden aan een aantal termen die aantonen hoe men naar de mens kijkt, bv. ADHD, VOS,
deviante kinderen, …
1. Psychoanalyse
Freud (1856-1939): grondlegger van de psychoanalyse
Het gedrag wordt gestuurd door zaken die zowel onbewust en bewust zijn, in dat onbewuste liggen bepaalde
(traumatische) ervaringen die zich uiten in een ongezonde/niet optimale ontwikkeling. Verstoord evenwicht tussen de
driften en de eisen die da SL van ons verwacht. Proberen de verhouding tussen ich en super-ego terug te vinden. Bij
probleemgedrag zit er iets onder.
Elk gedrag is zinvol en intentioneel. Wanneer er zich problemen voordoen in de emotionele ontwikkeling werden die
bepaald door de vroegste menselijke ervaringen. Psychoanalyse sprak ook van ontwikkelingsstadia die aan de oorsprong
liggen van emotionele stoornissen. Als kinderen vast/gefixeerd raken in een bepaald ontwikkelingsstadium kunnen ze
ook blijven vastzitten in verdere.
1
, 1. Orale fase (0-2 jaar): passief oraal (kind dat gewoon drinkt) – actief oraal (al een stukje ondervinden dat je als
kind invloed hebt op dat drinken, bv. door borst in mond te houden). Bij problemen door o.a. verwenning en
verwaarlozen: fundamenteel wantrouwen: depressie, schizofrenie, infantiele psychose en wreedheid.
2. Anale fase (2-4 jaar): passief anaal – actief anaal (wel of niet naar het potje gaan). Problemen door te sterke
fixatie: schaamte, twijfel, overdreven netheid, eenduidigheid, engheid: dwangneurose, stelen, moeilijk
opvoedbaar en criminaliteit.
3. Fallische fase (4-6 jaar): problemen door overdreven katexis: schuldgevoelens, exhibitionisme, voyeurisme,
hysterie, …
4. Genitale fase (puberteit): problemen: identiteitsproblematiek, misdadigheid, psychose, …
Carl Gustav Jung (1875-1961): heeft gebroken met de meester (Freud). Hij was een voorloper van het hollistische denken,
omdat hij inging op complementariteit. Het bewuste was al aanwezig van bij de geboorte: van een collectief onbewuste
naar persoonlijk onbewuste tot het uiteindelijke bewuste. De beelden die aanwezig zijn in culturen bepalen voor een
stuk hoe we later gaan zijn (bv. sprookjes). We moeten leren bewust worden van onszelf, met geen echt einddoel. Het is
niet zo dat je er op een bepaald moment ‘bent’, het is een soort fictief doel waar je naartoe wordt geleid. Je wordt je
geleidelijk aan meer bewust van jezelf. Opvoeding is daarin heel belangrijk. Als je als opvoeder goed zicht hebt op je
eigen fasen in ontwikkeling, kan je goed de opvoeding stimuleren bij je kinderen. Hoe je dus zelf doorheen de fasen bent
gegaan, hoe je zelf in het leven staat, zal sterk bepalen in hoeverre je de opvoeding op een goede manier aanbiedt. Het
gaat bij hem om intergenerationele problemen: persoonlijkheid van de ouder ligt aan de basis van problemen met het
kind. Het ‘ondeugende’ maakt deel uit van de menselijke psyche. Je hebt de goede en slechte kanten.
Reich (1961): raak het lichaam aan en je raakt het onbewuste aan. Hij zag sterk een verbinding tussen het psychische en
fysieke. Het karakter is niet alleen het psychische, maar ook het fysieke. Bv: knuffelen, schreeuwen. Term
karakterstructuren: via lichaamsgerichte therapieën kun je emoties die bevroren zijn ontdooien. Lowen heeft dit in de
bio-energetica verder ontwikkeld.
Adler (1932): individuaalpsychologie: individe (latijn): niet deelbaar. Er is geen psychologie van het individu, maar van het
ondeelbare, van de eenheid. Je kan het niet opdelen in kleine stukjes. De mens bestaat dus niet uit deeltjes. Concept:
minderwaardigheidscomplex. Als mens krijgen we een aantal elementen waarmee we iets kunnen doen. Hij geloofde in
de mogelijkheid tot groei en evolutie. Je kan dus je persoonlijkheid voor een stuk zelf ontwikkelen/realiseren
(zelfrealisatie). Ook voorloper van therapeutische gemeenschappen: verbinding met het gemeenschapsgevoel.
Rank (1929): veel geschreven rond het geboortetrauma: de eerste grote angst als kind is de geboorte. We worden daar
gescheiden van onze moeder.
Ferenczi (1926): was sterk geïnteresseerd in fylogenese: de ontwikkeling: genetisch kijken naar ‘van waar komen we’.
Had enorme interesse in het feit dat we afstammen van zeewezens. Ook geïnteresseerd en voorloper van het ecologische
denken: we zijn verbonden met de natuur, met de zee.
Lacan (1901-1981): teruggekeerd naar Freud. De vader moet de wet vormen, de moeder vormt eenheid met het kind. Als
zij de naam van de vader erkend, dan gaat het subject (kind) loskomen van de moeder. Het loskomen van de
moederfiguur leidt altijd tot een gemis. We gaan altijd op zoek naar iets, maar een keer we het vinden dan verliezen we
ons subjectzijn, en dat kan niet. We zijn dus altijd op zoek naar een bepaald verlangen dat we niet kunnen terugvinden.
De taal is een structurerend element. Gaat dus om: hoe worden we een subject? Met een voorgeschiedenis van de vader
en de moeder. Moeilijke literatuur!
Anna Freud (1895-1982): dochter van Sigmund Freud. Heeft veel onderzoek gedaan bij kinderen. Ik-psychologie en
kinderpsychoanalyse. Concept: afweermechanismen: cognitieve elementen die dienen om te beschermen tegen angsten.
2
,Een aantal van die afweermechanismen: projectie, verdringing, vermijding, regressie, het zich identificeren
(stockholmsyndroom) … Sterk bezig met continuïteit in de opvang: zeer kritisch rond het steeds verplaatsen van kinderen.
Hartman (1958) en Erikson (1950): ego-psychologie, kijkt naar regulerende functie van het ego.
Spitz (1945) en Wolbee (1966): nadruk op ontwikkelingspsychologische aspecten, bv. hechting (Bowlby), deprivatie.
2. Humanisme
Stichters humanistische psychologie: Bühler, Maslow, Rogers, Bügental. Het gaat om het totaaldenken met een
empirische basis. Reactie tegen reductionisme en elementarisme (alles in deeltjes) gekenmerkt door een geloof in de
positieve kracht van de mens. Bv: client-centered therapie van Rogers.
Maslow (1982): psychologie als studie van de filosofie, wetenschap en schone kunst. Via opvoeding naar een ‘utopian
society’: we gaan een aantal mensen bij elkaar brengen en een nieuw soort SL creëren, bv. therapeutische gemeenschap.
Combinatie van hiërarchie en gelijkheid.
Rogers (1970): de mens is fundamenteel gericht op zelfactualisatie, groei, integratie en relaties met anderen. Het doel
van de opvoeding is het ‘echt’ zichzelf worden.
Humanistische therapieën: mensen gaan steeds confronterend te werk (ik vind dat je dit niet goed doet), maar in een
veilige omgeving. Hierbij stimuleren tot verantwoordelijk totaalgedrag. Voorbeeld therapieën: client-centered therapy,
logotherapie, bio-energetica, lichamelijk structurele integratie, bonding therapy, gestalttherapie.
3. Post-modernismen
“Wat we allemaal verteld hebben, vergeet dat maar”. Dualistisch denken is niet geschikt om complexe niet-lineaire
interacties te vatten. Bv: handicap – geen handicap, jong – oud, ziek – niet ziek. Volgens postmodernismen werkt dit niet.
We verenigen de elementen in onszelf: mensen zijn jong en oud tegelijk. De oude persoon die we zullen worden, zit
eigenlijk al wat in ons. Bv: als je wil weten hoe je lief er later uitziet, kijk dan naar zijn ouders. Het zit wat in ons
ingebakken. Kan ook omgekeerd: welke jonge vrouw/man zit er nog in onze ouders?
We hebben geen zekerheid over de werkelijkheid. Foucault: genealogie (de machtstructuren) en archeologie (het weten):
hoe vertaald macht zich doorheen de geschiedenis? Bv: omgaan met alcoholici: eerst ze wegstoppen in tuchthuizen en
vandaag ze niet meer immoreel te noemen maar ‘geestesziek’, maar ze toch nog weg te steken. Archeologie: hoe komt
het dat we op een bepaald moment bepaalde mensen niet geloofden (bv: de wereld is rond)? Bepaalde
tijdsgeest/discours waarin het denken anders was. Dit verloopt niet lineair.
4. Structuralisme
Kritiek op het waarheids-monopolistisch marxisme. Zij zeiden dat er een basis was van waaruit al het weten vertrekt. Bv:
de katholieke godsdienst zegt dat het een strijd is tussen goed en kwaad. Structuralisten zeggen dat klopt niet, we
vertrekken niet van het onderliggende, we hebben een structuur en zijn geïnteresseerd in de relaties tussen de
verschillende elementen. Taal is daar een mooi voorbeeld van, het is een systeem op zichzelf.
Belangrijke denkers: Althusser & Lacan.
3
, 5. Post-structuralisme
Gaan nog verder: er is niet één onderliggende structuur, maar naargelang de context kan je dingen op een andere manier
interpreteren. De taal is een mooi voorbeeld: Derrida (taalfilosoof): de werkelijkheid is altijd door de taal bemiddeld, we
kunnen het alleen leren kennen via de taal. Hij deconstrueert teksten en gaat opzoek naar betekenissen. Conclusie:
woorden hebben andere betekenissen naargelang de context.
Het onbeslisbare (undecisable) zit hier sterk in het denken. Er is niet zoiets als een ultieme waarheid. Ze proberen te
reageren op de ‘allesomvattende theorieën’.
In het spoor van Nietzsche’s holoflux: de eeuwige beweging van de energie, het continue, alles stroomt. Andere denkers:
Foucault, Deleuze, Battaille. Doorheen de geschiedenis leren we niets, volgens Foucault. Bv: we blijven mensen
wegstoppen. Zijn panopticum: gevangenis waar mensen continu kunnen bekeken worden door een conciërge via
camera’s. Dergelijke machtsrelaties zien we overal terugkomen, bv. de schoolbel. Battaille: sluit aan bij de duistere kant
(niet alleen het goede), dit helpt ons bij het denken waarom bepaalde mensen perverse dingen doen. Het lelijke,
moeilijke hebben we allemaal een beetje in onszelf zitten.
Gaat nog een stap verder, kijkt naar de taal en zegt dat het verschillende betekenissen heeft (>< structuralisme). Beide
wel kritiek op het waarheidsconcept.
Kinderen met GES: moeten gebruik maken van al onze kennis en vaardigheden, er is niet zoiets als één
waarheid/methode.
4