Dit is een samenvatting van het vak 'Nationaal Kinder- en Jeugdbeleid'. Het examen was op 6/11/2023. Alle benodigde informatie staat hierin om het examen tot een goed einde te brengen. Je mag altijd naar mijn punten vragen. Ik heb ze vanaf 23/11/2023
DEEL 1: 3 MAATSCHAPPELIJKE FUNCTIES VAN DE KINDEROPVANG
Historisch perspectief – begin van de 20e eeuw:
1845: eerste kinderdagverblijf in België
Mensen van het plattenland trokken naar steden om werk te zoeken in nieuwe fabrieken.
Maar de stad was eigenlijk niet veel beter dan het platteland:
- 3 tot 4 gezinnen per woonst
- Geen sanitair (geen toilet)
- Loon van de man volstond niet om de kosten van het gezin te dekken
Hierdoor gingen vrouwen meewerken in fabrieken, wel met minder loon. Na de geboorte
van hun kind gingen vrouwen vrij snel terug werken om geld te verdienen. Ze brachten
in die tijd hun kind naar ‘bewaaksters’ of ‘bewaarsters’ die even arm waren.
- Bewaarsters gaven kinderen onaangepaste voeding
- Bewaarsters gaven kinderen kalmeringsmiddelen tegen het huilen
Hierdoor was de kindersterfte heel groot. Er waren ook geen sociale voorzieningen door
de overheid (ziekteverzekering, werkloosheidsuitkering, etc.).
In het begin van de 20e eeuw werd de sociale orde bedreigd door de sociale onlusten van
de arbeiders. Hierdoor zijn er door de overheid minimale sociale voorzieningen
goedgekeurd (verbod kinderarbeid, werkgever moest arbeider betalen met wettige
betaalmiddelen (geld in plaats van voedselbonnen)). Hierdoor namen gegoede burgers
initiatieven om de ergste nood van de armste te verlichten. Gegoede burgers wilden
werken aan het sterk ras, dit zou de toekomst van de natie verzekeren.
Volgens de overheid kwam de kindersterfte door de onwetendheid en kwade bedoelingen
van de moeders. Kindersterfte werd dus niet toegeschreven aan de context waarin
mensen leefde (= decontextualisatie).
De burgerij ging hierdoor arbeiders opvoeden om kindersterfte te bestrijden, zij zagen dit
als dé oplossing (civilisatie of normalisatie). In deze context namen burgervrouwen
allerlei initiatieven voor de armenzorg (liefdadigheidswerken zoals raadplegingen voor
jonge moeders en melkdruppels waar jonge moeder gezonde melk kregen voor hun
kind). De eerste crèche behoorde tot deze initiatieven. Financiering van deze
initiatieven gebeurden door welgestelde bazen van fabrieken die etentjes organiseerden
in hun salons. Andere initiatieven werden door caritatieve/religieuze verenigingen
opgericht (kloosters). Hier konden vrouwen ook studeren voor een beroep.
De overheid steunde deze initiatieven en gaf hen vaak ook een subsidie. Toch was de
overheid niet verantwoordelijk. De overheid vond dat ze geen sociale functie had en
enkel minimale beschermingsmaatregelen moest nemen om sociale orde niet te
verstoren. De overheid had een ambivalente houding ten opzichte van de kinderopvang.
- De overheid vond de kinderopvang noodzakelijk als middel tegen kindersterfte. De
bewaaksters/bewaarsters waren nog meer verwerpelijk.
- Overheid vond kinderopvang bijzonder schadelijk omdat vrouwen nu eenmaal niet
hoorde te werken, maar thuis met de zorg van hun kind bezig moesten zijn.
Kinderopvang = een noodzakelijk kwaad.
Plasky (oppositiefiguur) wilde de kinderopvang uitbreiden en ook als educatief milieu
zien. Ze vroeg meer crèches die door de overheid opgericht, gecontroleerd en
gesubsidieerd werden.
,Velghe kreeg gelijk (Nationaal Werk voor Kinderwelzijn) en de overheid bleef
kinderopvang bestempelen als noodzakelijk kwaad tot ver na de 2e WO.
De toegang van de kinderopvang werd streng bewaakt:
- Overheid ging op huisbezoek om na te gaan of moeders echt wel arm waren
- Vaak hadden ouders een aanbeveling nodig van pastoor om een plekje te krijgen
- Kinderen moesten afgegeven worden via doorgeefluik (tot ’70)
- Kinderen werden uitgekleed, in bad gestoken en kregen kleren van de opvang
- Ouders kregen de leefruimte nooit te zien = geen sprake van dialoog
Historisch perspectief – jaren ‘50 en gouden jaren ‘60 (na 2e WO)
De welvaartstaat nam toe want de lonen stegen, er was bijna geen werkloosheid, er was
verbetering van de levensomstandigheden, de kindersterfte daalde en de economie was
aan het stijgen = arbeidskrachten te kort = er kwamen buitenlandse werkkrachten.
Hierdoor kreeg de overheid meer inkomsten en ontstonden er nieuwe sociale
voorzieningen (ziekteverzekering, kinderbijslag, ouderschapsverlof, pensioen, etc.).
Algemeen werd aanvaard dat de overheid een sociale plicht heeft = welvaartstaat.
- Vrouwen begonnen ook anticonceptie te nemen
- Onderwijs werd voor meer mensen toegankelijk
- Hoger opgeleide vrouwen die ook gingen/blijven werken
Het gevolg hiervan was dat dankzij de ontwikkelingspsychologie (gehechtheidstheorie
Bowbly) de deskundigen meer aandacht kregen voor het pedagogische en niet enkel
meer voor de hygiëne. Door deze theorie die stelde dat kind en moeder in eerste
levensjaren samen moesten zijn, begon kinderopvang verdacht te worden. “Is
kinderopvang wel goed aangezien het moeder en kind scheidt?”. Opvang moest zoveel
mogelijk op thuissituatie lijken. De ontwikkelingstheorie was niet helemaal in strijd met
het oude ‘hygiënisch’ denken. Hygiënische preventie = verbreed naar ‘mentale hygiëne’.
De overheid bleef meer investeren in raadplegingen om ouders op te voeden in plaats
van meer te investeren in kinderopvang. Opvang bleef een noodzakelijk kwaad en
kinderopvang nam niet echt toe.
In de 2e helft van de jaren ’60 ontstonden de peutertuinen. Tot hiertoe was er nog geen
sprake van een educatieve functie, maar er waren wel psychologische argumenten dat
het ‘kwaad’ nogal meeviel. Er was dus al wel sprake van economische en sociale functie.
Historisch perspectief – jaren ‘70 (na 2e WO)
Vanaf 1971 oversteeg de investering in de kinderopvang die in de raadplegingen.
Subsidie/tussenkomst was niet enkel meer voor gezinnen onder de arbeidsgrens.
Vanaf 1974 (of toch even) kwamen er voorrangsregels voor werkende ouders,
alleenstaande, ouders met laag inkomen, etc.
Vanaf 1979 werden de doorgeefluiken officieel afgeschaft. Er werd meer focus gelegd op
de kwaliteitscriteria. Er ontstond kwalificatie van het personeel, er moet minstens één
personeelslid zijn dat medisch geschoold is. Kinderopvang werd meer en meer een
standaardvoorziening voor kinderen.
Historisch perspectief – einde 20e eeuw
De werkloosheid steeg (vooral onder de laaggeschoolden), de inkomsten van de overheid
daalde terug, dus de subsidies daalde ook weer. Gedurende 10 jaar (1979-1989) werden
er geen extra kinderopvangplaatsen opgericht.
, Er was geen sprake van een welvaartstaat, de actieve welvaartstaat bestond uit meer en
langer werken. De federalisering vond plaats, Vlaanderen ging een eigen welzijsbeleid
voeren en het NWK werd Kind & Gezin (1984).
Lager geschoolden werden massaal werkloos, maar aantal hoger opgeleide vrouwen nam
toe. De hogere inkomensgroepen namen alle plaatsen in en meer kwetsbare groepen
werden uitgesloten = Matthëuseffect (wie heeft zal meer krijgen in overvloed en wie
niets heeft zal zelfs dat nog ontnomen worden).
In de jaren 80 had de Vlaamse wetgever het sociale en economische beleid willen
verzoenen, de wet van 1980 gaf voorrang aan:
1. Werkende ouders
2. Ouders met pedagogische/sociale moeilijkheden
3. Ouders met een laag inkomen
4. Eenoudergezinnen
In de jaren 90 was uitbreiding door de overheid weer mogelijk. De opvanggezinnen
kregen voorrang aangezien deze gezinsideaal waren, niet veel kostte voor de overheid,
tewerkstelling van laaggeschoolden (gunstig effect op de werkloosheid). Daarna kwam er
een uitbreiding van de kinderopvang, wat men toen particuliere sector noemden (POI =
Private gesubsidieerde Opvang Instellingen). Als laatste kwamen er ook
uitbreidingsmogelijkheden in buitenschoolse opvang (BuO). In 1997 kwam er een
wetgeving met duidelijke kwaliteitscriteria voor buitenschoolse opvang.
Historisch perspectief – jaren 2000
Sinds 2001 is elke gesubsidieerde voorziening verplicht om een kwaliteitshandboek aan
te maken. Kinderopvang kon op deze manier zichzelf bijsturen. Processen moeten
gebeuren met participatie ouders, kinderen, buurt = eindelijk werd iedereen betrokken.
Vanaf 2004 ontstond de sociale functie van de kinderopvang. De kinderopvang werd
mogelijk voor iedereen. Economische functie + educatieve functie = sociale functie!
Historisch perspectief – kort samengevat
- Eind 19e eeuw en begin 20e eeuw: liefdadigheid
- 1919: oprichting NWK (Nationaal Werk voor Kinderwelzijn) = meer regelgeving
- Tot jaren 50-60 = kinderopvang een noodzakelijk kwaad, weinig plaatsen
- Vanaf jaren 70
o Stijging in plaatsen
o Kinderopvang werd aanvaard
o Pedagogisering en psycholisering van kinderen naast het medische
o Verschuiving doelpubliek (kansarme gezinnen naar werkende middeklasse)
- Twee grote uitbreidingen
o Jaren 70: door gezinsopvang
o Jaren 90: door private voorzieningen (kinderopvang)
- Vanaf halfweg jaren 90: meer aandacht voor pedagogische kwaliteit
o Kwaliteitshandboek
o Beoordelingsschalen
- 2011: start opleiding PJK
- 2014: nieuw decreet baby’s en peuters
- 2019: nieuw decreet buitenschoolse opvang en activiteiten (BOA)
- 2022: crisissituatie kinderopvang (plaats tekort en personeelscrisis)
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur shannongoffa. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €8,94. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.