BEGRIPPENLIJST WEEK 3 C (1/2)
Anatomie
Het hart
Het hart is verantwoordelijk voor het rondpompen van bloed. Het hart bestaat uit een
linker- en rechterkant die worden gescheiden doormiddel van het septum. Het septum
bestaat uit het; septum interarteriale cordis (scheiding van de arterie) en het septum
interventriculaire cordis (scheiding van de ventrikels). Iedere helft bestaat uit een atrium
en een ventrikel.
Tussen de atria en de ventrikel bevinden zich de atrioventriculaire kleppen (mitralisklep
links, tricuspudalisklep rechts) en zijn opgehangen aan draadjes, chordae tendineae en
zijn kleine pezen. Om spanning op de pezen te houden tijdens het pompen, zitten er
kleine spiertjes aan het uiteinde, de musculi papillares. Beide ventrikels worden van de
(slag)ader gescheiden door semilunaire kleppen (aortaklep links, pulmonalisklep rechts).
Het rechterventrikel pompt zuurstofarm bloed via de arteria pulmonalis naar de longen.
De arteria pulmonalis splitst zich in tweeën. Éen arterie naar elke long. Voor de splitsing
heet het de truncus pulmonalis en daarna de linker longslagader (arteria pulmonalis
sinistra) en de rechter longslagader (arteria pulmonalis dextra). Het zuurstofrijke bloed
wordt vervolgens teruggeleid. Via de venae pulmonales links en rechts dus venae
pulmonales sinistra en venae pulmonales dextra. De extra e-s geven aan dat het
meervoud is.
Het hart ligt achter het sternum
(borstbeen) in het mediastinum (ruimte
tussen de longen waarin het hart, de
slokdarm en de grote bloedvaten liggen).
De apex (hartpunt) wijst naar links. De
ventrale kant (buizijde) wordt grotendeels
gevormd door het rechterventrikel. De
dorsale kant (rugzijde) door het
linkerventrikel.
De hartwand bestaat uit drie lagen, van
binnen naar buiten bestaande uit het
endocard, myocard (hartspier) en pericard
(hartzakje).
Prikkelgeleidingssysteem
In het hart bevinden zich tussen de normale hartspiercellen ook gespecialiseerde
hartspiercellen, die een prikkelvormend of prikkelgeleidend vermogen hebben. Ze
vormen samen het prikkelgeleidingssysteem. De delen van het prikkelgeleidingssysteem
zijn: sinusknoop, artrioventriculaire knoop, bunden van His en purkinjevezel.
Sinusknoop
De sinusknoop ligt in het myocardium van het rechter atrium, tussen de uitmonding van
de v. cava inferior en de vena cava superior. De sinusknoop bestaat uit een klein netwerk
van hartspiercellen die impulsen kunnen opwekken, met een gemiddelde frequentie van
100 per minuut. Dit is de intrinsieke (eigen) frequentie en wordt het sinusritme
genoemd. bij iemand in rust bedraagt het sinusritme echter niet 100, maar 75 impulsen
per minuut. Dat komt doordat de intrinsieke frequentie vertraagd wordt door de nervus
vagus (zwevende zenuw), waarvan een vertakking naar de sinusknoop loopt. De nervus
vagus, de tiende hersenzenuw, is een hele belangrijke zenuw van het parasympatische
zenuwstelsel. Bij lichamelijk inspanning kan het sinusritme boven de 130 per minuut
uitkomen. Dit is het gevolg van de stimulerende invloed van een aantal zenuwen van het
sympathische systeem, de nervi accelerantes.
Atrioventriculaire knoop
De impulsen van de sinusknoop worden van cel tot cel doorgegeven aan alle cellen van
het myocardium van het rechter- en linkeratrium. De impulsen veroorzaken de contractie
,van beide atria (bloed stroomt daardoor naar de ventrikels) en prikkelen tegelijkertijd de
tweede zenuwknoop, de atriventriculaire knoop (AV-knoop). Deze ligt ook in de wand van
het rechteratrium. De atrioventriculaire knoop ontvangt de impulsen van de sinusknoop
en vertraagt deze ongeveer 0,1 seconde. Zonder prikkeling van de sinusknoop genereert
de AV-knoop zelf impulsen met een ritme van gemiddeld 50 per minuut, het
atrioventriculaire ritme genoemd. dit ritme wordt door de sinusknoop versneld naar 75
impulsen per minuut.
Bundel van his
Vanaf de atrioventriculaire knoop loopt een bundel prikkelgeleidende cellen door het
atriumseptum en vervolgens omlaag het ventrikelseptum in. Dit is de bundel van His, die
zich verderop splitst in een linker- en rechterbundeltak. Beide bundeltakken lopen naar
de apex toe, buigen daar om en waaieren uit in het hartspierweefsel van de ventrikels.
Purkinjevezels
De bundeltakken dragen de impulsen over op de purkinjevezels. Deze prikkelgeleidende
cellen hebben de functie van zenuwvezels. Ze liggen verspreid over het hele
ventrikelmyocard. De prikkelingen door de purkinjevezels activeren de hartspiercellen en
veroorzaken de feitelijke contracties van beide ventrikels, waardoor het bloed in de grote
arteriën wordt gestuwd. De myocardvezels van de ventrikels hebben, net als de
sinusknoop en de av-knoop, een eigen impuls opwekkend vermogen. Dit
ventrikelmyocardritme bedraagt 40 prikkels per minuut. Onder normale omstandigheden
komen zowel de av-knoop als het ventrikelmyocard niet toe aan hun eigen ritme. Ze
worden door de sinusknoop opgejaagd tot 75 prikkels per minuut. De sinusknoop wordt
daarom ook wel de pacemaker genoemd.
Wanneer het sinusritme uitvalt neemt de AV-knoop dit over modaalritme, valt de AV-
knoop uit, neemt het purkinjevezel dit over en heet dit ventriculair ritme.
Coronaire doorbloeding
Het endocard wordt verzorgd door het langsstromende bloed in de hartholten. Het
myocardweefsel heeft een zeer intensieve stofwisseling en heeft dan ook een eigen
doorbloeding nodig. Deze is aanwezig in de vorm van een uitgebreid netwerk van
bloedvaten rondom het hart, de hartcirculatie (coronaire circulatie). De hartcirculatie is
onderdeel van de lichaamscirculatie en begint met de arteriae coronaria
(kransslagaders). Deze twee slagaders zijn vertakkingen van de aorta. Ze ontspringen de
aortawand net voorbij de aortaklep. De beide arteriën bedekken het hart als een krans,
op de grens van de atria en de ventrikels. De linkerkransslagader bespreidt zich rondom
de linkerharthelft. Takken hiervan verzorgen het linkerventrikel,
het grootste deel van het ventrikelseptum en het linkeratrium.
De rechterkransslagader is kleiner en voorziet het
rechterentrikel, een klein deel van het ventrikelseptum en het
linkeratrium van bloed. in het myocardium lopen de talrijke
vertakkingen van de kransslagaders uit in een uitgebreid
haarvatennetwerk. Alle myocardcellen worden royaal van bloed
voorzien. De capillairen verversen het inwendige milieu van de
spiercellen en vervoeren het bloed vervolgens naar de venae
coronaire (kransaders). Deze komen samen in een vrij wijd
bloedvat, de sinus coronarius, die aan de achterkant van het
hart ligt, tussen atrium en ventrikel. Dit wijde verzamelvat
mondt rechtstreeks uit in het rechteratrium.
Wanneer het ventrikelmyocard contraheert, wordt het capillairnetwerk van het
hartspierweefsel leeg geperst en komt de bloeddoorstroming in de hartcirculatie even tot
stilstand. Doordat de kransslagaders net boven de hartkleppen ontspringen, krijgen ze op
dat moment ook geen bloed. de slippen van de arteriële kleppen worden tijdens de
uitdrijving van het bloed immers tegen de aortawand aangedrukt, waardoor de toegang
, tot de kransslagaders geblokkeerd wordt. Wanneer vervolgens het ventrikelmyocard
ontspant, gaan alle capillairnetwerken open en komt de bloedstroming weer op gang. Op
dat moment stuitert het bloed in de aorta terug, worden de halvemaanvormige slippen
tegen elkaar aan geslagen en is de toegang tot de kransslagaders weer geopend. Het
bloed wordt nu onder maximale druk de beide kransslagaders binnengedreven en vult
het openstaande capillairnetwerk van het myocardium.
Dus: de coronaire circulatie voorziet het myocardium van zuurstof en voedingsstoffen. De
arteriae coronairae takken net voorbij de aortaklep van de aorta af. Onder maximale
druk wordt het bloed in de slagaders gepompt.
Hartcyclus
Bij een persoon in rust is het hart, onder invloed van het sinusritme, ongeveer 75 keer
per minuut actief. Daarbij wordt een systole (actiefase) steeds gevolgd door een diastole
(rustfase). Elke hartactie (systole + diastole) duurt ongeveer 0,8 seconden en bestaat uit
drie fasen: passieve vullingsfase (0,0 – 0,4 seconden), actieve vullingsfase (0,4 – 0,5
seconden) en ventrikelsystolische fase (0,5 – 0,8 seconden).
Passieve vullingsfase
De passieve vullingsfase is de rustfase van het hele hart. Deze begint aan het eind van
de ventriculaire systole (0,0 seconden). De artria en ventrikels zijn ontspannen. Nu is de
bloeddruk overal in het hart heel laag; er heerst een onderdruk ten opzichte van de
bloeddruk in de bloedvaten. Hierdoor heeft het hart een aanzuigende werking en stroomt
het bloed vanuit de holle aders en de longaders de beide atria binnen. Van daaruit
stroomt het bloed de ventrikels in, waarbij de atrioventriculaire opengeduwd worden. De
arteriële kleppen zijn nog dicht, door de hoge bloeddruk die na de systole in de arteriën
heerst. Aan het einde van de hartrustfase (0,4 seconde) zijn de atria en de ventrikels
gevuld met bloed.
Actieve vullingsfase
In de actieve vullingsfase (0,4 – 0,5 seconde) contraheren beide atria onder invloed van
de impulsen uit de sinusknoop, die zich nu over het hele atriummyocard verspreid
hebben. Deze impulsen kunnen het ventrikelmyocard nog niet bereiken, doordat de
atrium- en ventrikelspier elektrisch volledig van elkaar gescheiden zijn door de anuli
fibrosi (bindweefsel geleidt geen prikkels). Bovendien worden het sinusritme door de AV-
knoop iets vertraagd.
Door de atriale systole worden de holle aders en de longaders dichtgeknepen, waardoor
het bloed in de goede richting naar de ventrikels geduwd wordt. Dit veroorzaakt een
extra vulling van elk ventirkel van ongeveer 10%. De ventrikelwand wordt daarbij
uitgerekt.
Ventrikelsystolische fase
De ventrikelsystolische fase is onder te verdelen in drie fasen. Als eerste is er de
kortdurende isovolumetrische fase (0,5 -0,55 seconde). In deze fase ontspannen de
beide atria zich (atriale diastole) en worden de sinusprikkels via de av-knoop, de
bundeltakken en de purkinjevezels over de ventrikelwand verspreid. De ventrikels
beginnen zich samen te trekken en het bloed in de ventrikels komt onder druk te staan.
Op dat moment slaan de av-klappen dicht. Dit is hoorbaar als de eerste harttoon. De
bloeddruk in het ventrikel neemt verder toe, maar is nog niet hoger dan de bloeddruk in
de grote arteriën. De arteriële kleppen blijven dus nog dicht. De druk neemt toe
naarmate de ventrikels zich verder samentrekken.
Door de grote druk zouden de – gesloten – AV kleppen kunnen ‘doorslaan’ richting de
atria, maar de chordae tendineae verhinderen dat. Zodra de bloeddruk in de ventrikels
hoger is dan die in de aorta en de truncus pulmonalis, wordt het bloed met grote kracht
de slagaders ingeperst. Dit is de ejectiefase (0,55 – 0,7 seconde). Hierna volgt de
relaxtiefase (0,7 – 0,8 seconde). In deze fase ontspant het myocardium van de ventrikel
en daalt de bloeddruk in de ventrikels. De bloeddruk in de aorta en de truncus pulmonalis