De aantekeningen van alle hoorcolleges van inleiding in de ontwikkelingspsychologie. Hierbij aanvullende informatie uit het boek developmental psychology.
Hoorcollege 1.
Concepten van de ontwikkeling.
De leeftijden van een mens wordt onderverdeel in verschillende fasen.
De verschillende ontwikkelingsfasen van een kind zijn:
Prenatale periode Conceptie tot geboorte.
Babytijd 0 – 3 jaar (Infancy)
Peuter-kleutertijd 3 – 6 jaar (Early childhood)
Schooltijd 6 – 12 jaar (Middle childhood)
Adolescentie 12 – 20 jaar (Adolescence)
De baby en peuter-kleutertijd wordt onderverdeeld in kleine ontwikkelingsfasen.
Baby 0 – 1 jaar
Dreumes 1 – 2 jaar
Peuter 2 – 4 jaar
Kleuter 4 – 6 jaar.
In elke fase ontwikkeld een kind. Hoe ieder kind zich ontwikkeld en in welk tempo verschilt
per kind, maar ook per cultuur en omgeving.
Er wordt gesproken van een normatieve ontwikkeling. Dit houdt in dat de ontwikkeling voor
de meeste individuen gelijkloopt. De normatieve ontwikkeling heeft bepaalde mate waarin
een kind zich meestal ontwikkeld. Tussen deze mate kunnen wel nog een aantal maanden
zitten. Dit omdat er sprake is van individuele variatie in de ontwikkeling. Buiten de
normatieve ontwikkeling wordt er vaak gesproken van een afwijkende ontwikkeling.
Het patroon wat de ontwikkeling volgt is continue of discontinue.
Continue ontwikkeling:
De geleidelijke ontwikkeling waarbij prestaties op een bepaald niveau voortvloeien uit vorige
niveaus. De continue ontwikkeling is kwantitatief omdat de ontwikkelingsprocessen die
zorgen voor ontwikkeling het gehele ontwikkelingsproces gelijk blijven.
Discontinue ontwikkeling:
De ontwikkeling die in aparte stappen en stadia plaatsvindt en waarbij elk stadium gedrag
oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in het vorige stadia of stap.
,Bij de ontwikkeling speelt plasticiteit een grote rol. De plasticiteit is de mate waarin het
gedrag van de ontwikkeling kan worden veranderd. Hierbij zijn de begrippen kritieke periode
en sensitieve periode belangrijke begrippen.
Kritieke periode:
Een periode in de ontwikkeling waarin ervaringen en gebeurtenissen de grootste gevolgen
hebben. Het wordt het alles of niets fenomeen genoemd. Om een normale ontwikkeling te
kunnen doormaken zijn bepaalde stimuli uit de omgeving noodzakelijk.
Sensitieve periode:
De periode in de ontwikkeling waarin het kind extra gevoelig is voor omgevingsinvloeden. In
deze periode zijn bepaalde ervaringen en omgevingsinvloeden optimaal voor de
ontwikkeling. In deze periode is er sprake van optimale ontwikkeling.
Wanneer in de kritieke periode bepaalde invloeden niet aan bod komen heeft dit
onomkeerbare gevolgen wanneer deze invloeden niet aan bod komen in de sensitieve
periode hoeven deze gevolgen niet permanent te zijn.
De ontwikkeling kan op verschillende niveaus worden beschreven:
Biologisch
Cognitief
Emotioneel
Gedrag
Sociaal/interactief
De context bepaald op welke manier de ontwikkeling wordt beschreven.
De ontwikkeling van een vaardigheid kan van invloed zijn op één specifieke vaardigheid,
domein specifiek. Maar het kan ook van invloed zijn op meerdere vaardigheden, domein
overstijgend.
Theorieën van de ontwikkeling.
Er zijn meerdere theorieën die allemaal hun eigen mening en gedachten hebben over de
ontwikkeling van een kind. Tussen deze theorieën wordt onderscheid gemaakt tussen
omvangrijke theorieën en gefocuste theorieën.
Psychodynamische theorie.
Deze benadering gaat ervan uit dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke klachten,
herinneringen en conflicten waarvan een persoon zich niet tot nauwelijks bewust van is en
waarover de mens niet altijd controle heeft. Zij kijken voornamelijk naar de onbewuste
processen. Deze theorie was voornamelijk van belang bij de vroege kindertijd. De invloed
van de gebeurtenissen en ervaringen hingen af van de fase waarin het kind op dat moment
in zat. Er was kritiek op deze benadering omdat ze dubieuze onderzoeksmethoden
gebruikten en het meer klinisch was dan wetenschappelijk gericht.
De psychodynamische theorie van Freud.
De psychoanalytische theorie ging uit van de onbewuste krachten die bepalend zijn voor
iemand zijn gedrag. Hij onderscheidde het onderbewuste in 3 delen.
Het ID, het primitieve aangeboren deel van de persoonlijkheid. Het EGO, het rationele en
redelijke deel van de persoonlijkheid en tot slot het SUPER EGO, het aspect van de
persoonlijkheid dat onderscheidt maakt tussen goed en kwaad.
,Freud onderscheidde 4 psychoseksuele stadia:
Orale fase 0 – 1 jaar ID
Interesse in orale bevrediging d.m.v. zuigen, eten, bijten.
Anale fase 1 – 3 jaar EGO
Bevrediging door zich te ontlasten, zindelijkheidstraining.
Fallische fase 3 – 6 jaar SUPER EGO
Interesse in genitaliën, identificatie met ouder van zelfde geslacht.
Latentiefase 6 – 12 jaar
Seksualiteit ligt op de achtergrond.
Genitale fase 12+ jaar
Interesse in seksuele relaties.
Freud verklaarde alle psychische problemen met fixatie. Kinderen blijven steken in bepaalde
ontwikkelingsfasen en hier krijgen zij last van in de volwassenheid
De psychodynamische theorie van Erikson.
Hij legde de nadruk op de sociale interactie met anderen. Mensen worden gevormd en
belemmerd door de samenleving en hun cultuur.
Erikson onderscheidde 8 psychosociale stadia:
Vertrouwen vs. Wantrouwen 0 – 1 jaar
Autonomie vs. Schaamte 1 – 3 jaar
Initiatief vs. Schuld 3 – 6 jaar
Vaardigheid vs. Inferioriteit 6 – 12 jaar
Identiteit vs. Rolverwarring 12 – 20 jaar
Imiteit vs. Isolatie 20 – 30 jaar
Generativiteit vs. Stagnatie 30 – 65 jaar
Integriteit vs. Wanhoop 65 + jaar
Behaviorisme.
Benadering waarbij waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving cruciaal zijn
voor de ontwikkeling van een kind.
Vanuit deze benadering kijken zij niet naar onbewuste processen of wat er in de hersenen
gebeurt en worden er geen stadia doorlopen. Zij kijken alleen naar de input (stimuli) en de
output (respons). Er was grote aandacht voor leren op basis van omgeving. Kinderen
ontwikkelen zich door leerervaringen en er waren strakke onderzoeksmethoden die
praktische toepasbaar waren. Alleen waren de onderzoeken te beperkt om complex gedrag
te verklaren en er was binnen deze benadering geen oog voor aangeboren verschillen.
Pavlov, Skinner, Thorndike en Watson zijn belangrijke namen binnen deze benadering.
Klassieke conditionering.
Een vorm van leren waarbij iemand leert reageren op een neutrale stimulus die de respons
normaal gesproken niet uitlokt. Deze vorm van leren was ontdekt door Pavlov. Met zijn
experiment van het kwijlen van de hond bij het zien van voedsel. Via de klassieke
conditionering heeft Pavlov de hond aangeleerd om ook te gaan kwijlen bij het zien van een
bel. Maar ook Watson heeft het principe van klassiek conditioneren aangetoond met zijn
experiment van Little Albert bij het zien van een witte rat.
Operant conditionering.
Een vorm van leren waarbij een respons verzwakt of versterkt wordt doormiddel van
beloningen en straffen. Deze vorm van leren is geformuleerd door Skinner. Doormiddel van
zijn experiment met duiven. De gedachten hierachter is dat straf gedrag zal afzwakken en
, beloningen zal gedrag versterken. Thorndike sloot hierbij aan met zijn experiment met katten
in een kooi.
Constructionisme.
De benadering die zich richt op de processen die de mens in staat stellen om de wereld te
begrijpen en erover na te denken door middel van redeneer gedrag. De ontwikkeling was
cognitief volgens Piaget. Het denken was opgebouwd uit schema’s. Dit waren mentale
patronen die zorgde voor bepaalde gedragingen. Er was sprake van adaptatie, de manier
waarop kinderen reageren en zich aanpassen aan nieuwe informatie. Dit kon verklaard
worden door:
Assimilatie:
Informatie wordt geïnterpreteerd vanuit de bestaande informatie uit de schema’s.
Accommodatie:
De bestaande manier van denken verandert in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
Piaget onderscheidde 4 stadia in de cognitieve ontwikkeling.
Sensomotorisch 0 – 2 jaar
Ontwikkeling van objectpermanentie.
Pre operationeel 2 – 7 jaar
Ontwikkeling van taal en symbolisch denken; egocentrisch denken.
Concreet operationeel 7 – 12 jaar
Ontwikkeling van verduurzaming, iets kan hetzelfde zijn ook met een andere vorm.
Kennis van omkeerbaarheid werd ontwikkeld.
Formeel operationeel 12+ jaar
Ontwikkeling van logisch en abstract denken.
De stadia waren universeel en er was hierbinnen weinig aandacht voor context en cultuur.
Socioculturele theorie.
De benadering waarbij de nadruk ligt op de cognitieve ontwikkeling als resultaat van sociale
interacties tussen leden van een cultuur. De cultuur en de maatschappij zijn van invloed op
de ontwikkeling van kinderen en hoe en wat zij leren.
De sociale interactie was de basis voor het leren.
Zone of proximal development, de zone van naaste ontwikkeling is het niveau waarop een
kind een taak bijna zelfstandig uit kan voeren maar nog niet helemaal zelf kan begrijpen of
uitvoeren. Hierbij heeft het kind zijn omgeving nodig om dit te ontwikkelen. Doormiddel van
scaffolding, de ondersteuning bij leren en probleemoplossing die zelfstandigheid en groei
bevordert.
De socioculturele theorie heeft voornamelijk aandacht voor culturele invloeden en de
verschillen. Zij keken voornamelijk naar de bijdrage van de leerkracht. Maar doordat de
omgeving alles bepalend was keken zij niet naar de kind kenmerken en de verschillende
capaciteiten van kinderen.
Ethologische theorie.
De theorie die gedrag probeert te identificeren als genetische erfenis. Het gedrag wordt
ontwikkeld zodat het bijdraagt aan overleving en past zich aan, aan de omgeving. Lorenz
ontdekte dit doordat pasgeboren ganzen degene volgde die zij als eerst na hun geboorte
zagen. Tinbergen keek naar het bedelgedrag van jonge meeuwen en Bowlby deed
onderzoek naar gehechtheid bij mensen.
Sociaalleertheorie.
Benadering waarin er wordt geleerd door te kijken naar een ander, een rolmodel te
observeren. Deze theorie sluit aan bij het behaviorisme. Kinderen leren door te kijken naar
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur lastuud. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €3,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.